| |
| |
| |
Stella Braam
Slavenarbeid
Ons arbeidssysteem begint langzaam maar zeker de trekken te vertonen van dat van het oude Griekenland. Daar deden slaven het vuile werk, zodat vrije burgers zich konden wijden aan literatuur, kunst, poëzie, liefde, discussie, spel en wetenschap. In zijn Grijsboek maakt Piet Grijs melding van de slavenarbeid in het oude Athene. ‘Die slaven krijgen wij binnenkort ook, al zullen ze gelukkig van metaal zijn,’ voegt hij eraan toe.
Helaas heeft Grijs maar ten dele gelijk gekregen. Er zijn ook ‘slaven’ in Nederland met hersens, hart en gevoel. Voor een schijntje knappen zij het vuile werk op, terwijl de hoger opgeleide werknemer zich kan vermaken, lees: ontplooien. Want zo heet dat tegenwoordig.
Voor ettelijke honderdduizenden mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt bestaan recht noch regel noch bescherming: dat is althans mijn conclusie na mijn tijd als undercover-journalist aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Van september 1992 tot midden 1994 stond ik in spoelkeukens, maakte schoon, was kamermeisje of pakte bloemen in. Journalist temidden van een leger ongelukkige mannen en vrouwen, oud en jong, allochtoon en autochtoon. Allen gebombardeerd tot ‘flex’, tot oproep-, afroep-, uitzend-, tijdelijke kracht. Bij bedrijven als Océ, Stork, Rank Xerox en daf bestaat al 30 procent van het productiepersoneel uit flexwerkers. Jaarlijks worden met ongeveer 500.000 uitzendkrachten zo'n 2 miljoen flexibele arbeidscontracten afgesloten. Sinds 1994 groeide de uitzendbranche jaarlijks met ruim 20 procent. Maar dit jaar voorziet het Centraal Bureau voor de Statistiek een stabilisatie.
De flexwerker is monddood gemaakt, hetzelfde lot als eerder illegalen trof. Welbeschouwd waren illegalen op de arbeidsmarkt hun tijd vooruit; voorbodes van wat hun legale collega's te wachten zou staan. De werknemer die protesteert tegen onderbetaling of het niet naleven van de cao loopt het risico zijn werk te verliezen.
Gül, een van mijn collega-kamermeisjes in een hotel in Den Haag, trok op een dag de stoute schoenen aan. Ze vertelde haar voorvrouw van Vrolijk Schoonmaakservice dat haar loon niet klopte. De voorvrouw stuurde haar naar huis met de woorden: ‘Jij hebt straf verdiend. Voor straf mag je vijf dagen niet werken. Dat betekent: vijf dagen geen inkomen.’
De doorsnee hoog opgeleide werknemer stelt eisen aan zijn werk: het moet leuk en ontplooiend zijn en vanzelfsprekend goed betaald. Met de mogelijkheden om hogerop te komen, met een zomer- én een wintervakantie. Die werknemer beschouwt zijn eisen als ongeschreven maar vanzelfsprekende rechten.
Als het gaat om mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt worden, gek genoeg, andere maatstaven aangelegd. Stilzwijgend wordt aangenomen dat hun werk niet leuk, ontplooiend en goed betaald hoeft te zijn. Hogerop komen is niet nodig. ‘Die mensen vinden het heel bevredigend om saai, eenvoudig werk te doen’, hoor je vaak uit de mond van hoger opgeleiden.
| |
| |
Voor de hoger opgeleide is het vanzelfsprekend dat hij constructief mag meedenken in zijn bedrijf. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt daarentegen wordt constructief meedenken als bedreigend beschouwd. De schoonmaker die een probleem bespreekbaar wil maken, krijgt niet zelden een ‘sanctie’ van de leiding, zo blijkt uit onderzoek van de Industriebond fnv. De strafmaatregelen tegen ‘lastige’ werknemers variëren van de vervelendste klussen krijgen, ongunstig ingeroosterd worden tot en met (gedeeltelijk) ontslag. Zulke onderzoeken halen nauwelijks de media. Verontwaardiging en kamervragen blijven uit. Blijkbaar zijn zulke arbeidsverhoudingen normaal.
