| |
Willem Brakman
Object
Proeve ener inleiding tot een ontwerp-advies
Achtergrond
Het binnen dit thema door De Gids uitgekozen blikje deed in mij de vraag rijzen: ‘Wat is eigenlijk een object?’ Dat wat ons wordt toegeworpen, vond ik, voor de voeten gegooid, wat op het spel wordt gezet, kortom het ‘objectare’. Dat is veel, bijna alles als men het overdrachtelijke ook mee wil rekenen. Mogelijk heeft dit een rol gespeeld bij de keuze: het object in een uiterste positie waar het voortdurend over het hoofd wordt gezien, in vertrouwdheid is verdwenen, uit het zicht is geraakt, het afwezige aanwezige. Nu echter beetgepakt en niet zonder bijbedoelingen eens centraal neergezet. Het is zeer van deze tijd, dit uitvergroten van het gewone: van de gewone man of vrouw in de voorkeuren der media, in de enorme dimensies ervan bij Oldenburg, schel en opgeschrikt
| |
| |
Huub Beurskens, Great Ocean
| |
| |
bij Warhol of Barbarberachtig omspeeld als in het verzoek van De Gids.
| |
Feiten
Het toegezonden blikje bleek, nu er niet meer aan voorbij te leven viel en zo op de keukentafel, van een wurgende alledaagsheid. Een plat, bot en gesloten blik in den beginne, met ronde hoeken en waarop toch als een eerste toenadering wat onduidelijke hiërogliefen waren geponst. Gebruik makend van strijkend licht glansden hierin de woorden ‘Hergestellt’ en ‘Portug’, omcirkeld door wat abortieve afdrukjes die op een datering wezen. Geen versiering, geen krul of tenminste een etiket waarop iets werd aangeprezen of aangeraden, alles harde en blinkende onverschilligheid met als enig teken van medemenselijkheid een opstaand randje dat aangaf waar de bovenkant moest worden gezocht. Bekeken, gewikt, gewogen en daarna geopend op de gewenste wijze door een van de korte kanten te sparen, bleek de inhoud overeen te komen met het door 't uiterlijk opgeroepen vermoeden: sardientjes! en wel in goudkleurige olie, nog met de hand ingelegd (Portug.), drie in de bovenlaag, grijsblauw en zwart gevlekt en zonder kop of staart door een zeer economisch omgaan met de ruimte. Geen penetrante geur.
| |
Het meevoltrekken
Door presentatie, brief, toezending en verpakking ging het blikje niet ten onder in de alledaagsheid, maar deed een forse stap naar voren om alle aandacht voor zich op te eisen. Het betrad daarbij een bijzondere ruimte, die van de waarnemende en de schemerende grenzen. Er zijn objecten van het laatste woord, de al op een eerste blik gekende, zij die leem zijn en blijven, maar er zijn er ook die door speeksel aangeraakt een eerste woord spreken en zich van raadselachtigheden voorzien. Even ontdaan van de vloek der nuttigheid bevinden zij zich als het ware in vrije val, vormen een vreemde aanwezigheid in tijd en ruimte. Wel nemen zij deel aan de eindige keten van het bestaan, maar tegelijk ook aan het voor het denken verboden gebied waar de paraatheid verzwakt, seconden verloren gaan en een lichte duizeling niet ongebruikelijk is. Onder de blik van de begaafde beschouwer worden het grensobjecten die verdwijnen in het donker van het ogenblik, echter ook weer ver- | |
| |
schijnen, aangedragen door de taal en de inventiviteit. Wil men een ding verstaan, dan moet men het in zekere zin nadoen, het eens een keer niet aan zichzelf gelijk maken, maar erin verzinken, eraan toegeven, ervoor openstaan, als ware het het eerste kunstwerk (zie Warhol en zijn vele navolgers die waarachtig tegen een blik vis niet opzagen). Het verdient meer dan een aanbeveling zich in de objectieve samenhang te plaatsen, het harde in zich te bespeuren, het gladde en glimmende, het afketsen van 't licht en de duisternis van de dode vis. Acht dit laatste overigens niet gering, er zou zich best eens tussen de sardientjes het visje van Piggelmee kunnen bevinden. Ook het gemaakt-zijn van het blikje speelt in deze fase mee: het nors averbale van het gestempelde aanbod, de haast van de productie die ervan af valt te lezen, de gier naar de ongelijke ruil. Ook de onbegrijpelijke uitverkiezing van dit ene en de hieruit af te leiden vedette-allures van het blik, het koele oppervlak en dat goedkope
geglitter. Dit alles kan worden samengevat en weergegeven in een krachtenparallellogram, een grafiek evenzeer verstrakt als zich stillekens meevoltrekkend in de tijd. Wat het object werkelijk wil, is dat te mogen worden wat het werkelijk is en dat aan de hand van de beschouwer.
| |
Het meer
Kafka schrijft in een aanhangsel bij zijn boek Het Proces hoe Josef K. zijn eigen sterven droomt tot en met de uiterste seconde, waarna hij ontwaakt en leeft... iets wat hem diep beroert. Er is in ons verstaan een meer, iets verborgens dat maar blijft wenken en verlokken ondanks het doordringen van het gegevene. Was dat niet zo, dan eindigde het avontuur van het blikje in een tautologie. Boeiend is echter de leegte, de duisternis, de stilte in het zwaartepunt, daar waar bij de beeldhouwer Moore de gaten zitten, waaromheen de inleidende arrangementen. Alle kunst wil het zwijgen daar verbreken, maar kan dit niet uit eigen kracht. Veel ervaren in deze is veel kunnen zien, zo kan ik mijn nachtmerrie in stelling brengen, het spookbeeld van een eindeloos universum dat is omvangen door de eindeloosheid van rots. Dat doet hyperventilerend wakker schieten met alle benodigdheden uit de kast: adem, wind, storm, vlagen en wurgen, een hele pneumatologie van benauwenis. Er zijn, zo is mijn ervaring, sterke ruimten zonder genade zoals in basalt, marmer, zerk en scheepsruim, om nog maar niet te spreken over die van de nachtelijke reiziger die in zijn slaapwagon heen en weer rent en openin- | |
| |
gen naar buiten zoekt. Er zijn ook zwakke ruimten, die van het geborgene, de toevlucht, de veiligheid, het innerlijk. Dit alles paraat te hebben en in een samenhang te kunnen plaatsen, doet meer waarnemen dan direct voorhanden is, waarbij echter het correctief der feiten als een schaduw moet blijven volgen of men gaat ten onder in overluchtse streken. Hoe inniger dan ook op de eigen betrekkingen met het object wordt gereflecteerd, des te problematischer is de zo vanzelfsprekende verstaanbaarheid van het kunstwerk.
Er zit iets absurds in dat meer, wat de droom van Kafka al illustreerde, iets tussen deze en gene zijde, tussen weten en vergeten. Daarom is het object zo gretig in de moderne kunst opgenomen en daar populair geworden omdat hieraan duidelijk wordt hoe onverstaanbaar kunst voor normale mensen kan zijn en het zo specifieke van de kunst van het gewone begrijpen moet worden onderscheiden. In die zin hangt over de zo vele amusischen, die lusteloos en verlangend naar koffie door de zalen schuifelen van het programmatisch geordend schone, een zwak auratisch licht. Terecht, in een zo door en door gerationaliseerde wereld is het niet-begrijpen nog een laatste hoop.
|
|