De Gids. Jaargang 160(1997)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 440] [p. 440] Herman de Coninck Gedichten Het sneeuwt traag. Zo op het oog valt alles omhoog, gewichtloosheid in. (Zo val ik in mijn lettergrepen, zo word ik een beetje omhooggezeten in de fauteuils van mijn regels.) Iemand, god, houdt adem in en daarin sneeuwt het. Oerwit is ontploft en de ontploffing blijft hangen. Kale kandelaarboom heeft op takken van één centimeter dik, vijf centimeter sneeuw. Het is zoals onderstrepen: bovenstrepen. Het is klare nacht, melkweg en dansante. Mijn tuin ligt zich wit te luisteren zoals een pointillistisch schilderij nog altijd hoort wat er destijds op werd aangebracht: afwezigheid. Van zwaartekracht. [pagina 441] [p. 441] Avond in mei, Gendrey Hoe hij dat doet, de avond, vallen? (Zoals motregen, maar dan zonder motregen?) Een late hommel bromt in het rond, een vracht- vlieger. In de verte verdwijnt een auto uit zijn geluid. Langzaam verdwijnen ook de koolzaadvelden uit hun geel. Ik hoor melkemmers klinken in de stallen van mijn oom. Het geluid van witte muren. In de goot staat donkere pis, de kleur van Guinness, met evenveel schuim. De laatste dingen van de dag. De minuten zijn voorbij, nu komen de uren. Wat is, kan zonder betekenis. Twee keer een wonder: werkelijkheid mét en werkelijkheid zonder. Vader komt thuis van zijn werk. Hij heeft iemand meegebracht: oom Avond. Hij zit mee aan tafel aan. Bezoek. Na het eten leest hij graag een boek. Af en toe zegt hij jaja. Dat zal wel, want dat boek heeft hij zelf geschreven. Het gaat over vandaag. Het is pas uit. Hij leest het na. - Ik schrik wakker. Iets is er niet meer. De hommel. Zitten dromen. Het is negen uur. Thuis zit de avond al bij het vuur. Ik had hem niet zien binnenkomen. [pagina 442] [p. 442] Onze slaapkamergordijnen worden opzij gehouden door kwispels, zoals je een chique vrouw even apart neemt met een hand om haar heup. (Ik zeg iets in haar oor.) Zo hangt links een door mij naar links even apart genomen gordijn, en rechts een door mij naar rechts even apart genomen gordijn, en tussen die twee accolades in mag schijn schijnen, op ons, op het bed waaruit we wakker geworden zijn. Hier heeft slaap zijn vier vierkante meter, hier deinen onderbewustzijnen, soms steekt uit het ene een hand en uit het andere ook en hebben ze elkaar vast- gehouden in al die immense Freud. Hier is opgestaan uit. Dag uit nacht, vandaag uit het voorgaande, wij uit elkaar. Soms ga ik er overdag naar kijken, ons zonder ons. Licht. Leeg gedicht. Taal zonder mij. Betekenis. [pagina 443] [p. 443] Ligstoel 1 Het is een soort niets dat ik zoek. Wat je overhoudt als je uit de kom van je beide handen hebt willen drinken: je beide handen. Geuren lanterfanten door de tuin. Ik heb een ligstoel onder me waarin ik zo laag als ik maar in mezelf kan liggen, op mijn rug, het onderste wat ik heb, lig. Hoe is dit liggen? Zoals je een cognac afmeet door het glas horizontaal te leggen, zo is dit liggen, ik heb niet veel van mezelf nodig om vol te zijn, wat ik nodig heb is vooral: weinig. Er is te weinig weinig. De vergevensgezindheid van het niets waarin wij, als we eveneens niets zouden zijn, zouden passen. De lucht is zo blauw als vergeetachtigheid. De lucht is zo blauw als blauwsel waarmee destijds linnen werd gewassen om witter te zijn. 2 Ik lig hier het bevlogene van zwaluwen te bestuderen. Soms wordt er een hele zwerm overgesmeten, ik probeer te begrijpen wie dit doet, de wind niet, maar ook zij niet, ze hebben geen wij, alleen gewirwar. Ze proberen uit hun staart weg te vliegen, knip-knip door het heelal, hier waren we al, hier waren we al. Ik lig te snorkelen aan mijn luchtpijp. Ik zie dat het goed is. Ik wil er mijn handtekening wel onder zetten. Vorige Volgende