De Gids. Jaargang 162
(1999)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 566]
| |
Peter Buwalda
| |
[pagina 567]
| |
Ungeziefer, welke duistere krachten lagen ten grondslag aan zijn ontstaan? Welnu, zegt Levovs broer in Amerikaanse pastorale, ‘zelfs een monster moet ergens vandaan komen - zelfs een monster heeft ouders nodig’. Je zou kunnen zeggen dat Philip Roth in zijn tweeëntwintigste roman zo'n ouder heeft willen portretteren. Amerikaanse pastorale is een uitvoerig antwoord op de intrigerende vraag wat er gebeurt met de ongelukkige die een monster op de wereld zet, sterker, de roman ontleedt de ellende van een man die zijn eigen ongeluk verwekte.
Die ongelukkige heet zoals gezegd Seymour Levov en lijkt in alles de tegenvoeter van de verdorven Mickey Sabbath, de hondsbrutale sater uit Roths Sabbaths theater, de roman die hij in 1995 publiceerde. Levov is ondernemer, en zoals altijd bij Roth, Amerikaan en jood. Tijdens zijn jeugd in de joodse wijk van Newark werd hij ‘de Zweed’ genoemd - de Zweed omdat hij de Rintje Ritsma van de buurt was, maar dan knapper en sportiever. De Zweed vanwege zijn staalblauwe ogen, zijn steile Vikingkaak, zijn goudblonde lokken, een geuzennaam waarvoor, goddeloos ironisch, Adolf Hitler getekend zou hebben. (Hitler, die in zijn jongenstijd een klasgenoot ‘Jij bent geen Germane, jij hebt donker haar en donkere ogen’ toebeet.) De Zweed die end bij het football was, eerste honkman bij het honkbal, center bij het basketbal, en de droom van elke cheerleader. De Zweed die als geen andere Newarkse jood voorbestemd leek voor zelfgemaakt Amerikaans geluk. Die belofte lijkt hij in eerste instantie met gemak te gaan inlossen. De door en door gezonde kop op het prachtige atletenlichaam blijkt te corresponderen met een innerlijk dat er custom-made schijnt bijgeleverd. Levov leeft zijn leven als patriot: verliefd op zijn vaderland, plichtsgetrouw, hardwerkend, eerlijk. Sportheld in zijn jongensjaren, bereidwillig marinier tijdens de oorlog, vrije ondernemer daarna. Hij voelt zich gezond, groot en gelukkig als Johnny Appleseed, de opgewekte prachtkerel uit de boekjes van zijn lagere school die met grote passen en een zak appelpitjes door Amerika stapte, overal bezig appelbomen te planten. Van zijn vader neemt de Zweed het familiebedrijf in dameshandschoenen over, trouwt met Dawn, een sjikse schone die het heeft gebracht tot Miss New Jersey 1949, en koopt een vrijstaand huis met koeien in de wei. Op z'n dertigste is Seymour Levov dé fellow American waar 's lands presidenten zo graag en veelvuldig beroep op doen. De droom van de Zweed lijkt bewaarheid, het enige wat ‘Dawnie’ en hij nog missen is een kind, en ook dat komt er. En of dat kind er komt. Meredith ‘Merry’ Levov wordt begin jaren vijftig geboren. We lezen hoe ze de eerste elf jaar van haar leven een lief meisje is dat iedereen wil plezieren, haar vader het meest van al, hoe ze houdt van de dingen waarvan lieve meisjes houden: films met Audrey Hepburn, stoeien met pappa, haar moeder helpen bij het melken van de koeien. Geborgenheid, gezondheid, intelligentie, liefde, welvaart, niets staat Merry's gelukkige jeugd in de weg, op één ding na: het meisje stottert om het er benauwd van te krijgen. De Zweed en zijn vrouw slepen hun dochtertje jarenlang langs logopedisten en psychiaters die haar stotterdagboeken laten bijhouden en spreekstrategieën bijbrengen - alles zonder resultaat. Stotterend stort Merry zich in haar puberteit. En dan zet de metamorfose in. In één Nabokoviaanse zin schetst Roth de uiterlijke ontpopping van Meredith Levov: ‘als een arm onschuldig wicht in een sprookje dat met een list was overgehaald van het giftige drankje te drinken, schoot het sprinkhaankind dat verrukt tegen de meubels opklauterde en naar beneden roetsjte en dat in haar zwarte maillot over iedere beschikbare schoot kroop, ineens in de hoogte, werd breder, werd gezet - haar rug en haar nek werden dik, ze poetste haar tanden niet meer en kamde haar haar niet meer; ze at bijna niets van wat haar thuis werd | |
[pagina 568]
| |
voorgezet, maar op school en in haar eentje at ze bijna aan één stuk door, cheeseburgers met patat, pizza, sandwiches met bacon, sla en tomaat, gebakken uiringen, vanille milkshakes, sorbets, ijs met karamelsaus en alle soorten taart, zodat ze bijna van de ene dag op de andere fors werd, een uit de kluiten gewassen, met grote stappen lopende, slonzige zestienjarige van bijna een meter tachtig lang, die van haar schoolgenoten de bijnaam Ho Tsji Levov had gekregen.’ Tot in haar bijnaam is Merry de tegenpool geworden van wie haar vader op zijn zestiende was, met die overeenkomst dat ook haar karakter lijkt uitgekozen bij haar uiterlijke verschijning. Haar gestotter wordt het artillerievuur dat ze richt op Amerika en de Vietnamoorlog en elke kapitalistische k-k-k-klotecollaborateur die Noord-Vietnam mee de afgrond in helpt, van Lyndon B. Johnson zelf tot ‘gezapige lafbekken’ als haar ouders. De Zweed bloemleest uit de honderdtien twistgesprekken die hij met Merry voert over New York, de stad waar ze tot zijn verontrusting heen gaat om zich samen met gelijkgestemde vriendjes verantwoordelijk te voelen voor de ‘Vietnamese b-baby'tjes’ die Amerika aan ‘b-b-b-barrels schiet’. Blijf alsjeblieft in Old Rimrock, smeekt de vader zijn dochter, hier kun je toch ook vergaderen en posters plakken? Alright, stemt Merry in na ruzie honderdtien, en om papa's voorstad de oorlog te laten voelen blaast ze prompt het postkantoor van Old Rimrock op en vermoordt daarmee de huisarts van het plaatsje die net een brief kwam posten. Met één klap is Merry Appleseed, het gelukkige dochtertje dat de Zweed zich graag dagdroomde op een schommel onder het lover van hun appelboom, voorgoed veranderd in de ‘Rimrock-terroriste’, gehaat door Levovs fellow Americans, gezocht door de fbi. Ziedaar de kale plot, zoals die al op de achterflap van Amerikaanse pastorale te lezen staat. Niet direct een reden om te spreken van een Verwandlung; een zestienjarig Amerikaans meisje blaast een postkantoor op en daarbij valt een dode - de krant staat dagelijks vol met dit soort berichten. En hoewel een schatje in een babyjurkje dat later terrorist wordt zijn ouders geen plezier doet, haalt zo'n kind het natuurlijk niet bij Gregor Samsa of Adolf Hitler. Wat Kafka en Szymborska gemeen hebben is dat ze in verhaal en gedicht spelen met tragedies die te groot zijn voor een mens. Wat in Die Verwandlung voorvalt is woester dan het sterkste stel zenuwen verwerken kan en ontlokt aan de slachtoffers (Gregor én z'n ouders) dan ook gedrag dat niet binnen de normale psychische kaders past. Voor het verschijnsel Adolf Hitler geldt hetzelfde, ook dat is beyond human, zeker vanuit ouderlijke optiek, want waren Hitlers verwekkers niet de Jozef en Maria