Zouden zulke gekleineerde schoonmakers zich niet diep gekrenkt voelen? Hebben schoonmakers andere gevoelens dan bijvoorbeeld informaticadeskundigen die, zo mag je aannemen, zulke sancties in hun geval als een grof schandaal naar buiten zouden brengen? Zijn schoonmakers een ander soort? Als dat zo is, dan moeten ze van een andere planeet zijn gekomen. Van de planeet Sisyphus.
Zoals Sisyphus in de mythe voortdurend zijn rotsblok naar boven rolde, zo stuiten ook schoonmakers steevast op hetzelfde frustrerende resultaat van hun noeste arbeid: de gisterenavond nog zo zorgvuldig schoongemaakte fabriek is alweer vuil. Appelkroosjes, lege pakken melk en weggooide zakjes boterhammen liggen broederlijk naast elkaar in of naast de container. Op de vloer plakt kauwgom, de asbakken zijn vol en naast de toiletpot moet weer worden gedweild.
De schoonmaak-Sisyphussen van deze fabriek hebben overdag al versplinterde, lees: flexibele, baantjes gehad. In alle vroegte hebben ze een advocatenkantoor schoongemaakt om dan thuis een paar uur te wachten. 's Middags een uurtje poetsen in een winkel, weer even wachten. Rond de klok van vijf nemen ze een kantoor onder handen en in de avond drie uurtjes in de fabriek waar eigenlijk vijf uur voor staan: er is te krap begroot, want anders was de order naar een andere firma gegaan.
Je zou verwachten dat een samenleving haar dank betuigt aan deze mensen die bereid zijn hun dagen te versplinteren om zo voor ons het vuile werk op te knappen. Je zou denken dat een samenleving deze mensen fatsoenlijk wil betalen. Integendeel. Een tientje per uur is genoeg. Ook immateriële waardering blijft uit. En dat gaat zover dat schoonmakers zich schamen om te vertellen wat ze doen. Wie schoonmaakt in een ziekenhuis, zegt niet zelden: ‘Ik ben assistente in het ziekenhuis.’
Het blijft niet alleen bij een gebrek aan maatschappelijke en geldelijke waardering. Sinds het laatste decennium ontneemt Nederland aan steeds meer Sisyphussen het recht op een zeker bestaan. Werkten ze vroeger nog op vaste contracten, daarbij een pensioen opbouwend en doorbetaald bij ziekte, tegenwoordig krijgen de meeste nieuwkomers, zoals gezegd, een flexibel contract. Pensioen opbouwen wordt daardoor moeilijker, zodat velen verzekerd zullen zijn van een arme oude dag. Ze zijn er nooit zeker van of ze voldoende uren bij elkaar kunnen sprokkelen om de gang naar de sociale dienst te vermijden. Veel van zulke werkende burgers vallen niet meer binnen de criteria van werknemersverzekeringen. Zij worden bij werkloosheid direct doorverwezen naar de bijstand.
‘Als ik ziek ben, werk ik door: ze geloven je toch niet. Ik ben eens met oorontsteking naar mijn werk gegaan. Ik had geluk dat ze me naar huis stuurden,’ zei Karin, een jonge uitzendkracht in het roetreinigingsbedrijf Van Beek Project Service te Tilburg. Karin voorzag het einde van haar korte carrière: ‘Ik word 21. Ik heb alleen lhno. Op uitzendbureaus zeggen ze: “Het zal moeilijk worden om je te bemiddelen. Werkgevers hebben liever meisjes van 17”.’
Wat zou er gebeuren als een Tweede-Kamerlid op een dag ontdekt dat er maar liefst een kwart te weinig salaris naar zijn bankrekening is overgemaakt? Hij zal verbaasd voor zich uitkijken om dan te concluderen dat er een computerfoutje in het spel zal zijn. Als de volksverte- | |
| |
genwoordiger poolshoogte bij de administratie gaat nemen, treft hij een boom van een vent in de deuropening. ‘De Tweede Kamer besteedt de administratie sinds kort uit. Da's namelijk goedkoper,’ zegt de kerel. ‘Wij hebben die opdracht in de wacht weten te slepen. Maar wat mot je?’
De volksvertegenwoordiger hakkelt dat zijn salaris niet klopt. Computerfoutje? ‘Ben je gek. Wij hebben gewoon geen trek om jou méér te betalen,’ blaft de kerel hem toe. ‘Wat? Gaan we moeilijk doen? Jij moet je bek houden. Zo niet, dan is dáár de deur.’
