Ik kan me die gebeurtenis niet precies herinneren, maar het korenveld waar ons slaapkamerraam op uitkeek, zie ik nog duidelijk voor me. In augustus 1944 stond het koren al hoog. Soms zweefden er kraaien overheen en doken dan ineens naar beneden, maar meestal was de hemel blauw en leeg. Toch mocht ik dagenlang niet in de buurt van dat raam komen, ook al waren de zware gordijnen ervoor gesloten, alsof het winter was.
Als ik vandaag op de televisie naar de oorlog in Joegoslavië kijk, heb ik het gevoel naar oude filmbeelden uit mijn jeugd te kijken. Het lijkt wel of de televisiemaatschappijen een bizar, science-fictionachtig complot hebben gesmeed om de beelden uit mijn hoofd te plukken. De gebombardeerde gebouwen, de lijken in de straten van Sarajevo, de vluchtelingenstromen, ze komen me allemaal angstwekkend vertrouwd voor.
Mijn eigen huisfilm begint met het Duitse bombardement van Belgrado, op 6 april 1941, toen een bom het gebouw aan de overkant van de straat trof. Ik sprong mijn bed uit en rende naar het raam. Ik was drie jaar oud en meer verbaasd dan bang bij het zien van de vlammen die overal oplaaiden.
‘Hoe kwam het toch dat die bommen bijna nooit een militair doel troffen?’ vroeg ik aan de dichter Richard Hugo die mij, in dienst van de Amerikaanse luchtmacht, in 1944 regelmatig in Belgrado had gebombardeerd. Hij was vreselijk ontdaan dat hij iemand tegen het lijf was gelopen, iemand die hij nog aardig vond ook, die destijds de ontvanger van zijn bommen was geweest, maar ik verzekerde hem dat ik jegens hem geen rancune koesterde. Jullie, de yankees, waren onze geliefde bondgenoten, legde ik hem uit. We lieten ons graag door jullie platgooien. Ik wilde alleen maar de reden weten waarom alle belangrijke gebouwen en het oude hoofdkwartier van de Gestapo nog overeind stonden terwijl de arme wijken in puin lagen.
Wat Hugo me vertelde klonk plausibel. Hun voornaamste doelwit waren de olievelden in Roemenië, die zwaar verdedigd werden. Vaak ging er een vliegtuig verloren. Op de terugweg naar Italië moesten ze de overblijvende bommen boven Belgrado lossen. Ze vlogen op grote hoogte en lieten hun bommen lukraak in de richting van de stad vallen. Begrijpelijkerwijs wilden ze zo snel mogelijk terug naar huis, om daar de grond te kussen en de Heer te danken dat ze nog in leven waren, alvorens zich met een lieftallige Italiaanse deerne naar het strand te spoeden. En het vermoorden van al die onschuldige mensen? In een oorlog verwacht iedereen dat min of meer van iedereen.