der aanzien. Een ander klimaat. Life as a geological force. Dat kun je hier zien en dan zijn die vlakten, die hellingen van roze marmer inderdaad van marmer. Dan is het een reepje dood waar het leven geen vat op kreeg.
Nabij zijn de einders, goudgrijs is de kleur. Een landtong, ingepakt naar Christo's recept, maar losser. Zachter. Drie vingers, drie losse vingers. In een doos en moroos. Drie visjes voor het eerst bij elkaar en je vraagt je af hoe oud ze zijn, als vorm. Zo oud als steen, zo glanzen ze. Zo glimmend dat ze de zon weerspiegelen, de sterrenhemel bij dag. Op zoveel plaatsen glimmen ze, zachte sikkels, glooiende dijen waar ze half in het water liggen. In een transparante verpakking, die om hun huid ligt, hun dode wezen. Het dode blad. Drie dode stukken sigaar. Verdronken vis die zich onthoofd etaleert in een driemanskist.
Er is veel overtollig. Sinds deze jonge visjes dood zijn en gerookt, toont hun huid zich als iets dat niet meer ter zake is, en mooi. Een levende, ademende, starende, wegschietende vis is ook mooi. Maar een dood, op z'n zij liggend, klaargemaakt visje is iets voor een kunstschilder, dat is eigenlijk veel mooier. De schilder ziet, eerder dan u of ik, achter de kieuw de kleur van toffee, de glans van een oude zilveren munt. De geoliede buiging van een lepel. Het amalgaam van een gerepareerde kies. De bruingele ondiepte van een navel. Een bergmeertje van zuivere room. En voor het te wijde verkreukelde vlies dat 's visjes schubben heeft gedragen, maakt hij een plissé aan van urinegele oker, transparant. Alles is transparant in dit stadium, doorzichtig waar het oppervlakte is. De dood, begonnen met zijn werk, opent voor ons de diepte van het leven.
Zwart zijn die twee, zwart met zilver. Met goud. Een cowboy zou zich voor zo'n versiering niet generen.
Maar de avond valt, de dingen verliezen hun verband. ‘De schemering wordt grijs en groot’ en ik ontsteek de lamp. Ontvouw de loep, plaats hem en zie wat zilver leek terug als krachtig ijzer, de klauw van een leguaan en ik zie wat misschien nog nooit iemand heeft gezien: een klauw van glas. En een beek, scherp als een mes.
Gletsjers zijn 't, van deze afstand gezien, gescheurd, eeuwenoud ijs. De linker, die van het vleeskleurig marmer, doet niet mee, die is van dichtbij rood, geschaafd en open.
Een school vissen trekt een schaduw over de bodem. Waar groene jeneverflessen liggen, vierkante.