| |
| |
| |
Stefan Hertmans
De politiek als flipperkast
België en de wet
- U wordt beschuldigd, wierp ik nog tegen, van een geweldig grote toegeeflijkheid wat het zedenbederf betreft, het is nog nooit zo erg geweest als onder uw ministerieel bewind, wordt er beweerd.
- Het is nog lang niet zo erg als ik het zou willen zien, antwoordde Saint-Fond, en ik werk aan een politiereglement dat, naar ik hoop, het zedenverderf zover zal brengen als ik het verlang. Je moet weten, Juliette, dat het tot de politiek van allen die regeren behoort, onder de burgers de uiterste graad van corruptie in stand te houden; zolang de onderdanen verzwakken en verrotten tengevolge van uitspattingen, voelen ze de last van hun ketenen niet, men kan die verzwaren zonder dat ze er iets van merken. De echte politiek van een staat is dus: het verhonderdvoudigen van alle mogelijke middelen om de onderdanen te verderven. Veel schouwburgen, grote weelde, ontelbare kroegen en bordelen, een algemene amnestie voor lustmisdrijven: dat zijn de middelen om de mensen te verwekelijken.
D.A.F. de Sade, Juliette of de voorspoed van de ondeugd
Er is in België veel te doen geweest over zin en onzin van het ‘gesundes Volksempfinden’, dat plotseling ontwaakte toen een oude, truttig ogende en wereldvreemde magistrate (Eliane Liekendael) het onderzoek naar de seksuele geweldpleging en moord op een onbekend aantal jonge meisjes door Marc Dutroux, gewoon ontnam aan de enige efficiënt werkende onderzoeksrechter, Marc Connerotte, die volgens haar oordeel partijdigheid met de slachtoffers had betoond door een bord spaghetti mee te eten op een avond georganiseerd om de bevrijding van nog twee andere meisjes te vieren.
De verontwaardiging bij het Belgische publiek, dat meestal uitblinkt in ideologische en morele onverschilligheid, laaide hoog op toen als verantwoording werd gegeven dat de wet nu eenmaal de wet is en dat iedereen het recht heeft op de gesofistikeerde spelletjes van de verdediging; volgens sommigen stond hier het democratisch recht van de beschuldigde op het spel. Maar het publiek voelde zich ook vernederd door een advocatuur die vanuit de hoogte liet verstaan dat al die gewone burgers met hun verontwaardiging de technische verfijning van het burgerlijk wetboek blijkbaar niet eens kenden. Terecht had het publiek het gevoel dat de magistratuur geen snars meer begreep van wat hier nu eigenlijk op het spel stond: de balans tussen de geest en de letter van de wet.
Het formele juridische feit stond uiteraard in geen enkele verhouding tot de te beoordelen criminaliteit, en de aangewezen rechter Connerotte bezat een doortastendheid die in België zo ongezien is dat sommige magistraten hem smalend een heldhaftigheidscomplex verweten, daarmee hun eigen cynisme nog een keer extra in de verf zettend. Meteen was de toon gezet voor een heel ander debat: er bleek een onzinnige, door de meest onvoorstelbare kortzichtigheid geïnspireerde naijver te bestaan tussen respectievelijk de justitie van Luik, Charleroi en Neufchâteau, meteen ook de verklaring van het feit dat men al jarenlang wist wie Dutroux was, wat hij uitspookte, en toch niets deed; het meest geïnformeerd van allen bleek nog de rijkswacht, die de ‘eer aan
| |
| |
zichzelf niet wou zien voorbijgaan’ en dus niets van de door haar bijeengebrachte informatie doorstuurde aan de bevoegde parketten. De dienstdoende magistrate van het parket van Luik was op het ogenblik van de ontvoering van de twee bekendste meisjes uit het dossier doodleuk voor enkele weken met vakantie gegaan. Van de ontvoering van het Marokkaanse meisje uit Brussel, Loubna Benaïssa, had men zelfs niet eens een onderzoek gemaakt, terwijl de vermoedelijke dader een straat verderop bleek te wonen, en o toeval, Dutroux of zijn rechterhand Nihoul was er wel een keer gezien destijds. Het onderzoek kwam pas op gang na de manifestatie van de collectieve volkswoede in oktober 1996 - een jaar te laat. Er werd gefluisterd en later luidop beweerd dat Dutroux hoge bescherming moest genieten, dat er wellicht sprake was van een indrukwekkend internationaal pedofilienetwerk, en iedereen gilde dat de zaak ten gronde moest worden uitgespit, wellicht omdat ook iedereen voelde dat dat nooit zou gebeuren. Toen Dutroux' rechterhand Michel Nihoul een keer werd aangehouden, dreigde hij de politie dat zijn politieke arm zo lang was als de Donau, en dat ze hem dus beter met rust konden laten. Hij doelde waarschijnlijk op bescherming in Brussel, waar deze speculateur en woordbreker met zijn vroegere echtgenote allerlei relaties had die nu en dan bleken te culmineren in sjieke, exclusieve seksfuiven, waarvan de namen der deelnemers ook al niet bekend konden worden gemaakt. Maar wie beschermde wie? Wie wou wie saboteren? Een duizelingwekkende krater toonde even een glimp van zijn geheimen.
In elk geval: op alle niveaus van de betrokken instanties bleek een moreel besef te bestaan dat niet hoger was dan dat van een banale gangster, die alleen in narcistisch scoren en de ander de loef afsteken geïnteresseerd is. De oude klacht dat de rijkswacht een staat in de staat was werd door de rijkswacht zelf met verontwaardiging tegengesproken, en dat op een manier die geen tegenspraak duldde, waardoor bewezen werd wat ontkend moest worden; de magistratuur keerde zich hooghartig en beledigd af van het debat, en gaf steeds sterker de indruk achter de schermen ettelijke onverkwikkelijke zaken af te dekken; de Brusselse gerechtelijke politie kwam sinds de jaren tachtig al in opspraak wegens verregaande corruptie, banden met extreem-rechts en prostitutienetwerken; de ministeries haastten zich om de uitslaande branden te blussen en het oude pingpongspelletje tussen oppositie en coalitie werd met schaamteloze lekken naar de pers uitgevochten - lekken die niet ontstonden om het publiek te informeren, maar om de andere partij voor schut te zetten, onderuit te halen en in diskrediet te brengen, en zelfs om van de aangebrachte schade te profiteren - la belgitude volgens het aloude recept dus, met gekwadrateerde intensiteit.
