noem ze maar op. Groot was mijn teleurstelling toen bleek dat zo'n studie al bestond. Ik zag hem genoemd in een aflevering van Prana. Tijdschrift voor geestelijke verruiming en wetenschappelijke randgebieden, geheel gewijd aan de realiteit van het engelenbestaan. In een noot bij een artikel over het gevecht van Jakob met de engel (waarbij Jakob een verrekte heupzenuw overhoudt die hem de rest van zijn leven doet trekkebenen) zag ik Der Hinkende als Symbol genoemd, een boek uit 1964 van een zekere Sas. Weg onderwerp, de studie heb ik nooit ingekeken.
De neus bleef voorlopig rondzeuren, tot ik na een verhuizing een boekje vond, waarvan ik vergeten was dat ik het had: Humoristische schetsen over den neus, een honderdvijftig bladzijden tellend werkje dat in 1844 in Deventer is uitgegeven. Eindelijk dan, dacht ik. Nu. Of maaide de anonieme schrijver alle gras voor mijn voeten weg?
Het kan zijn dat de mensen in 1844 andere dingen leuk vonden dan wij, het kan ook mijn teleurstelling zijn, maar ik heb niet gelachen om deze Humoristische schetsen. Gelukkig biedt het meer dan de titel belooft. Het is eerder een bloemlezing van tekstfragmenten (een heel lang stuk van Sterne bij voorbeeld, waarin de trompetter en diens echtgenote), anekdotes, historische exemplaren, et cetera. Misschien geeft de volledige inhoudsopgave wel het beste beeld: ‘De Neus aan den Lezer, De Anatomische Beschrijving van den Neus, De Reuk, Het Snuiven, Het Ademhalen, Het Niezen, Reusachtige Neuzen, Neuzen van beroemde personen, Physiognomie van den neus, Kleur der neuzen, Optica van den neus, Acustiek van den neus, Gewigt van den neus, Lasten van den neus, Kunstneuzen, Neuzen van Ambtenaren en Overheden, Technische neuzen, Geographische neuzen, Neuzen van Dieren, Spreekwoorden en Spreekwijzen van den neus, Philologie van den neus, Paedagogiek van den neus, De ziende neus.’
Ik las dit boekje met groeiende opluchting. Het zou me jaren hebben gekost te verzamelen wat de anonieme neuzenspecialist bijeenbracht. Waarschijnlijk had ik minder gevonden - al had ik het reukorgaan van Cyrano kunnen toevoegen, want die bestond in 1844 nog niet. Ik zou bovendien hebben beschreven wat de Britse acteur Junius Brutus Booth in 1850 antwoordde, toen een bewonderaarster zei dat ze weliswaar aan zijn voeten lag, maar: ‘I can't get over your nose.’
‘Geen wonder mevrouw,’ antwoordde Booth. ‘De brug is verdwenen.’
Humoristische schetsen over den neus bevat natuurlijk ook niet alle ‘nasotica’ van voor 1844. Zo nam de auteur niet op dat de Denen het veroverde Ierland de zogenaamde ‘Nose Tax’ oplegden: wie niet betaalde, werd de neus afgehakt. We lezen weliswaar over de rhinoplastiek van de Berlijnse chirurg Von Gräfe en vernemen dat in jaargang 1838, nummer 68 van de Leipziger Zeitung een kunstneuzenfirma zich in de gunst van het publiek aanbeveelt, maar dat de befaamde Deense astronoom Tycho Brahe (in navolging van de bloeddorstige keizer Justianus ii, bijgenaamd Rhinometus) zijn in een duel zoekgeraakte neus verving door een gouden prothese, horen we niet. De geestelijke encyclopediste Hildegard van Bingen (1098-1179) ontbreekt evenzeer, terwijl zij toch schreef: ‘De menselijke neus staat voor Gods wind die de wateren beweegt.’
Humoristische schetsen over den neus bevat een ware schat aan historische neuzen. De scheve gevel van Talleyrand, de gok van de Heilige Maagd (waarover Nicephorus Calixtus schreef dat hij middelmatig en ‘langachtig’ was), de kokkerd van de zestiende-eeuwse Elisabeth van Engeland (die zich nooit en profil liet schilderen), de kroot van Michelangelo (na een vuistslag), de snavel van Rudolf van Habsburg, de boogneus van Caesar en Napoleon, de platte snufferd van Socrates, de haak van Keizer Galba, de grote neusgaten van Columbus en