[Nummer 3/4]
Mooi
In een beschouwing met de titel ‘Zachtjes roepen om de hersenchirurg’ schreef Jaap van Heerden:
‘Niets is zo'n barre banaliteit geworden die vooral onder kunstenaars leeft, dan de gedachte dat kunst haat, weerzin en ergernis moet oproepen. (...)
Het is zeer gangbaar geworden dat kunst niet mag behagen. Je kunt menig kunstenaar geen groter verdriet doen dan waarderend opmerken dat je zijn werk mooi vindt. Want dat is al sinds enige tijd niet meer de norm. Kunst moet provoceren en kunst die niet provoceert is niet subsidiabel. Die kunst bevestigt de bestaande orde. Ik heb eens een maand lang alle interviews met kunstenaars uitgeknipt en bewaard. Bestudering van dat materiaal is onthutsend. Al die kunstenaars zeggen hetzelfde, namelijk dat het hun taak en roeping is “de maatschappij een spiegel voor te houden”. Bij implicatie zal dat voor de maatschappij geen pretje zijn. Maar iemand moet dat ondankbare werkje doen: de kunstenaar. Wat hij ambieert is onze zelfgenoegzaamheid te vernietigen. Dit zijn meestal de eerste en soms de enige zinnetjes die een kunstenaar zich eigen heeft gemaakt.
Daarom kan kunst vaak niet lelijk genoeg zijn, omdat je in alle redelijkheid alleen van de lelijkheid nog mag verwachten dat zij de mensen tegenstaat.’
We hebben de indruk dat een groeiend aantal schilders, schrijvers, componisten niet langer wenst te voldoen aan dit beeld van de kunstenaar als principieel verstierder van het mooie, van het behagen en, in het artistieke, van schoonheidsgenot. Niet vanuit de behoefte aan een nieuwe invulling van eenzelfde tegendraadsheid maar vanuit een besef van of gevoel voor de waarde van dingen en wezens om ons heen.
In een essay over de waarde van kunst, dat deel uitmaakt van dit nummer van De Gids, merkt Kees Vuyk op dat het opvallend is ‘dat het experiment in de hedendaagse kunst geen grootse vormen of sterke verhalen oplevert. (...) Doe niet alsof je alles weet en geheel overziet; concentreer je op wat zich voordoet. Gebruik niet alleen je actieve vermogens; heb aandacht voor het passieve, het gevoel, de zintuigen. Houd rekening met menselijk falen en de menselijke kwetsbaarheid; heb mededogen. Met deze en dergelijke boodschappen keert kunst zich niet tegen de cultuur, maar wel neemt ze er de valse pretenties mee weg, die het domein van de cultuur snel binnensluipen.’
‘Ik weet niet precies waaruit de schoonheid bestaat, doe geen uitspraak over haar essentie,’ aldus de dichter Peter van Lier in zijn beschouwing in dit nummer, ‘wel wens ik de mensen, dieren en dingen om mij heen in hun aanwezigheid te waarderen. En deze waardering druk ik in alle onbeholpenheid uit met het woordje mooi.’
De bijdragen in dit nummer staan, de ene uitdrukkelijker dan de andere, in het teken van dezelfde waardering en dezelfde onbeholpenheid van datzelfde woordje.
De redactie