Met deze kwestie kwam iets aan het licht dat al gauw de misdaden van de ‘gruwel van Marcinelle’ volkomen in de schaduw zou stellen: het eindeloze gesjoemel achter de schermen, waardoor rijkswacht, parket en gerechtelijke politie elkaar voortdurend vliegen probeerden af te vangen, cruciale informatie niet doorspeelden, een gigantische minachting voor de morele implicaties van zware criminele feiten aan den dag legden, meestal uit overwegingen die met carrière, afrekening, concurrentie, wraak, bescherming tegen geld of stompzinnige partijpolitieke motieven te maken hadden, terwijl in diezelfde maanden van gepruts de twee meisjes die tot icoon van de volksverontwaardiging werden verheven, Julie en Melissa, in de griezelkelder van Dutroux de hongerdood stierven, wellicht na ettelijke pornografische mishandelingen, bedoeld voor de verkoop van videocassettes met kinderporno of, erger nog, eventueel voor de beruchte snuff movies (waarop het vermoorden van de seksueel misbruikte slachtoffers is te zien) - en dit aan een waslijst van klanten die blijkbaar zoveel hooggeplaatste namen bevatte dat de bevolking nooit te weten kwam wie nu allemaal zijn vingers of zijn pik had gebrand. Tot op heden is dat niet bekend, maar al die vragen zijn al lang
| |
| |
bedolven onder andere finesses, de één nog duizelingwekkender dan de andere. Het publiek, dat zich een tijdlang vergaapte aan de inmiddels ontbrande (en omwille van de coalitie zo snel mogelijk weer gedempte) machtsstrijd tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken en dat van Justitie (over de verantwoordelijkheid van de respectievelijk onder hun bevoegdheid ressorterende politiediensten), vergat zelf met elke nieuwe bocht in het surrealistische parcours de vorige onopgeloste intrige en joelde van opwinding als we weer eens bijna uit de bocht vlogen. De hele crimineel-seksuele kant van de zaak verdween dus razendsnel naar de achtergrond: het gekibbel over de verantwoordelijkheid van wie en wat was politiek veel ver strekkender, en als Belgische soap ook veel aantrekkelijker; het plaatste je niet zo sterk tegenover de gruwel van het onvoorstelbare, want bij gesjoemel kan elke Belg zich wel wat voor de geest halen. Vandaar dat er eerst een onderzoek naar het onderzoek kwam, en vervolgens, omdat bleek dat ook daar behoorlijk vunzige druk achter de schermen werd uitgeoefend, een onderzoek naar het onderzoek van het onderzoek. Daarmee waren we weer thuis in het land van Ensor en Kamagurka.
Maar toch deed de hele zaak de Belgische politiek tot op haar fundament wankelen; de hele cynische structuur van elke besluitvorming kwam pijnlijk bloot te liggen. Meteen zag de Belgische politiek zich geconfronteerd met een koekje van het deeg dat ze ongeweten zelf al die jaren had gerold: affairisme, egoïsme, carrièrisme, persoonlijke motieven, politieke verzuiling van de laagste tot de hoogste kaders (wat concreet wil zeggen dat niet een geschikt iemand de baan krijgt, maar iemand met de juiste politieke vriendjes - vandaar het enorme aantal onbevoegden op alle niveaus in de Belgische ambtenarij, van magistraten tot en met de eenvoudigste bode), het systematisch uit de weg gaan van discussies, dat wil zeggen de discussie over de filosofische en morele implicaties van het maatschappelijk handelen.
De rondborstige premier stond overigens zelf ooit symbool voor deze mentaliteit: werd hij destijds niet begroet als de redder des vaderlands toen hij voor de meest heikele kwesties puur technische oplossingen kon bedenken, hij die onverzoenlijke partijen weer rond de tafel kreeg en onoplosbare problemen weer vlot kon trekken? Dehaene, de virtuoze arrangeur, de ‘loodgieter van België’, dwong op dat moment nog de bewondering af van een toekijkend Europa dat al lang de draad was kwijtgeraakt bij de ingewikkelde constructies die het wankele staatsevenwicht moesten blijven garanderen. Politieke spitstechnologie, zo durfde men dat, voor de affaire-Dutroux, nog zonder schaamte te noemen. Nu is echter overal het besef doorgebroken dat juist deze definitie van de politiek als een technologie van het zijn-eigen-vel-redden precies de kanker vormt van dit absurde landje. Op de lagere echelons werd dit spel van de improvisatie en de politieke service à la carte gretig geïmiteerd, zij het met iets minder benul van wat politieke strategie betekent (bijvoorbeeld Antwerpse socialistische ambtenaren die jarenlang de kas beroofden door zichzelf maandelijks dubbel te betalen); maar bovenaan barstte het vuurwerk los: een minister die familieleden aan baantjes hielp waarvoor examens werden vervalst, een minister die met de hulp van zwartwerkers en verdachte fondsen een villa in Zuid-Frankrijk liet bouwen, een minister die opdracht gaf om een andere minister door een paar mafiosi te laten ombrengen, een minister die een ‘milieubox’ aan de hele bevolking liet uitdelen en daar zo'n slordige acht miljoen bij wist te laten verdwijnen, ministers die smeergelden kregen, ministers die hun geheugen verloren, ministers hier, ministers daar... maar zelden waar je hen verwacht, namelijk op de plek van hun persoonlijke verantwoordelijkheid zonder omwegen. Er is vaak opgemerkt dat het Belgische dienstbetoon, een soort service aan de
kiezer, het grondmodel vormt voor het compleet vervagen van de grens tussen wat in de politiek moreel toelaatbaar is en wat niet.
| |
| |
Maar dat alles is uiteraard vrij onschuldig in vergelijking met de zwaar-criminele infrastructuur die sinds enkele maanden aan het licht komt. ‘Wellicht,’ schreef onderzoeksrechter Jean-Marc Connerotte in een brief van 16 januari 1996 aan de koning, ‘maken we nu de opkomst mee van een concept dat niet nieuw is, en als norm geldt, ook al staat het niet in de grondwet of de wetten: het concept van de “beschermde of legitieme misdaad” (...) Deze “instelling” schijnt haar gezag en overwicht over de rechtsstaat te kunnen vestigen dankzij een ingewikkelde en geheime modus operandi: de verstoring van bepaalde door de wet opgerichte en geregelde, essentiële circuits in onze instellingen. Het gaat vooral om politieke, financiële, politionele en journalistieke circuits en verenigingen. Dit mafiose criminele verschijnsel bestaat uiteraard niet alleen in België, maar neemt hier specifieke, aan dit kleine landje aangepaste vormen aan.’ (Deze brief werd door de onderzoeker André Rogge opgenomen in zijn verbijsterende verslag over de Belgische gerechtelijke onderzoeken, Het riool van België; de waarheid achter de affaires.)
