De Gids. Jaargang 164
(2001)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Eddie Marsman
| |
[pagina 109]
| |
Charles Jones, Stilleven met prijswinnende preien, ca. 1905
| |
[pagina 110]
| |
ge tijd. Dan, ineens, besluit je dat het moment is aangebroken om te wieden of te oogsten. Ja, ik oogstte mijn foto's. Tom hielp me met het opzetten van het doek dat ik als achtergrond gebruikte. Soms het witte, soms het zwarte, al naar gelang hetgeen ik wilde fotograferen. Maar altijd egaal. Niets op mijn foto's mocht afleiden van dat wat erop moest staan. Vanzelfsprekend was er haast geboden. Ik verwijderde restjes modder en kleine onvolkomenheden terwijl hij de opstelling maakte. Slechts een keer ging het fout toen ik vlak voor het maken van een opname gerucht hoorde in de tuin. Ik moet, nerveus geworden, de camera hebben verschoven. Al bij het ontwikkelen van het negatief ontdekte ik de rand van het doek, en daarachter Toms rechterarm. Ik heb de foto afgedrukt, enkel om mezelf te herinneren aan het belang van zorgvuldigheid. Zijn zwijgen kocht ik met de hand van mijn dochter. Ja, ik heb haar in zijn richting gestuurd. Het was de prijs die ik moest betalen.
Waarom fotografeert iemand bloemkolen, radijzen, tomaten, peulen, bieten, dahlia's, hyacinten, zonnebloemen? Waarom fotografeert iemand een tulp of een iris met welvingen als die van een vrouw? Ik kan vanuit mijn veilige beschutting terugkijkend op die tijd, maar een antwoord geven: wraak. Ze te fotograferen was de enige manier om ze te bewaren voor het bederf dat onvermijdelijk zou volgen. Ik nam wraak op de tijd die mij tijdens mijn werk met zoveel moedeloosheid kon vervullen. Ik weet, nog altijd vestigt menig collega zijn hoop op de seizoenen, op het wonder van de herhaling. Maar dat vertrouwen heb ik nimmer gehad. Ik wilde bewaren wat onder mijn handen was gegroeid. Wilde het een tweede leven geven. Nee, sterker nog, een eeuwig leven. Dát was de ware aard van mijn onderneming. Al zeg ik het in alle bescheidenheid. Ten slotte is het ware eeuwige leven een geschenk dat alleen Hij kan verlenen.
Ik heb mij afgevraagd of het Zijn bedoeling is geweest. Al mag u het ook gerust toeval noemen. Maar toch, iets moet mij, op zoek naar wat leisteen voor een lage border, geleid hebben naar die vergeten zolderkamer. Naar de camera, de chemicaliën, de afdrukramen. In een hoek lagen lappen en doeken, een enkel fraai bewerkt ornament, zaken die duidden op een studio. Terstond wist ik dat ik de mogelijkheid had gevonden mij te bevrijden van de last op mijn schouders. In een kier tussen de planken vond ik nadien tot mijn verrassing | |
[pagina 111]
| |
enkele glasplaten. Ze bevatten afbeeldingen van ontklede vrouwen in houdingen waaraan woorden geen recht kunnen doen. Ook lag er een brief, naar ik aanneem door een van deze vrouwen geschreven aan een Henry Hayler.Ga naar voetnoot1. Ik vermoed dat hij de gebruiker geweest is van de studio en de maker van de foto's. Ik heb ze afgedrukt. En ik beken, ze maakten gevoelens los waarvan ik het bestaan in mijzelf niet had vermoed. De stemming waarin ze mij brachten, kwam me bij mijn onderneming goed van pas. Ik kan dat nu zeggen zonder de schaamte van toen. Ik heb de naam Hayler later terloops laten vallen, onder het mom van een gerucht dat ik in het dorp vernomen zou hebben. Mijn werkgeefster haalde enkel haar schouders op. Al meende ik desalniettemin enig ongemak bij haar te bespeuren.
De zolder had een tweede opgang aan de achterzijde. Deze werd zelden gebruikt. Ik hoefde slechts te wachten tot de bedienden afwezig waren. Achteraf kan ik slechts zeggen dat ik mij over de gevolgen van mijn ontdekking na verloop van tijd niet meer bekommerde. Mijn bezigheden werden een obsessie. Een plaag waaraan ik me slechts zelden en dan enkel met pijn en moeite kon onttrekken. Achteraf weet ik ook: het was onvermijdelijk.
Of zij het zelf was of toch een van de bedienden die mij die avond naar de zolder hoorde sluipen, ik weet het niet. Ik werkte aan een foto die ik enkele dagen daarvoor had gemaakt van een bos prei. Vijf stronken, als je goed kijkt zeven, maar in werkelijkheid nog enkele meer. Ze rusten op hun wortels, als een afgegleden jurk op een van de foto's van mijn voorganger. Met scherpe stem vroeg ze wat ik mij verbeeldde, rond te sluipen in haar huis. Ik wist dat het einde was gekomen. Ze duwde me aan de kant en boog zich over de afdruk die ik met zoveel zorg had vervaardigd. Minutenlang zweeg ze, bewegingloos. Toen ze zich omdraaide zag ik tranen in haar ogen.
Wist zij wat ze deed? Wist ik wat ik deed? Ik heb het me afgevraagd op de zeldzame momenten die ik me nadien toestond terug te denken aan dat moment. Over de uren daarna wens ik te zwijgen. De volgende dag heb ik mijn gereedschap bij elkaar gezocht en ben vertrokken. Zoals gezegd: ik ken mijn plaats. | |
[pagina 112]
| |
De afdrukken heeft zij gehouden. De glasplaten heeft ze me toegestuurd. Ik heb ze zonder een woord van uitleg weggeborgen. Pas jaren later heb ik ze noodgedwongen te voorschijn gehaald toen ik glas nodig had voor de jonge aardbeien achter het huis. Een hagelbui had al het oude verwoest, geld voor nieuw was er niet. Ik heb ze niet tegen het licht gehouden. Al kreeg ik ze onvermijdelijk onder ogen. Ze oogden vaag, als een herinnering. Uiteraard vroeg mijn vrouw waar dit rare glas vandaan kwam. Ik heb een antwoord verzonnen. Een leugen. De waarheid had ze niet van me aangenomen. Ik betwijfel of ze de warmte heeft opgemerkt die mij plotsklaps overviel.
Nee. Ik heb er nooit met iemand over gesproken. Nooit.’ |
|