Dat wordt geheid voorpaginanieuws. Nederland zal op zijn kop staan. Het kabinet komt in spoed bijeen. Talloze tv-stations in Europa zullen het nieuws ‘Nederlands parlement huurt criminele administrateur in’ met verve brengen.
Maar waarom blijft het zo oorverdovend stil wanneer een vrachtwagenchauffeur of schoonmaker bovenstaand tafereel meemaakt? Zulke praktijken zijn aan de onderkant van de arbeidsmarkt schering en inslag. Niet alleen onderbetaling is er ‘normaal’, ook worden wetten en regels aan de laars gelapt en cao's overtreden. Niet dat werkgevers bullebakken zijn. Het heeft te maken met het fenomeen uitbesteding: een modern bedrijf richt zich op zijn kerntaak, en besteedt de overige diensten uit. Daarbij wil de opdrachtgever voor een dubbeltje op de eerste rang zitten. Een hotel besteedt zijn schoonmaak uit en nodigt schoonmaakbedrijven uit om een offerte te maken. In de praktijk wordt het schoonmaakbedrijf uitverkoren dat het voor een spotprijsje wil doen. Die mag de uitdaging van het te krappe budget waarmaken. Vandaar dat kamermeisjes door hotels worden gejaagd. Hun lunchpauzes zijn afgeschaft. Enkel de creatiefsten houden het vol: tien minuten voor een luxe appartement? Hoe krijg je dan voor mekaar dat de ruimte toch een frisse indruk maakt? De badkamer dweilen met een badhanddoek van de gasten scheelt maar liefst tien seconden.
De cateringbranche gaat ook onder de ‘calculerende’ opdrachtgever gebukt, de opdrachtgever die zich niet druk maakt om sociaal beleid maar enkel naar het prijskaartje kijkt. In kantines van bedrijfsverzamelcomplexen, zeg maar gerust: eetfabrieken, staan (voornamelijk) vrouwen in hete en glibberige spoelkeukens duizenden stuks bestek, soepkommen, kopjes en bordjes in razend tempo te reinigen.
Op het ministerie van Financiën liep Beppie met dikke knieën rond. Het gevolg van de slippartijen op de vloer van de keuken, die bij het schrobben spiegelglad werd. Om valpartijen te voorkomen is speciaal schoeisel in de handel. Beppie durfde daar niet om te vragen: ‘Die geven ze ons toch niet. Ze hebben niets voor ons over.’ Het personeel op Financiën beschikte niet over de wettelijk verplichte kleedkamer. Kantinemedewerksters moesten zich bij de ijskast omkleden. Het gebeurde dat de deur openzwaaide en dat met hun dienblad wachtende ambtenaren een dame in beha mochten aanschouwen.
Het ministerie was nog een oase van rust vergeleken met het restaurant van het Amsterdamse Atrium-complex, waar honderden notarissen, advocaten en bankiers kantoor houden. Uitzendkrachten werden ‘hé, jij-daar’ genoemd. Wie even stil stond, kreeg een reprimande. Een van mijn collega's viel van uitputting tegen de koffiekannen aan, voorovergebogen, handen op haar buik, kreunend. ‘Ze werd zo wit als een zwarte maar kan worden,’ merkte collega Mies later op. Mies was een van de nog schaarse vaste krachten: ‘Mijn collega's zijn door hun rug, of gewoon ziek.’
Dagelijks staan vrouwen op de bloemenveiling in Aalsmeer boeketjes te maken. De tafels zijn ergonomisch onverantwoord. Voor de ene te hoog, voor de ander te laag. De handen van de vrouwen veranderen in ‘gatenkaas’ dankzij de doorns van de in te pakken rozen. Het tempo is zo hoog dat sommigen regelmatig met ontstoken polsen moeten afhaken.
Dat genoemde werkomstandigheden bestaan, is niet verbazingwekkend. Maar dat Nederland
| |
| |
ze accepteert en weigert in te grijpen, dát is verbijsterend. Het is zelfs not done om erover te spreken in de euforie van economische groei en het door het buitenland bejubelde poldermodel. De onderkant van de arbeidsmarkt is een doodgezwegen werkelijkheid.