De Belg, daar staat hij om bekend, is een fantast; zolang er geen aanwijsbare feiten zijn dat er een probleem is, blijft hij de gezelligaard, de rondborstige vrolijke klant. Zelfs als blijkt dat de Belgische moeders de nitraten al in hun moedermelk hebben zitten, reageert de machtige katholieke Belgische Boerenbond verontwaardigd als men probeert de overbemesting van de landbouwgronden tegen te gaan en spreekt van ‘broodroof van onze boeremenschen’; zelfs als de rivieren zijn dichtgeslibd, loeit een deel van de publieke opinie verontwaardigd als blijkt dat de schoonmaakoperatie geld zal kosten dat ze mee moet financieren, want er is nergens nog vertrouwen dat het geld ook daar zal terechtkomen waar het hoort, wat op zijn beurt weer handig is voor elke Belg om zijn jaarlijkse belastingontduiking voor zichzelf te verantwoorden en vrolijk de nooit gesaneerde en dichtgeslibde rivier zelf te blijven vervuilen; pas als de catastrofe dichter bij zijn eigen heilig en op egoïsme gebouwde gezinnetje komt staat de Belg, die alles elke dag laat gebeuren, die zelf steekpenningen aan zijn burgemeester betaalt om nog maar eens wederrechtelijk een wanstaltige villa op een stuk natuurgrond te mogen neerpoten, verontwaardigd op en tiert: wie is hier de schuldige? Het verband met hun eigen affairisme van alledag is hen vaak op geen enkele manier duidelijk te maken.
Maar de Belg is ook, en dat is minder bekend, een ongelooflijk getalenteerd retoricus. Misleidend, zeker voor Nederlanders, is zijn onhandige accent of zijn gebruik van zogezegd ‘rare’ zinswendingen; want eigenlijk weet hij heel goed hoe hij het speelt, wat hij zegt en niet zegt, maar alles wordt overgoten met de saus van een bepaalde nonchalante charme, terwijl in zijn hoofd de handige zetten voorbijflitsen. De Belgische politicus praat om de zaak heen, geeft nooit een direct antwoord op een open vraag maar bekritiseert de manier waarop de vraag werd gesteld; hij schiet zich behendig een zijpaadje van de argumentatie in en komt te voorschijn met een wit konijn, een boutade die de interviewer het gevoel geeft dat er geantwoord werd, terwijl er helemaal niets werd gezegd. De Belg is de grootste retoricus van Europa, tenminste als men dat woord in zijn funeste, negatieve betekenis beschouwt: hij heeft, volgens een in België geliefde uitspraak van Voltaire, of Rousseau, of Leopold ii, want iedereen denkt er het zijne van en wie kan het eigenlijk schelen - de Belg heeft de spraak gekregen om zijn gedachten te verbergen.
Vandaar dat elke reactie, hoe fris van de lever ook, meteen onder verdachtmaking komt te staan: in een land waar iedereen ontwijkt wat gezegd móét worden, zoekt ook iedereen achter elke uitspraak iets dat er misschien niet eens achter te vinden is. Een algehele relativering van elke vorm van persoonlijke verantwoordelijkheid voor een uitspraak is het gevolg. Niets is de Belg vreemder dan de gedachte van Hannah Arendt, dat het spreken in het
| |
| |
openbaar ook een morele of politieke handeling is in de volle zin van het woord. Hij is zo retorisch omdat hij de morele waarde van woorden onderschat; hij rekent erop dat wat vandaag wordt gezegd, morgen al in rook is opgegaan, en gokt morgen wel weer op iets anders. Er is geen ander land in Europa waar zoveel politici zo makkelijk en zonder verontwaardiging te wekken overstappen van de ene partij op de andere, als blijkt dat hun carrièrezucht een beetje wordt gedwarsboomd.
Er is in België al veel kabaal geweest over het smalende cynisme van een aantal intellectuelen die kritiek hadden op de mediamieke show van de Witte Mars. Zij spraken van een ‘vtm-event’ (vtm, ofte wel de Vlaamse Televisie Maatschappij, is Vlaanderens grootste operatie plastische chirurgie, de Vlaming van de Nineties die er graag als een perfecte Barbiepop bij loopt, behept met Vlaamse modieuze hysterische maniertjes), een volksmanifestatie die alleen sentimenteel en egocentrisch was, en waarin geen enkel benul stak van de werkelijke aard van het debat. Deze Witte Mars - de kleur wit, als afwezigheid van kleur, stond symbool voor de afzijdigheid van de traditionele politieke partijen - had wel degelijk een morele toon: mensen, burgers uit alle rangen en standen van de maatschappij stonden plots zonder enige politieke boodschap op straat, alleen maar om de politiek te laten horen dat ze te ver was gegaan in het formaliseren van regels die eigenlijk tot de moraal zouden moeten behoren. Was er dan toch een ontwaakte Belgische burger?
Het spreekt vanzelf dat het niet aangaat daarom te smalen, en dat men alleen maar solidair kon zijn, die fameuze zondag in oktober toen de Belgen aan Europa lieten zien dat ze niet alleen Lambik en Wiske heten en wel degelijk verontruste en kritische mensen kunnen zijn, zoals overal. Kunnen zijn, ja.
Maar het kan ons natuurlijk al evenmin ontgaan dat heel deze heisa al even gauw weer wegstierf, met als enig resultaat politici die nog meer van hetzelfde gaven, waarvan de mensen al zo lang walgen: de schuld afschuiven, kibbelen, rond de pot draaien, verontwaardigd doen over dingen waar ze zelf van af weten, elkaar met puur strategische spelletjes onderuit proberen te halen (daar is de grootste vuile bek van de Belgische politiek, de rabiate conservatief-liberaal De Croo, het meest gênante en cynische voorbeeld van) - het hele Belgische circus van loven en bieden, enfin, waardoor de kern van de zaak razendsnel naar de achtergrond verdween - deze vaudeville hernam door al deze grote woorden nog veel sneller zijn gewone ambiance.
Afgezien van de vraag of de massa niet op straat was gekomen louter en alleen omdat ze haar eigen gezinnetje bedreigd zag door een archetypisch monster, geliefd uit horrorfilms en stripverhalen (waardoor de betoging dus beschouwd kan worden als een variant van een ander geliefd Belgisch tijdverdrijf: het rampentoerisme of de verkeersongevallenkijkersfile), kon men de vraag stellen welke moraal de mensen soms dreef. Zelf heb ik nog levendig een schokkend beeld in gedachten van een vrouw met geblondeerd haar die in het publiek bij het gerechtsgebouw van Neufchâteau staat te wachten tot Dutroux wordt buitengebracht. Ze heeft haar kans afgewacht en roept precies als de geboeide binnen gehoorsafstand is: ‘Donnez-nous ces enfants! On leur fera la même chose!’ (Lever zijn kinderen aan ons uit, zodat we met hen kunnen doen wat hij met de meisjes deed). Op dat ogenblik opent zich natuurlijk een put in het ‘gesundes Volksempfinden’, die gruwelijk aantoont dat de verontruste burger vaak niet echt verontrust is, maar alleen bezig met het ‘organiseren van zijn eigen plezier’, zij het dan een plezier dat zich vermomt als morele verontwaardiging.
