Frederike Huygen
Artefact oor
Het heeft van die roestplekken, maar is ook beige-bruin met een zweem van blauw, en wit. Het lijkt een stuk oud geworden leer, maar het zou ook van steen kunnen zijn. Het is een landschap op zichzelf, met hoogte- en kleurverschillen en overal vloeiend van lijn. Toch is dit nog geen zes centimeter hoog, dit ding: een menselijk oor van anderhalve eeuw geleden.
Wie heeft bedacht dat dit oor voor het nageslacht bewaard moest blijven en waarom? ‘Vóór 1859’ staat er op het bijschrift, dus uit de tijd dat Jacob Gijsbert van Breda directeur was. Maar hij interesseerde zich met name voor fossielen. Het fossiele oor?
Hoe is dit oor de verzameling ingeslopen als Teylers Museum zich vooral richtte op naturalia, fysische instrumenten, schilderijen, tekeningen en munten? Een vreemde eend in de bijt.
Wil ik weten of wil ik kijken?
Het oor, het meest wonderlijke orgaan dat de mens bezit. Juister gezegd: de oorschelp. Dat ding, die dingen, aan weerszijden van het hoofd, met hun uitermate vreemde tactiele eigenschappen. Zacht aan de onderkant - de lel -, hard en buigzaam voor het overige deel.
Ovaal van vorm, aan één zijde afgeplat en bevestigd aan zijn drager. Kenmerkend is de omkrullende rand, het onregelmatige, bultige oppervlak en de diepe holte, iets onder het midden, die verhult dat hierachter een gehoorgang schuilt.
De meeste mensen hebben belachelijke oren: groteske gevallen, harig, buitenproportioneel, vreemd gevouwen... Het ontbreekt er nog maar aan dat ze stinken. Trouwens, wie let er ooit op oren? Het zijn de meest verwaarloosde lichaamsdelen.
Maar dit is een perfect oor. Klein, fraai, niet te repliceren. Een kinderoor of een vrouwenoortje. Geen beeldhouwer had het kunnen maken. Onnavolgbaar schoon, omdat het zo mooi oud geworden is. Ik moet zeggen: zo mooi tot object geworden is. Getransformeerd tot iets om naar te kijken, opmerkelijk te worden. Het oor als artefact.