De arbeidsmarkt in Nederland kent twee versies: de arbeidsmarkt op papier en die in de praktijk. Nederland koestert zich aan het papieren model: Nederland als werknemersparadijs met wet, recht en cao. Mocht het tóch misgaan, dan staan hulpverleners klaar: Arbeidsinspectie, vakbond, advocaten.
‘Je kan nergens je recht halen,’ zei Beppie. Wacht maar, Beppie, ík ga het recht voor jou halen. Dacht ik. Naïviteit of logica? Immers: de bakker bakt brood, de timmerman timmert, de opsporingsambtenaar spoort op. Met een lijstje wettelijke overtredingen, niet alleen op Financiën maar ook elders, stapte ik naar een arbeidsinspecteur te Amsterdam. Van achter zijn bureau keek de opsporingsambtenaar mij treurig aan: ‘Mijn handen jeuken, maar ik kan niets doen.’ Dat komt door de procedure: eerst moeten de werknemers er met hun chef zien uit te komen, betoogde de inspecteur. ‘Pas als dat niet lukt, kunnen ze ons inschakelen.’ De inspecteur erkende dat het type flexibele werknemer geen gelijkwaardige gesprekspartner van zijn/haar chef is. Maar helaas. Regels zijn regels. Mijn lijstje belandde in de prullenbak.
‘Wij staan machteloos,’ vertelde een gedreven arbeidsinspecteur off-the-record. ‘We zien de arbeidsomstandigheden, vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt, verslechteren.’ Wat kunnen driehonderd arbeidsinspecteurs op zeshonderdduizend arbeidsorganisaties uitrichten? Een winkel, om maar een voorbeeld te noemen, heeft een theoretische inspectiekans van één keer per twintig jaar.
Bij de inspectie van lbo-scholen, een paar jaar terug, kwamen gebreken aan het licht. Leerlingen verbleven in lokalen met ongezonde gassen en stoffen. Een inspecteur kreeg van zijn meerdere te horen dat hij moest ‘dimmen’: ‘Er was overleg geweest tussen Onderwijs en Sociale Zaken met als uitkomst: er mogen geen proces-verbalen worden uitgeschreven, want die kosten de scholen geld.’
‘Het is niet de bedoeling dat fabrieken moeten sluiten’, zo luidt een van de uitgangspunten van de Arbeidsinspectie. Worden er aan het eind van langdurige procedures processenverbaal opgemaakt, dan wordt het grootste deel van de zaken door het Openbaar Ministerie geseponeerd. Dat ontdekte Ton Wilthagen, senior-onderzoeker bij het Hugo Sinzheimerinstituut van de Universiteit van Amsterdam. Vaak komt het echter niet eens tot langdurige procedures. Joyce Krauss, werkneemster in de snackfabriek Albert van Zonen te Schagen, is aan één oor doof geworden. Kroketten, loempia's en bamiballen rollen in razend tempo over de lopende band. Het lawaai waarin de productie zich voltrekt, is niet te harden. ‘Er kwam een inspecteur van de Arbeidsinspectie langs met uitgebreide apparatuur om het lawaai te beoordelen. Na afloop zei hij: “Het lawaai zit op de grens, maar het kan nog net.” Hij pakte zijn koffertje weer in en vertrok,’ aldus Joyce Krauss.
De lopende band te Schagen kent nog een probleem. Voor de een is de band te laag, voor de ander te hoog. Jarenlang hebben werknemers bij de directie - vergeefs - aan de bel getrokken. Marjan heeft chronische klachten in rug en schouder gekregen. De Arbodienst van de snackfabriek kan voor de snackwerkneemsters niet veel betekenen, zei een medewerker van die dienst off-the-record (als de waarheid gezegd wordt, moet het plots anoniem): ‘We hebben een commercieel belang. We moeten het ziekteverzuim zien te beperken. Als we dure ergonomische maatregelen moeten treffen, neemt de opdrachtgever een andere Arbodienst in huis.’