Wat begonnen was als een flauwe glimp van een ethisch reveil is inmiddels verzand in het meest ergerlijke partijtje tafeltennis van de hele Belgische politiek; elke dag weer slaat de Belg zijn krant open en leest de meest onwaarschijnlijke dingen over verduistering van dos- | |
| |
siers, seponering van zaken waarbij de moordenaar maar voor het grijpen loopt, machinaties vanuit de magistratuur, duistere bescherming van anonieme afpersers die nooit bij naam zullen worden genoemd - maar de politiek zit te kibbelen over het feit dat men de rijkswachters niet moet beledigen of de gerechtelijke politie misschien anders moet gaan structureren zonder haar ambtenaren te demotiveren (lees: voor hun eigenlijke morele verantwoordelijkheid te plaatsen), zonder dat ook maar één ogenblik klare taal wordt gesproken, conclusies getrokken, schoon schip wordt gemaakt.
Het probleem is natuurlijk dat niemand schoon schip kan maken op een boot waar iedereen dezelfde stront aan de vingers heeft. En in die zin is Dutroux inmiddels al zo populair als Lambik geworden; hij krijgt geile brieven van aanbidsters die beloven op hem te zullen wachten aan de poort, als hij uit de gevangenis komt; vrouwen sturen hem pluchen beertjes en ansichtkaarten, geschenkjes en taart. Dutroux kijkt naar het schijnt inmiddels televisie, leest de kranten, kijkt zijn dossier geregeld in en amuseert zich kostelijk, zij het dat hij zo nu en dan ook wel een beetje gedeprimeerd raakt, zoals zijn bezorgde advocaat liet weten. Dutroux zal een zeer bekwame psychiater tot zijn beschikking krijgen. Géén van de getroffen families waar hij slachtoffers heeft gemaakt, heeft ooit een dergelijk hoffelijke behandeling gekregen.
Een van Dutroux' rechterhanden (hij had er inderdaad duidelijk twee), de man die het epitheton ‘de duistere zakenman’ meekreeg, Michel Nihoul, blijkt inmiddels letterlijk in het oog van de storm van corruptie te hebben gezeten; zijn banden strekken zich uit tot in de diepste geheimen van de Brusselse society, en elke Belg weet dat die dingen nooit boven het troebele water van de surrealistische hoofdstad zullen komen. Ook vanuit het corrupte parket van Luik kan deze schimmige crimineel op rugdekking rekenen: hij bezorgde de Parti Socialiste aldaar ettelijke miljoenen aan onwettelijke partijfondsen. Waar dat geld vandaan kwam, blijft wellicht een van de talloze, mede door elementen binnen het gerecht goed beschermde geheimen. (De pretentie van bepaalde criminele milieus in België spreekt overigens tot de verbeelding: men schrikt er niet voor terug journalisten om te kopen en die tegen betaling valse berichten de wereld in te laten sturen.)
De vrijlating van Nihoul werd inmiddels al herhaalde malen gevraagd en afgewezen. Het resultaat van dat alles is een onmiskenbaar gevoel van frustratie, waarin de anti-politiek welig kan tieren. Op het ogenblik dat de verdedigende advocaat van Nihoul dan ook beweert dat haar cliënt slechts een windbuil is die zijn hoge connecties niet kan bewijzen, schudt het hele weldenkende deel van het land ontzet het hoofd.
Er zijn ook aanwijzingen die de moord op ps-voorman André Cools verbinden met de zaak-Dutroux, en daar valt alweer de naam van Nihoul. De ingewikkelde en geraffineerd opgezette illegale geldstromen blijken door al deze dossiers van het ene schandaal in het andere over te lopen: de wet van de Belgische communicerende bloedvaten. Er is luttele hoop dat dit kluwen ooit wordt ontward; de onzichtbare druk is immens en niet te controleren.
Dus richt de modale Belg zijn aandacht en verontwaardiging maar op de meest infantiele onderwerpen: drie paar bijna-blote borstjes op een reclamepaneel van Perrier (overigens geen foto maar een tekening) blijken dan plots niet meer te kunnen omwille van de zaak-Dutroux - waarop jonge geëmancipeerde vrouwen dan weer verontwaardigd zowel de oudere feministen als de Vlaams Blok-trutten de mantel uitvegen omwille van hun ouderwetse preutsheid en neo-victorianisme. Enfin, de Belg heeft het druk, hij weet waarover te praten, en als hij even kon, dan deed hij met de kinderen van Dutroux hetzelfde.
Op initiatief van de verdwenen held, Jean-Marc Connerotte, werd een gratis telefoon- | |
| |
nummer bekendgemaakt waarop men anoniem met de rijkswacht kan bellen. Een uitverkoren gelegenheid voor de meest gefrustreerde geesten om zich af te reageren met de meest onmogelijke verzinsels, verdachtmakingen, vage insinuaties en zo verder, maar ook een gedroomd medium voor allerlei duistere afrekeningen tussen concurrerende criminele milieus. De rijkswacht stelde het roddelende en tegelijk achterdochtige publiek gerust: we controleren alleen de ‘ernstige’ oproepen. Maar de leugendetector die dit onderscheid kan maken, heeft men nog niet laten zien. Moreel resultaat van deze georganiseerde verklikkerscampagne vindt men onder meer in de manier waarop de homoseksuele vice-premier, Elio di Rupo, werd beschuldigd van seksuele contacten met minderjarigen (in België bij wet verboden met mensen onder de zestien jaar, nog een voorbeeld van formele, betuttelende wetgeving die vraagt om problemen, want er is geen ruimte voor de uit eigen verantwoordelijkheid handelende minder-dan-zestienjarige); in talloze loze alarmsignalen, valse sporen en andere tijdrovende nonsens.
De Nieuwe Mondige Burger! De Nieuwe Politieke Cultuur! Het niveau van deze nieuwe cultuur hebben sommige kranten duidelijk geïllustreerd door artikelen te plaatsen waarin de bevolking beleefd wordt verzocht woorden als pedofiel en homofiel toch niet systematisch door elkaar te gebruiken. Het toppunt van deze pseudomoraliteit werd andermaal gerealiseerd door de rijkswacht zelf: die heeft in enkele gemeenten projecten lopen waarbij postbodes - u leest het goed: de sympathieke Belgische facteur op zijn vélo - ‘elke verdachte handeling’ kunnen signaleren, kwestie van het subjectief onveiligheidsgevoel van de witte burger een beetje te helpen wegwerken (een subjectief onveiligheidsgevoel dat meestal een beleefde term is voor afkeer van alles wat en iedereen die niet voldoet aan de normen van de modale rijtjeshuisbewoner). Elke gepiercete medeburger kan nu dus door een pienter uit zijn doppen kijkende postbode worden aangegeven, je weet maar nooit of hij net geen jointje had gerold, een verdacht fallische lolly aan zijn minderjarig buurmeisje had gegeven of een exemplaar van Nabokovs Lolita onder de arm had. Of sloeg hij net zijn regenjas nogal ostentatief open toen de brievenbesteller passeerde?