van het Kwaad, was Braunau niet het Bethlehem van de duivel? Een poging tot inleving in dit soort ouders, een poging tot het schrijven van een geloofwaardig psychologisch portret, zou in beider gevallen, dat van Szymborska én Kafka, gedoemd zijn te mislukken. Beiden kiezen voor de methode-Harry Mulisch: ze vergroten het raadsel juist. Dat is Philip Roth in Amerikaanse pastorale stellig niet van plan - integendeel zelfs. Roth keert de vader van het monster binnenstebuiten, hij wil de ziel van de Zweed doorgronden, weggestopt en verminkt als die is. Om erbij te kunnen vermenselijkt hij het lot van de vaders van Samsa en Hitler tot een probleem dat letterlijk levensgroot is - Roths Ungeziefer is een dochter met een bom, en dat soort meisjes ligt op de loer voor iedere sterveling die zich voortplant. En in plaats van het raadsel te vergroten, beantwoordt Roth deze levensgrote tragedie schaal 1 op 1 met een leven: het leven van Seymour Levov. Amerikaanse pastorale is een biografie die geen biograaf vermag te schrijven, het boek werkt op mij in alsof ik Levovs leven, een verzónnen leven, zelf geleefd heb. De organische manier waarop Roth het geknakte bestaan van de Zweed opdient, de manier waarop hij inzoomt en weglaat, dezelfde cruciale gebeurte- | |
[pagina 569]
| |
nissen en periodes steeds anders belicht, maken dit verzonnen leven misschien wel echter dan het eigen leven van iemand die niet goed heeft opgelet. In die zin zijn Roths roman en Kafka's verhaal de twee uitersten waartussen fictie zich kan bewegen. Roth de realist tegenover Kafka de fantast, natuurgetrouwheid contra onbestaanbaarheid, de metoniem tegenover de metafoor, de spiegel versus de lamp. Deze waterscheiding wekt in eerste instantie een literair-kritische Pavlov-reactie op waar Kafka en Roth terstond mee afrekenen: Die Verwandlung en Amerikaanse pastorale leveren het bewijs dat het gebruikelijke neerkijken op de ‘kopieerlust des dagelijksen levens’ net zo kortzichtig is als het verheerlijken van de fantasie. Aan beide polen tref je prutsers en meesters. Philip Roth heeft overigens letterlijk iets weg van een meester, een oude meester wel te verstaan, en Amerikaanse pastorale is het doek dat hij laagje voor laagje opzet. Pagina aan pagina werkt hij geduldig aan het portret van de Zweed, wijzigt de lichtval, verfijnt de oogopslag, verscherpt de kaaklijn van het arische gelaat, net zolang tot Seymour Levov als de man met de gouden helm uit zijn lijst komt stappen. Hiermee vergeleken gedraagt Kafka zich als een schrijvende Picasso, als een modernist die abstraheert van de werkelijkheid, de buitenwereld oprekt en plat slaat, tot in het absurde uitvergroot waar en wanneer hem dat uitkomt - de lichtval in Die Verwandlung heeft niets te maken met strijkend daglicht. Over Rembrandt en Picasso gesproken: Pablo Picasso schilderde tijdens een van zijn beruchte periodes werk van oude meesters na in zijn eigen onontvreembare stijl, en de herscheppingen die dat opleverde (Picasso ‘hervormde’ onder meer Rembrandts Man met de gouden helm, indrukwekkendere voorbeelden vind ik Courbets opgerekte Demoiselles des bords de la Seine en Velasquez' platgeslagen Las Meninas) verhouden zich tot de realistische originelen op een manier die de relatie tussen Die Verwandlung en Amerikaanse pastorale vrij aardig weerspiegelt: alleen de inhoudelijke essentie komt overeen, de gekozen vorm is volstrekt