Maar de fnv is er toch? ‘Wij moeten ons niet met losers identificeren,’ hoor je in de top van sommige fnv-kringen. De fnv lijkt verworden tot het bolwerk van de beter opgeleide werknemer - alhoewel niet onvermeld mag
| |
| |
blijven dat de vakbond de onderkant in het vizier begint te krijgen. Sommige bestuurders willen er dolgraag aan de slag, oprecht bezorgd en betrokken. Anderen noemen de onderkant zakelijk een ‘groeimarkt’ waar leden zijn te winnen. Op een fnv-bijeenkomst in Arnhem ontpopte een regiobestuurder zich vooral als accountant: ‘We zijn best bereid in projecten aan de onderkant te investeren, maar dan moeten de kosten zich wel terugverdienen. Zo niet, dan stoppen we ermee.’
Werkend op de bloemenveiling in Aalsmeer benaderde ik een districtsbestuurder van de Dienstenbond fnv in Amsterdam. Kon de Dienstenbond daar niet eens een kijkje gaan nemen? ‘Mijn handen jeuken om er aan de slag te gaan’, zei de districtsbestuurder. ‘Maar het bestuur van de Dienstenbond heeft zijn prioriteit gelegd bij de automatiseringsbedrijven en de groothandel in technische producten.’
Een Marokkaanse man die in een snackbar werd onderbetaald, zocht steun bij zijn bond. Maar de Horecabond wilde geen loon voor hem vorderen, omdat hij ‘pas een half jaar’ lid was. De man eindigde bij de riagg, waar hij een cocktail medicijnen kreeg voorgeschreven waarmee je, aldus een deskundige, een olifant naar Mars kunt sturen. De medicijnen hadden een desastreus effect: het vakbondslid vermagerde en raakte ernstig verward. De wao werd zijn eindstation. ‘De foute medicijnen waren een geluk bij een ongeluk’, zo luidde het commentaar van een medewerkster van de Ledenservice Horecabond fnv die hem destijds had weggestuurd. ‘Als hij de juiste medicijnen had gehad, dan was de kans heel groot geweest dat hij niet in de wao was terechtgekomen, of misschien gedeeltelijk. Met ww was hij financieel slechter af geweest.’
Er zijn toch advocaten? Zeker. Maar als werknemers een advocaat inschakelen om onderbetaling aan te kaarten, zijn ze nog slechter af dan bij de vakbond. Op bureaus voor rechtshulp ontbreekt deskundigheid, tijd en interesse. En de dure advocaat die schoonmaakster Gül te Den Haag inschakelde, probeerde geld uit haar zak te kloppen. Gül diende overigens een klacht tegen de advocaat in. Haar klacht is gegrond verklaard. Professor A. Brenninkmeijer, specialist in het procesrecht, meent dat de rechtshulpmalaise structureel is. Aangezien advocaten hun tijd eerst en vooral (al dan niet noodgedwongen) in goed betalende zaken steken, komen kleine beurzen vaak niet aan hun recht.
Maar er zijn toch specialisten in de Tweede Kamer die aan de bel kunnen trekken? Op het moment dat de evaluatie van de Wet goederenvervoer over de weg plaatsvond, werd Gerrit Valk, PvdA-kamerlid en vervoersspecialist, naar zijn mening gevraagd door het rvu-tvprogramma Onderstroom. Hij schrok en zei: ‘Onmogelijk. Ik moet me eerst een paar weken in gaan lezen.’ D66-vervoersspecialist Nicky van 't Riet kampte met hetzelfde probleem: ‘Ik weet er niets van.’ Let wel, we hebben het niet over zomaar een sector: het goederenvervoer is misschien wel de meest verloederde sector van de arbeidsmarkt. Van de tienduizend transportbedrijven in Nederland deugt slechts tien procent, aldus een betrokken medewerker van de Arbeidsinspectie. De kans dat de rvi, de Rijksverkeersinspectie, een Nederlandse vrachtauto op rijtijden en veiligheid controleert is eenmaal per drie jaar. Op de 06-klachtenlijn van de Vervoersbond fnv komen per maand vierduizend telefoontjes binnen. Met bijna een kwart van alle transportbedrijven in Nederland is de fnv in een zaak verwikkeld. Groepen die zich bezighouden met zware criminaliteit zoeken steeds vaker hun toevlucht tot deze sector, daarbij transportbedrijfjes als ideale dekmantel gebruikend. Want dit is de vrije zone van Nederland: hier mag je de rijtijdenwet en cao overtreden, illegaal rijden en ongestraft premies en fiscus ontduiken. De truc is simpel: baas richt een plof-BV'tje op. Gaan fiscus, gak en ex-chauffeurs tóch achter hem aan, dan verklaart hij zich failliet en hoeft hij zijn schulden niet meer te betalen. Per week gaan gemiddeld twee transportbedrijven in Nederland failliet. Per faillissement, zo heeft
| |
| |
het cbs berekend, blijft gemiddeld zes ton onbetaald. gak, crediteuren en chauffeurs lopen hun vorderingen mis. Wie maakt zich daar druk om?