Inmiddels krijgt, door het saboteren van het onderzoek in Neufchâteau, het criminele milieu rustig de tijd om alle sporen te wissen en zijn onschuld te bewijzen, terwijl de bevolking van ‘nieuwe mondige burgers’ zich overgeeft aan infantiele vormen van afreageren. Maar kom, laten we niet flauw doen: als het over mondige burgers gaat in België bedoelt iedereen natuurlijk zichzelf en niemand anders; dat soort blikvernauwing is dit land verplicht aan zijn zo hoog geroemde individualisme. Inmiddels zijn de klikspaan-postbodes teruggefloten, maar de toon is gezet. In sommige gemeenten krijgen gepensioneerden een ‘Okésticker’ aan het raam, wat wil zeggen dat ze de buurt in de gaten houden; in een andere gemeente wordt iedere inwoner verplicht een sticker op de auto te kleven, zodat voertuigen van niet-inwoners sneller kunnen geïdentificeerd worden. Niet Big Brother beloert de Belgen, ze klaren de klus nu zelf. De droom van elke dictatuur dus: laat de ene helft van de bevolking de andere helft bewaken. Nu iedere Belg verontwaardigd is, is ook iedere Belg verdacht. Aangezien dat niet lang leefbaar is, gaan we gewoon maar weer over tot de orde van de dag.
Grootste grap en coup de théâtre in de hele affairistische carrousel: de zichzelf vice-consul van de Seychellen noemende fantast en Einfaltspinsel, de gedetineerde jongeman Olivier Trusgnach, die eerst beweerde als negentienjarige Adonis minister Di Rupo ooit te hebben gekust; vervolgens, bij een tweede ondervraging, zeventien jaar bleek te zijn geweest toen hij een maand lang het bed deelde met de - toen nog niet als minister functionerende - in opspraak geraakte en zich wanhopig teweerstellende minister, die zich vooral geviseerd zag als homoseksueel; en ten slotte, toen bleek
| |
| |
dat hij vervroegd kon vrijkomen door dit soort praatjes, vijftien, of nee, wacht even, nét nog een maand geen zestien was toen hij een jaar lang met Di Rupo optrok. Pech gehad met de kalender, heer minister!
Het Vlaams Blok had in Elio di Rupo een droomslachtoffer gevonden, ideaal vehikel voor alles wat zijn afkeer betreft: Di Rupo is zoon van een Italiaanse migrant, links socialist, Franstalig en homoseksueel. Zeg nu zelf! Het had alleen mooier gekund als hij een lesbische Marokkaanse was geweest die onder invloed van een xtc-pil ook nog een abortus bekende na een slippertje met een travestiet. Barbertje zou hangen, maar dat pakte anders uit. Kamercommissie, onderzoek, Hooggerechtshof, weken ongelooflijke heisa, uitspraken van vuilbekminister De Croo (vld) en het Vlaams Blok die moordend beledigend waren voor alle homoseksuelen in dit land, gesmiespel in alle rangen, en dan terug naar af: het Hooggerechtshof, hoogste instantie van het land, oordeelde dat het rapport niet geloofwaardig was; men vermoedde alweer opzet vanuit duistere regionen in de kringen van het Brusselse gerecht of de politie, een wraakactie tegen de politieke kaste die het gerecht had geblameerd en de rijkswacht beledigd door op televisie openlijk toe te geven dat er ‘fouten in het onderzoek’ werden begaan, zoals dat hier zo zedig heet.
Trusgnach, en eventueel de machinatie achter hem, kwam dus bedrogen uit: hij bleef nog een tijdlang in de cel, tenzij hij tweehonderdduizend frank kon ophoesten, wat hij niet kon. (Van een moreel hoogstaande regeling gesproken, duidelijk signaal van die nieuwe politieke cultuur waar iedere Belg de mond vol van heeft - of misschien veeleer een variant van de archetypische katholieke schuldaflossing, de aflaat, berekend in een meer hedendaags tarief?) Inmiddels wisten bepaalde kranten te melden dat het prestige van de mannequinachtige jongeman in de gevangenis gevoelig was toegenomen, en dat hij zeer genoot van zijn succes. Op alle foto's in de kranten was hij te zien met een glimlach waar tandpastafirma's fortuinen voor betalen, het soort grijns waarvoor men drie maanden cursus moet lopen in Monaco. Bij zijn uiteindelijke vrijlating (het werd niet duidelijk hoe die nu plots geregeld was) leek de nimfomane jongeman in uitstekend humeur en zekerder dan ooit.
Men moet maar niet becijferen hoeveel geld en verspilde tijd dergelijke futiele operaties de witte burger wel hebben gekost, want commissies moeten ook eten en drinken, niet waar, en dat is in België, zoals iedereen weet, geen sinecure. Zelfs als het over ‘gedetacheerde’ (vrijgemaakte) politici gaat, betekent dit dat het andere, wezenlijkere werk moet wachten.
Wie is overigens toch die witte burger die geen partijkleur meer zou willen: geen socialistisch rood, geen katholiek geel, geen blauw liberaal, geen oranje Volksunie, geen groen leefmilieu, geen zwart Blok? Een politieke spookrijder natuurlijk, een Belgische uitvinding zoals Kuifje en Lambik, een gefabuleerde grootste gemene deler van iets wat altijd even onpeilbaar en gediversifieerd zal blijven: de optelsom van alle Belgen door elkaar, die allemaal één ding gemeen hebben: ze willen niet op andere Belgen lijken. Voorwaar een boeiende maar vermoeiende democratie, die zoals steeds niet gespeend blijft van sfeervolle ironie en zelfrelativering. De Belgen hebben het Nederlands met dit doel voor ogen een paar mooie neologismen bezorgd: eerst het spaghettigerecht, (inderdaad evenzeer gelieerd aan de spaghettiwestern als aan de zaak-Connerotte), en vervolgens, zoals De Morgen blokletterde, een klikspaanjustitie.
