Rasch ontwierp ook de ronde tafel die in de woonkamer stond. Hij had drie poten die elkaar zijdelings raakten en kruisten. Een tafel die stevig was, niet wiebelde, een onwrikbare constructie. De tafel waarop zijn gast ongelukkig terecht was gekomen. Een tafel waarop, Rasch vertelde het glunderend, ‘viele Jungedamen getanzt haben.’ Ik probeerde het me voor te stellen. ‘Wat kijkt u ongelovig,’ zei Rasch. ‘Probeer maar eens hoe stevig hij is.’
In een kastje dat vermoedelijk jarenlang niet open was geweest, stond, verscholen achter briefkaarten en geflankeerd door Keniase luchthavenkunst in ebbenhout, een mooi klassiek Sepikbeeldje uit Nieuw-Guinea. Vermoedelijk gemaakt in het begin van de twintigste eeuw, de periode dat het Sepikgebied nog door de Duitsers werd overheerst: ‘Schnabelstil,’ noemden de Duitse etnologen dat. Vanwege de extreem lange neus van het mannetje die wel iets weg heeft van een ibissnavel en vloeiend in zijn geslachtsdeel overgaat.
Rasch sprak met O. over de gebouwen van Mart Stam, terwijl ik schilderijen, tekeningen en collages bekeek. Hoe redde Rasch zich als zijn dochter in Hongkong zat? Hij zag er uiterst kwetsbaar uit, broos buismeubel. Ik keek niet onbevangen door die bijgedachten.
Er hingen verschillende constructivistische doeken van Willy Baumeister, maar ook een surrealistisch schilderij met vreemd geel en roze. Verder een kleine collage van Schwitters, waarin het woord Tanger was verwerkt en een heldere pentekening van een danser, een werk van Schlemmer. Toen ik vroeg of die tekening iets met het triadisch ballet te maken had, keek Rasch verstoord op. Wist ik zo weinig? Met het triadisch ballet had deze tekening toch niets te maken.
Schlemmer woonde enige tijd bij Rasch in huis. Het was 1943, hij schilderde het uitzicht. Kende ik die schilderijen? Indrukken van het dal. Aan de overkant stonden vroeger huizen. Die werden gebombardeerd, maar nooit weer opgebouwd. Ook het huis van Rasch werd gebombardeerd. Plotseling herkende ik het huis op een vooroorlogse foto aan de muur. Na de oorlog bleef Rasch met zijn gezin wonen in het enige gedeelte dat nog overeind stond, de begane grond. Hier zat Schlemmer, zei Rasch. Op deze stoel. Hij knikte naar de stoel en maakte een hoffelijke buiging, zijn handen gevouwen in zijn schoot. Rasch sprak bevlogen over hem en heel even zat Schlemmer daar weer.
Het eten werd opgediend. Het gesprek ging over sport. Rasch sprak over de tennisspeelster Steffi Graf. Dat ze zo goed was, maar misschien niet zo goed als die Hollandse tennisspeelster die hij ooit zag. Rasch maakte ons Nederlanders voortdurend complimenten over die heerlijke Goudse kaas, onze voortreffelijke tennissers en niet te vergeten de architect Mart Stam, voor wie hij grote bewondering had.
Na het eten, waarvan Rasch bijna niets had genomen, bekeken we dia's van gebouwen die door Stam waren gebouwd. Magnitogorsk. Een boekje van W.F. Hermans daarover kwam ter sprake.
We vertrokken en namen de Schwebebahn. Terwijl we hoog boven de stad door de lucht suisden, vertelde O. dat Mart Stam zich liet inspireren door het darwinisme. Hij paste de evolutietheorie toe op stoelen, boten, fietsen en zelfs maatschappijvormen. Stoelen bijvoorbeeld zouden langzaam evolueren in de richting van het beste type en uiteindelijk, stelde hij zich voor, zou die stoel overleven waarop het meest gezeten werd. Ik zag de verschillende stoelen weer voor me in die rammelende en piepende zweeftram. Selecteerde er één en ging erop zitten. Ontwerpen van Breuer, Rasch, Stam en Mies van der Rohe. Bij elke halte van de zweeftram wisselde ik in gedachten van stoeltype. Maar als een tram zwiept en zwaait zoals deze zwevende, zit je niet rustig op zo'n buismeubel. Ik keek over het dal om niet misselijk te worden en staakte de stoelendans. Hoe was het verder gegaan met die olifant?