anders. Wat dat betreft kun je Roths boek zien als een realistische remake van Kafka's gruwelsprookje. Dit komt het best tot uiting in de sleutelpassage van Amerikaanse pastorale: het weerzien van de Zweed met zijn dochter, vijf jaar na de bomaanslag. Tot die middag in 1973 (realisme: het verhaal van de Zweed is in de geschiedenis verankerd met presidentsnamen, oorlogen en jaartallen) heeft Merry onder valse naam van onderduikadres naar onderduikadres gezworven, slopende jaren waarin de Zweed niets van haar vernam. Totdat hij getipt wordt dat zijn dochter in een achterbuurt van Newark woont. Hij zoekt haar op, en wat de brave Levov aantreft is gruwelijker dan de vader van een moordenares op eigen kracht kan verzinnen. Merry - nauwelijks herkenbaar, want zwaar ondervoed en gehuld in lompen - blijkt zich te hebben bekeerd tot een bizarre, altruïstische Indiase sekte. Om de ‘microscopische organismen in de lucht’ te ontzien ademt ze door een sluier van nylonkous, ze wast zich niet ‘om het water niet te bezeren’, ze ‘vernietigt plantaardig leven’, niet om in leven te blijven, maar omdat ze ‘nog niet genoeg erbarmen heeft om het na te laten’ - alles uit een onuitstaanbaar, doorgeschoten ‘respect voor het leven’. Het kind betrekt een vervuild, nauwelijks verlichte kamer in een geplunderde, verlaten Newarkse buurt en slaapt op een smalle schuimrubberen matras. Het trapportaal en de hal waardoor de Zweed haar volgt, stinken naar urine en uitwerpselen van zwervers. Boven gekomen probeert hij Merry tot rede te brengen, hoort haar uit over de bomaanslag en haar leven daarna, en neemt het scharminkel ondertussen verbijsterd in zich op. Als Merry tenslotte vertelt dat ze in totaal vier mensen heeft opgeblazen, barst bij Levov de bom: ‘Nee!’ roept hij. ‘Dit ben jij niet!’ Met z'n grote handen spert hij haar ingevallen mond open, | |
[pagina 570]
| |
ruikt de lucht van haar verrotte binnenste en kotst van walging over haar heen, schreeuwend: Wie ben je! De metamorfose is compleet: het kind van Mr & Mrs America leeft als een kakkerlak in een verwaarloosd urinoir.
Zoals Kafka's verhaal gelezen is als metafoor voor de meest wilde twintigste-eeuwse werkelijkheden, waaronder de algehele condition humaine, werkt Amerikaanse pastorale als een echte metoniem. De tragedie van de Zweed is een deel - een splinter - van een geheel, niet minder dan de gedroomde Amerikaanse maatschappij die Roths generatie de laatste vier decennia aan diggelen zag gaan. Daarbij is het boek als fictieve biografie van de Zweed een meesterproeve van empathie. Dat zou je van elke uitstekende roman kunnen zeggen, ware het niet dat Roth z'n lezer laat zien hoe je in de huid van een ander kruipt. Hij gebruikt daarvoor een oude bekende: de joods-Amerikaanse schrijver Nathan Zuckerman, sinds tijden Roths alter ego. Het is Zuckerman die de Zweed kent als de onpeilbare held uit zijn jeugd en na een vreemde, oppervlakkig verlopen ontmoeting in de jaren negentig besluit diens tragische levensverhaal op te schrijven. Nu wisten we al bijna alles van Zuck, maar nog niet hoe hij schreef. Welnu, voor het leven en lijden van Seymour Levov blijkt hij genoeg te hebben aan een paar aanknopingspunten, een geheugen van ijzer, en een verbluffende vermogen zich te verplaatsen in een ander. Verder doet Nathan Zuckerman wat betreft humor en cynisme niet onder voor z'n baas. Stilistisch vind ik hem beter. |
|