De zaak-Dutroux veroorzaakte, naast beschuldigingen van corruptie aan het adres van Waalse journalisten (onder meer van Le Vifl'Express), een verschuiving in de Vlaamse pers: niet alleen werden alle kranten er beter van en stegen de oplagen gevoelig, het linkse dagblad De Morgen, dat jarenlang voor zijn bestaan heeft moeten vechten (vooral tegen die ‘andere kwaliteitskrant’, de katholieke De Stan- | |
| |
daard), heeft onomwonden zijn journalistieke superioriteit bewezen wat investigative journalism en snel nuanceringsvermogen betreft, in de persoon van journalist Walter de Bock; de degelijke, ‘sereen’ genoemde aanpak van De Standaard stak daar eerder als gezagsgetrouw en mat bij af - alleen wat het bericht over Di Rupo betreft waren ze er even snel als De Morgen bij. Een van de grootste politieke commentators van dit land, de voormalige Standaard-journalist Manu Ruys, spreekt inmiddels wel ongehoord harde taal aan het adres van de politici, die hij bijna allemaal persoonlijk kent. De verbittering van een dergelijke, als integer bekend staande stem lijkt nu en dan toch een beetje indruk op de bende kwetterende en schetterende parkieten in het parlement te maken, maar lang duurt dat allemaal niet voor men terugkeert à l'ordre du jour. Tegelijk ziet men ook bij De Morgen in hoe gevaarlijk investigative journalism is als men elke dag het laatste perslek op de voorpagina plaatst: expres of niet wordt daardoor de hetzerige sfeer nog aangevuurd. Maar er is in dit land momenteel blijkbaar geen alternatief dan verwoed achter elk spoor aan zitten, desnoods met het risico dat men bepaalde dingen achteraf moet terugnemen. Toch is het prestige van De Morgen dusdanig toegenomen dat men rustig kan stellen dat het eigenlijke
socio-culturele en ideologisch-politieke debat zich voornamelijk op de opiniebladzijde en de lezersrubriek van deze krant heeft afgespeeld; wie een beetje zicht wil krijgen op hoe de meningen bij het meer geemancipeerde deel van de bevolking in 1996 verdeeld lagen, kan het beste in hun archief terecht.
Blijven inmiddels onopgelost - een lukrake greep: de moorden van de Bende van Nijvel, in de jaren tachtig, waarover koppige geruchten gaan in verband met een complot van extreem-rechts om de staat te ontwrichten; de instigatie van de moord op André Cools, waarvan een aantal bronnen al lang luidop heeft gezegd hoe het zit terwijl het gerecht zich in bijna een ton wegende dossiers verzuipt; de onduidelijke rol van het Luikse gerecht, dat dit onderzoek stelselmatig lamlegde als er concrete dingen boven water kwamen; de lachwekkende geschiedenis van enkele Belgische onderzoekers die het spoor van het verdwenen meisje Elisabeth Brichet naar Tenerife volgden, waar ze door de plaatselijke overheden voor de gek werden gehouden terwijl het meisje wellicht enkele kilometers verderop in een neo-nazistische sekte met uitsluitend blonde blauwogige meisjes zat; de zaak van de Agusta-smeergelden aan de partijkas van de socialistische partij ten tijde van het bewind van Willy Claes, die wel een selectief geheugen heeft wat zijn zakelijke gesprekken in 1988 betreft, maar die vooral werd gekraakt, als internationaal gewaardeerd uno-secretaris tijdens de Bosniëcrisis, door kopstukken uit de Luikse kringen; de poging tot wurging van mevrouw Marie-France Botte, een sinds jaren internationaal bekende voorvechtster tegen kinderprostitutie; de zaak van de ‘hogere bescherming’ van figuren als Nihoul en Dutroux; de ongehoorde sabotage van het onderzoek naar deze zaak in de justitiële kringen in Charleroi; de befaamde klantenlijst van Dutroux' kinderpornovideo's en eventuele snuff video's; de finesses en verborgen schandalen van de oorlog tussen gerechtelijke politie en rijkswacht; de onopgeloste ontvoering van een rijkswachter die over pikante informatie beschikte; en zo verder ad nauseam. Een enigszins verdwaalde linkse publicist die, aangestoken door de sfeer, vond dat privégeheimen voortaan politiek niet
meer kunnen, poneerde daarop heldhaftig dat vrijmetselaars een publieke meldingsplicht moesten hebben, waarop ook onder de gewoonlijk erg serene maçonnieke broeders het tumult losbarstte over fascistoïde praktijken. Hugo Claus himself had het niet hilarischer kunnen bedenken, en iedereen vroeg hem of de titel van zijn nieuwste roman, De geruchten, een notoir geval van literaire profetie moest worden genoemd, waarop de Vlaamse Leeuw gemelijk antwoordde: nee, het is al altijd zo geweest.
Een nieuwe politieke cultuur? Alle energieke
| |
| |
jonge politici van het afgelopen decennium vertonen sporen van vermoeidheid - Bert Anciaux, Patrick Dewael - of verdwijnen gedemotiveerd naar de politieke achtergrond. Guy Verhofstadt ging zich bezinnen in het buitenland en gaf onlangs een verrassend interview weg over zijn late ontdekking van de literatuur: hij las nu Canetti, Broch, Musil en Brecht; citaat: ‘Op een strand in Nederland heb ik in één ruk Max Havelaar van Multatuli uitgelezen (...) Had ik destijds Dostojevski gelezen, dan had ik wellicht niet zoveel gemist in mijn leven’; en de ooit als jonge leeuw van de socialistische partij geïntroduceerde Frank Vandenbroucke studeert momenteel weer aan de Oxford University, duidelijk gedemotiveerd omdat de sp een puur strategisch schipperende partij blijft die vooral haar coalitie met de oermoeder van de Belgische staat, de machtige Christelijke Volkspartij, niet in gevaar wil brengen - al geeft hij dat laatste niet onomwonden toe. De grote jonge vernieuwer van de cvp, Johan Van Hecke, trad af als partijvoorzitter omdat hij van zijn vrouw wilde scheiden - iets wat voor een katholiek politicus natuurlijk moeilijk uit te leggen is. De in zijn plaats gekomen Realpolitiker Marc Van Peel draaide voor de handigheid en de verontruste conservatieve achterban de klok dan maar eventjes gewoon weer op het uur nul, onder het mom dat hij het bedachtzamer wou doen: antidiscriminatiewetten tegen homoseksuelen bijvoorbeeld konden volgens deze strateeg niet, omdat men alle andere denkbare vormen van discriminatie (die van de bedreigde huisvader bijvoorbeeld) ook moest inventariseren. Resultaat: de hele zaak zat meteen muurvast, tot grote opluchting van de met faillissement bedreigde uitbaters van biechtstoelen. Van Hecke, die een relatie bleek te hebben met een van Belgiës interessantste en moedigste Afrikajournalisten, Els De Temmerman, kwam niet
terug, en Van Peel werd met quasi-unanimiteit van stemmen definitief tot voorzitter van de cvp gebombardeerd. In haar Waalse tegenhanger, de psc, werd een jonge, dynamische vrouw die de partij tot duidelijke standpunten wou dwingen, door de autoritaire oude garde onder leiding van de machtige Charles-Ferdinand Nothomb op een zijspoor gerangeerd. En in de Waalse socialistische rangen is het ook al kommer en kwel: ongeveer elk bij het publiek bekende boegbeeld bleek te moeten aftreden op verdenking van smeergeldoperaties of onfrisse banden met andere zaken. In de Vlaamse Westhoek betogen dan weer de Vlaamse boeren tegen milieumaatregelen met een spandoek waarop te lezen staat: houden onze ministers meer van homo's en hoeren dan van onze boeren? Toegegeven, dit fait-divers speelde zich af in de schaduw van de beruchte IJzertoren, en daar is het altijd een beetje moeilijk uitleggen geweest waar het nu allemaal precies over ging.
