ding bemoeien en spreken in termen van afspraken, regelingen en tijdslimieten. De andere inbreng is minder professioneel, en tegelijkertijd fundamenteler. Schrijvers, kunstenaars, academici en journalisten proberen zich het Europese idee eigen te maken, waarbij ze zich niet altijd storen aan de gemaakte afspraken en het vereiste jargon.
Terwijl er dan eindelijk een heus debat op gang lijkt te komen, wordt de uitkomst daarvan steeds onzekerder. Er zijn meer vragen, en vooral ook meer deelnemers, die zich gerechtvaardigd voelen om zich over het onderwerp te buigen.
De twee talen komen met elkaar in contact en moeten mengen, als een koud- en een warmwaterstroom. De draaikolken die ontstaan zijn niet alleen het gevolg van een botsing tussen die twee, maar ook van een beroering: er wordt contact gemaakt, en over en weer vertaald.
‘Smokkelaars’ heette het symposium dat de gemeente Amsterdam en Stichting De Balie in de laatste week van maart 1997 belegden: een tiental kunstenaars en intellectuelen debatteerde drie dagen lang over het toekomstige Europa, in de breedste zin van het woord. Zoiets is al snel te breed, naar politieke maatstaven gemeten. Er werd uitvoerig gesproken zonder dat er meteen een beleidsplan uitrolde. De geschiedenis werd erbij gehaald, en dat leverde niet altijd een blauwdruk op voor het heden. Maar tegelijkertijd bleek dat Europa een ‘household name’ was geworden, net zo goed voor architecten als filosofen. Het Europese thema was ongemerkt geannexeerd door mensen die tien, vijftien jaar geleden nog hun schouders zouden hebben opgehaald.
De deelnemers maakten allen deel uit van het Europese Binnenland, maar bij sommigen klonken toch verrassend Indiase, Canadese en zelfs Zuid-Afrikaanse accenten door. Waarmee nog maar eens bewezen werd dat de Europese invloedssfeer zich niet beperkt tot haar eigen grondgebied.
Ook op plekken waar geen tram rondrijdt en geen koffiehuis is te vinden, wordt vloeiend Europees gedacht en gesproken. Of, zoals de Canadees-Britse schrijver Michael Ignatieff het formuleerde: het succes van een aantal ideeën dat in Europa is ontstaan laat zich aflezen aan het feit dat ze inmiddels overal ter wereld opgeld doen.
Zodra Europa over zichzelf spreekt, spreekt het ook meteen voor en over anderen. De Europese expansie heeft ervoor gezorgd dat er grenzen zijn overschreden: nu Europa zijn binnengrenzen wil vaststellen, blijkt hoe weinig daar in het verleden rekening mee werd gehouden.
Vandaar ook dat de genodigden zich tijdens de discussies in de eerste plaats concentreerden op het verleden van Europa, ook al omdat daar in de huidige Sturm und Drang-sfeer weinig aandacht voor lijkt te zijn. Te gemakkelijk wordt er op beleidsniveau gepraat alsof er een denkbeeldig jaar nul kan worden vastgelegd (hetzij ‘Maastricht’, hetzij ‘Amsterdam’, hetzij het moment van invoering van de Euro), waarna de geschiedenis zou zijn gewist en er nog slechts een stralende toekomst wacht.
Maar het gaat niet aan het tijdperk van voor de Euro af te doen als het pleistoceen. Ontstond het idee van eenwording niet juist na de Tweede Wereldoorlog, als een historische poging om Kants droom van de ‘eeuwige vrede’ te verwezenlijken? Dat waren even grootse als ambitieuze plannen, die het fundament hebben gelegd voor al die praktische en concrete maatregelen die later zijn genomen.
Het begon niet met een reiskostenvergoeding voor europarlementariërs, maar met een onbescheiden en ongepast idee, dat in de huidige Europese discussie bijna wereldvreemd klinkt.
De ongemakkelijkste Europese erfenis is die van de raciale superioriteit, die zowel leidde tot koloniale onderwerping als tot de Holocaust. Michael Ignatieff was ruimhartig genoeg om te onderkennen dat Europa na 1945 uitdrukkelijk