De onderkant van de arbeidsmarkt is de markt der onverschilligheid. Slechts weinigen zijn begaan met het lot van de werknemers aldaar. In verkiezingstijd vormen ze geen politiek item. Sterker nog, zelfs de sociaal bewogen sociaal-democraten hebben bijgedragen aan het harde lot van Sisyphus in Nederland.
Langzaam maar zeker sloeg het neo-liberale credo ‘meer markt, minder overheid’ ook in PvdA-kringen aan. Diverse maatregelen werden genomen. Al eerder, per 1 januari 1985, waren uitkeringspercentages van Ziektewet, wao en ww naar 70 procent verlaagd. In de zomer van 1991 werden hoogte en duur van de wao nogmaals verlaagd en de Ziektewet gereduceerd tot een loondoorbetalingsverplichting van 70 procent van het loon. Gevolgd door de (gedeeltelijke) privatisering van Ziektewet en wao. Daardoor zijn werkgevers duurder uit als hun werknemers ziek of arbeidsongeschikt worden. Waardoor werkgevers strenger dreigen te selecteren op de gezondheid van aanstaande werknemers of huiverig zijn om mensen in vaste dienst te nemen.
Onder het motto ‘werk, werk en nog eens werk’ is de kwaliteit van de banen een ondergeschoven kindje. Het gaat om zoveel mogelijk nieuw (gesubsidieerd) werk, waarvan de inhoud minder belangrijk is dan de nieuwe arbeidsplek. Sterker nog: de klok is teruggedraaid. Minister Melkert zette de sociale partners onder zware druk om nieuwe lagere loonschalen in te voeren - voor super-eenvoudig werk. Niks geen taakroulatie meer waarvan bewezen is dat het mensen motiveert, maar saaie, geestdodende klussen.
Ook de fnv heeft Sisyphus tot zijn lot veroordeeld. In de jaren tachtig werd de fnv geconfronteerd met wat misschien wel de stilste revolutie op de arbeidsmarkt mag worden genoemd: flexibilisering. De vakbond protesteerde nauwelijks tegen die trend - behalve de vrouwen, met Karin Adelmund in de voorhoede.
fnv-vrouwen voorzagen dat het losse-contractenmodel voornamelijk vrouwen zou treffen. Ze kregen gelijk. De nieuwe werkgelegenheid in de dienstverlenende sectoren, ter illustratie, liet een enorme groei zien van kleine flexibele contracten die vooral aan vrouwen toevielen: waar twee derde van de vrouwen in deeltijd werkt, bezetten mannen twee derde van de vaste voltijdbanen. Volgens het ministerie van Sociale Zaken werkt intussen 16 procent van werknemers in Nederland met een flexibel contract; andere publicaties spreken over 20 procent.
De stem van de vrouw in het witte-mannenbolwerk fnv werd niet gehoord. fnv-mannen gingen mee in de opvatting dat flexibele arbeidsverhoudingen noodzakelijk zijn. Alleen zo kunnen wij de internationale concurrentie het hoofd bieden. In dat denken zette ex-Philips-topman Jan Timmer de toon. De laatste jaren vergeleek Timmer ‘luie’ Nederlanders graag met ‘gedreven’ werknemers in Zuidoost-Azië, het gebied van de ‘tijgereconomieën’ waar een zesendertigurige werkweek slechts een verre toekomstdroom is.