Het lijkt er steeds meer op dat een béétje intellectueel niet eens meer kan ademen in de Belgische politieke arena. De oude krokodillen kwaken inmiddels steeds kwieker en luider over een nieuwe ‘Pollentiek’, zoals Dehaene dat zo weergaloos assertief kan zeggen, en richten werkgroep nummer achthonderdtweeënveertigduizend vijfhonderddrieëndertig op. Er is zelfs een commissie aangesteld die zal gaan uitvogelen wat democratie nu eigenlijk betekent. Dat is nochtans niet moeilijk: Elke Belg Zijn Eigen Partij! De vader van een van de vermoorde meisjes, Paul Marchal, heeft daadwerkelijk gedreigd een eigen partij te zullen oprichten als er geen schot in de zaak komt. Voor hij het zelf in de gaten heeft, vormt hij een alternatief voor het kiespubliek dat destijds op de gewraakte en van het toneel verdwenen beursgoeroe Jean-Pierre Van Rossem stemde: het spook van de antipolitiek. Iets waar alleen extreem-rechts van kan profiteren en verder niemand.
Laten we dan toch maar zo pathetisch zijn om een standpunt te formuleren.
Dat een gemeenschap moreel in verval is, kun je het best afleiden aan wat ze meent te moeten zeggen over de wet. Zodra gezagsdra- | |
| |
gers en gerechtsdienaren menen te moeten stellen ‘dat ze de wet strikt moeten toepassen omdat ze dat gezworen hebben’ en vervolgens die wet toepassen om iets volkomen immoreels te besluiten, dan geven ze er blijk van dat ze nooit hebben beseft aan wát ze nu precies trouw hebben gezworen. Een magistraat die een rechter een cruciaal onderzoek, waarin hij zijn sporen heeft verdiend, afneemt omdat hij zogezegd partijdig is, zodat de kans op verdediging ontstaat van iemand als Dutroux, die in principe moreel niet te verdedigen ís - zo iemand begrijpt geen snars van de geest van de wet die hij of zij zegt te vertegenwoordigen. Die steekt zich achter het Befehl ist Befehl weg en laat zijn volkomen gebrek aan menselijke, en dat is ook: morele intelligentie, pijnlijk zien. Kortom: die handelt immoreel, stompzinnig en tegen de filosofische zin van alles wat hij of zij ooit heeft gestudeerd.
Als een onderzoeksrechter in dit land niet soeverein meer is omdat hij met de slachtoffers van de gruwelijkste misdaden sympathiseert, dan vraagt men technische onmenselijkheid van hem in plaats van wijsheid, inzicht en morele soevereiniteit; en als anderzijds advocaten met het meest infantiele en schaamteloze misbruik van strikte wetsregeltjes hun slag kunnen thuishalen om een zware crimineel te verdedigen tegen elk moreel rechtsgevoel in, dan handelen ze, ook al is dat volgens de wet in orde, toch volkomen immoreel. Dan begrijpt niemand van al die nutteloos afgestudeerde juristen meer waar die wetten eigenlijk voor díenen. Meer nog: dan heeft niemand nog oog voor wat morele soevereiniteit eigenlijk betekent, en hoezeer juridische soevereiniteit daaraan gekoppeld zou moeten zijn. De puur technische loskoppeling van die twee vormen van soevereiniteit, die met het afnemen van het onderzoek van Connerotte duidelijk werd, is het meest schreeuwende bewijs dat deze advocaten geen enkel moreel zelfrespect meer hebben, alleen nog als cynische schaakmaniakken slimme zetjes tegen elkaar opzetten, met een pseudo-waardigheid om van te braken. (We laten hier voorzichtigheidshalve de duizelingwekkende suggestie achterwege dat het Hooggerechtshof zelf belang heeft bij het verdekt blijven van de achtergronden van een zaak die tot in de hoogste kringen geheimzinnige beroering wekt.) Ze zijn eigenlijk ook onprofessioneel: ze begrijpen niet waar al die slimmigheidjes in hun vak eigenlijk over zouden moeten gaan. Over, of all things, het recht op rechtvaardigheid - anders heeft het recht op verdediging geen morele inhoud, alleen een technische. Wie het uitschakelen van zijn eigen moreel besef in een dergelijke zaak professioneel vindt, die zou misschien voor het eerst in zijn leven de vraag kunnen stellen wat de zin en de inhoud was van wat hij ooit heeft gestudeerd en later gezworen. Als er nog rechters bestaan met filosofisch inzicht in hun beroep, laten
ze dan nu publiekelijk en liefst en bloc reageren. Maar dat zullen ze niet doen; het beste bewijs voor het feit dat de rechtspraak in dit land vaak door gediplomeerde sluwe strategen wordt geleid, die tegelijk moreel onverantwoordelijk of cynisch zijn. Reeds in 1994 vroeg de journalist Philippe Toussaint zich af: ‘Wie durft het woord moraal nog uit te spreken?’
‘Men moet een analyse van de macht maken, die niet langer de rechtspraak als model en code neemt,’ schreef Michel Foucault, meer dan twintig jaar geleden. We weten dat Foucault voorstelde de macht te beschrijven in termen van een strijd tussen de kennisgehelen; inmiddels beschrijft de Sloveense filosoof Slavoj Žižek de macht als een factor van libidineuze spelletjes met de ideologie.
