[Op zondagavond 31 maart kondigde president Johnson in een toespraak aan]
Op zondagavond 31 maart kondigde president Johnson in een toespraak aan, dat hij bereid was te onderhandelen met Noord-Vietnam en daartoe de bombardementen op dit land te beperken; en dat hij in november geen kandidaat zou zijn voor het presidentschap. Die rede is een vreemdsoortig document. Dat Johnson wilde onderhandelen was begrijpelijk: de militaire situatie was slecht, de Verenigde Staten worstelden met een dollarcrisis en met een verontrustend negervraagstuk, de presidentiële populariteit was tot een dieptepunt gedaald. Maar in zijn rede zinspeelde hij slechts op één doel: de overwinning. Hij handhaafde alle ficties der Amerikaanse politiek: dat Noord-Vietnam agressor was en dat de Verenigde Staten het aangevallen Zuid-Vietnam te hulp waren gekomen. Zij zouden nogmaals 13.500 soldaten zenden en de troepen van Saigon, aangevuld met verse rekruten, herbewapenen. Aan de Verenigde Staten was het te danken dat de laatste drie jaar de positie van Saigon zo... versterkt was!
Ziehier enige passages uit deze rede, samengesteld met de clichés van allerlei voorafgaande verklaringen: ‘De Verenigde Staten zullen hun bombardementen op Noord-Vietnam staken, wanneer zulks terstond zal leiden tot productieve onderhandelingen. [...] Maar als de vrede niet komt door onderhandelingen zal hij komen zodra Hanoi zal begrijpen dat onze gemeenschappelijke beslissing [van Washington en Saigon - Co] onwrikbaar en onze kracht onoverwinlijk is. Op dit ogenblik steunen wij en andere verbonden naties met 600.000 strijders de 700.000 Zuidvietnamese soldaten om hun vaderland te verdedigen. [...] Dit kleine belegerde volk heeft verschrikkelijke beproevingen ondergaan sinds meer dan twintig jaar.’
De president herhaalt dan dat hij bereid is de Amerikaanse troepen terug te trekken als Hanoi zijn soldaten uit het zuiden weghaalt, maar dat wil voor hem zeggen dat de hele Vietcong naar het noorden zal evacueren. Want in zijn ogen is dit Nationale Bevrijdingsfront antipatriottisch en het instrument van de noordelijke agressor. Leest men de rede, dan overweegt de indruk dat alles opperbest gaat voor Washington en Saigon, en dat aan Noord-Vietnam derhalve wordt verzocht te capituleren en aan het Vietnamese volk veel verder leed te besparen. Waarom echter gaat een hoopvolle opperbevelhebber (want dat is de president) heen, als de overwinning in zicht is; waarom verlaat hij zijn troepen? Hij stelt zich in zijn rede boven de partijen om door nationale eenheid de overwinning, vrijheid en vrede, te verzekeren. ‘Wat wij hebben bereikt toen ons hele volk vereend was mag nu niet verloren gaan in de achterdocht, het wantrouwen en het egoïsme van welk deel des volks ook. Daarvan overtuigd ben ik tot de conclusie gekomen dat ik niet mag toestaan dat het presidentschap betrokken wordt bij partijgeschillen die