Allemaal een stapje terug om de concurrentie met de tijgereconomieën aan te kunnen? De Amerikaanse futuroloog Joe Coates in NRC Handelsblad van 28 november 1995: ‘Timmer zet Nederlandse arbeidskrachten af tegen 20-cent-per-uur-koelies uit Singapore. De enige manier om daar tegen te concurreren is naar 19 cent per uur te gaan. Dat is de enige logische uitkomst van zijn manier van redeneren. Alle concessies die door de vakbonden en de werknemers aan Timmer worden gedaan zullen Nederland armer maken. Timmers argument is idioot. In feite houdt hij de Nederlanders voor dat ze moeten kiezen voor armoede.’
De politicus met oogkleppen, de opdrachtgever die voor een dubbeltje op de eerste rang wil zitten, de op geld beluste advocaat, de vakbondsbestuurder die enkel uit is op zijn carriè- | |
| |
re, de onverschillige opsporingsambtenaar: karikaturen van de moderne tijd? Staan zij symbool voor de onverschilligheid van instanties, van organisaties, politieke partijen en van individuen? Van een samenleving die in wezen niet houdt van de werkende mens aan de onderkant?
Sisyphus lijdt in stilte, terwijl de samenleving zich vastbijt in het ‘het gaat goed met Nederland’-model. Het onbehagen aan de onderkant van Nederland is taboe, een blinde vlek. Dat heeft de werknemer die er niet meer toe doet in de gaten. Soms uit hij zijn onbehagen in sabotage. ‘Voor f 9,55 per uur mag het hele vliegtuig voedselvergiftiging krijgen,’ luidde het antwoord van een uitzendkracht op Schiphol, op de vraag waarom hij geen handschoenen droeg bij het vullen van de maaltijdbakjes. Maar vaker uit het onbehagen zich in apathie en in een zich afkeren van de samenleving. Om met Beppie te spreken: ‘Ze hebben niks voor ons over. Je kan nergens je recht halen.’ Beppie neemt geen initiatieven meer: ze heeft ervaren dat het niets uithaalt. En Beppie stemt niet meer.
‘Die van boven,’ zo betitelt Marjan, met chronische klachten in rug en schouder, haar directie en leidinggevenden van de snackfabriek te Schagen. ‘Als ik ooit een machinegeweer in mijn handen krijg, dan schiet ik die van boven allemaal neer.’
Hoe schrijnend ook, misschien moeten we daarop wachten. Wachten op een Sisyphus die het magazijn van een mitrailleur ledigt op haar directie. Dat wordt geheid voorpaginanieuws. Nederland zal op zijn kop staan. Talloze tv-stations in Europa zullen het nieuws ‘Werkneemster maait voltallige directie neer’ met verve brengen.
Zal de onderkant van de arbeidsmarkt dan ontdekt worden door de samenleving? Een samenleving die dan, wie weet, zal ontdekken dat dit een wanhoopsdaad was. Omdat honderdduizenden werknemers in Nederland ‘er niet meer toe doen’.
Dan liever het oude Griekenland. Daar waren de verhoudingen tenminste duidelijk.
| |
Literatuur
Stella Braam, De blinde vlek van Nederland - Reportages over de onderkant van de Arbeidsmarkt. Van Gennep/fnv-pers, Amsterdam 1994. |
A. Brenninkmeijer, ‘Advocatentarieven: niet op prijs gesteld’, Nederlands Juristenblad, 14 oktober 1994. |
Noor Goedhard en Kea Tijdens, Beroepsbinding en vakbondsoriëntatie in de schoonmaak - een onderzoek in opdracht van de Industriebond fnv naar de vakbondsoriëntatie van werknemers in de schoonmaaksector. Amsterdam, 1993. |
Piet Grijs, Grijsboek. Querido, Amsterdam 1985. |
Jan Marijnissen, Tegenstemmen. L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen 1996. |
Piet Leenders, ‘De andere kant van het werkgelegenheidsbeleid’, in Sociale spiegel - Reflecties op het armoedebeleid in Nederland. Instituut voor Publiek en Politiek, Amsterdam 1996. |
A.C.J.M. Wilthagen, Het overheidstoezicht op de arbeidsomstandigheden - een onderzoek naar het functioneren van de Arbeidsinspectie. Academisch proefschrift, Wolters-Noordhoff, Groningen 1993. |
Niko Wolswijk, ‘Economische groei slecht voor uitzendwezen - Uitzendbureaus zoeken naar nieuwe diensten’, FNV Magazine, 7 augustus 1997. |
|
|