Waarom handelen alle politici in dit land toch, generatie na generatie, alsof niets van dat alles werd of wordt gedacht, overwogen, aangetoond? Uit demagogische minachting voor de intellectuelen en de filosofen, iets waar ze electoraal altijd goed mee scoren? Alles wat zich in het rampzalige jaar 1996 in België heeft afgespeeld vormt slechts een lange illustratie voor deze libidineuze mechanismen die, omdat men ze voortdurend loochent, kunnen
| |
| |
woekeren tot in de kleinste besluitvorming. Het afgrijzen bij de massa voor deze puur politiek-technische vaudeville wordt ingegeven door de intuïtief juiste conclusie dat hier dag in dag uit een slecht toneelstuk wordt gespeeld, waarvan de pathetiek hoger laait naarmate de leugenachtigheid en de wil om het eigen hachje te redden toenemen. Pas als men die reeds lang door meerdere filosofen pijnlijk juist geanalyseerde machtscynismen onder ogen zou willen zien, kan men serieus over ideologie of politiek gaan spreken: als men heeft bekend dat de diepste drijfveren duister zijn, op zelfbehoud en narcisme afgestemd - en dat men, daarboven uit, alsnog kan proberen iets te doen aan onrecht in de wereld, dat men, ondanks deze duistere drift, alsnog een idealist kan proberen te zijn. Er is niet één politicus in dit land die voor het ogenblik de moed heeft om luidop iets te bekennen over deze duivel in de machine, om een gewetensonderzoek van de lust tot macht te maken en van daaruit te proberen, eerst kritisch voor zichzelf en dan pas voor de anderen, iets te betekenen voor de samenleving. O nee, de coalitie kon wel eens in het gedrang komen! En o jee, de oppositie kon wel eens garen spinnen uit dit soort Don Quichote-eerlijkheid! Dus houdt iedereen de tanden op elkaar en wordt het spel verder gespeeld, tot ver over de grens van zelfhaat en vernedering - iets wat alleen het cynisme kan voeden. Het grootste manco in de huidige politiek is het gebrek aan persoonlijk, ethisch verantwoordelijksbesef - het is vervangen door strategisch gelijk halen, door ethisch formalisme. Dat is de werkelijke morele kanker van de huidige politiek: het zich voortdurend verstoppen achter drogredenen, formalismen, zogenaamde partijloyaliteit of professionalisme die alleen maar tot immorele bluf leiden. De moraal is vervangen door zo handig mogelijk sjoemelen met argumenten, en vervolgens je reüssite aflezen aan het behaalde politiek gewin; dat is het
verschrikkelijke failliet van dit land, en het is de oorzaak van het gebrek aan persoonlijke verantwoordelijkheidszin die zich tot in de laagste echelons heeft verspreid. Alle verontwaardiging van de politiek over het verziekte gerecht is dan ook alleen maar een misselijk makend bewijs van gebrek aan zelfanalyse: het gerecht is precies het soort van instrument dat zij er zelf, decennialang, van hebben gemaakt - een instituut dat spreekt over het formeel toepassen van regels, en niet over een inhoudelijk en moreel debat. En alle oplossingen die men in het vooruitzicht stelt om er iets aan te doen, laten de ziekte nog dieper woekeren, omdat het probleem van de verantwoordelijkheid nog steeds verder abstract wordt gemaakt: commissies om commissies te controleren die op hun beurt de onderzoekscommissies moeten doorlichten om te weten te komen wie nu precies de onderzoeken van het onderzoek naar het onderzoek heeft verziekt. L'enfer, het is blijkbaar nog altijd les autres. Er staat geen mens op die zegt: jongens, hou op met dit circus dat alleen is bedoeld om ons een rad voor de ogen te draaien; het gaat over persoonlijke moraal, over het weer aankweken van een maatschappelijke verantwoordelijkheid voor wat je als individu met een mandaat zegt en doet - elke nieuw opgerichte commissie is slechts een verder uitstel van persoonlijke gewetenswroeging, van het gevoel dat niemand persoonlijk moreel hoeft te handelen; iemand zal het wel voor u doen, in uw plaats. De politieke moraal als flipperkast. Wie wil zich in een dergelijke context nog garant stellen voor de pijnlijke waarheid dat macht uit lust wordt gebouwd, en dat er tegen deze pathologische achtergrond moet worden gestreden, altijd en overal, en dat zelfs elk idealisme daardoor is besmet? Wie deze analyse luidop in de senaat over zichzelf durft te maken, en daaruit een conclusie kan trekken die niet cynisch is, die zou heel misschien beginnen te
werken aan een nieuwe moraal. En die zal, zoals Foucault zei, niet vanuit de formele regels van de codex moeten komen, maar vanuit een besef van de menselijke ervaring in een democratie. Voorlopig zie ik alleen een paar eenzame, emotionele mensen als Paula D'Hondt en Bert Anciaux die
| |
| |
de guts hebben om zich op die manier in de arena op te stellen - hoezeer ik ook vind dat de laatstgenoemde op de verkeerde plaats aan het strijden is. Maar alle meesmuilende professionelen van de politiek die hem minachten omdat hij hun cynisch en strategisch formalisme ontbeert: zij dwalen. Ze verwarren sluwheid met intelligentie, en politiek handelen met moreel handelen. Daarom hebben we geen grote politici met visie meer, alleen handige techniekers. Ze doen aan short-term problem solving. De grootste hypotheek die ze op de toekomst leggen is het systematisch verzaken aan een persoonlijke visie op de moraal.
Uitsluitend en alleen in die zin is het Vlaams Blok het grootste spook voor het cynische midden: het laat onverbloemd zien hoe vuil de greep naar de macht wel is. Het grootste gevaar van het Blok is voor deze politici niet zijn racisme (komaan, wat kan een migrant de andere politici eigenlijk écht schelen?) of zijn conservatisme (daar spinnen ze zelf garen van zonder hun handen vuil te maken), nee, het grootste gevaar van het Blok is dat het onbeschaamd laat zien waar het de anderen óók om te doen is: rauwe, libidineuze macht. Het Blok is de dwaze jongen in de klas die de vuile grepen laat zien en zo de samenzwering van de macht verraadt, in de hoop dat de erotiek van het cynisme openlijk zal overslaan. Dat is een gênante ontmaskering voor elke machiavellist. Dát is het enige waar men politiek van wakker ligt; het is, niet toevallig, een kwestie van strategie. Het Blok weet dat best; en ze hebben alleen van de andere partijen afgekeken hoe je zoiets cynisch te gelde kunt maken. Het enige voordeel is, zoals Žižek over extreem-rechts zei, dat ze tenminste geen hoogdravend moreel schaamlapje gebruiken, maar hun egoïsme onverbloemd laten zien. Het Blok is slechts de kristallisatie van de oeroude Belgische politiek van de moreel lege, formalistische strategie, die zich tegen zichzelf heeft gekeerd. Precies deze mentaliteit heeft diepe, duistere wortels in een gerechtsapparaat dat volkomen geïnfiltreerd werd door de georganiseerde misdaad en organisaties van extreem-rechts.
Bij elk nieuw schandaal werken dergelijke combines het oudste Belgische schandaal van het gebrek aan persoonlijke morele verantwoordelijkheid slechts verder aan de oppervlakte. België is momenteel een beangstigend land, waarin de pot de ketel verwijt dat hij zwart ziet; het affairisme is wellicht het enige waar we geen communautair opbod over hoeven te maken, en dat het vroegere onderscheid tussen links en rechts heeft vervaagd als een oud mythisch verhaal. In die zin hebben we vooral behoefte aan een moreel geïnspireerde anti-politiek, met de bedoeling de politiek weer van een moraal te voorzien.
Om de inmiddels uit de mode geraakte Foucault dan maar te parafraseren: men moet een analyse van de macht durven te maken, waarin haar retorische mechanismen zelf compromisloos aan morele kritiek worden onderworpen. Dat is de enige kans op echt herstel.
Voor dit artikel werden enkele gegevens ontleend aan het opzienbarende boek van privé-onderzoeker André Rogge, Het riool van België; de waarheid achter de affaires, Antwerpen 1996.
December 1996
|
|