Aanzoek
Amsterdam, 26 april 1996
Zeer geachte Heer Komrij,
Reeds mijn gehele leven heb ik gewijd aan dit ene doel: een dichter met tien gedichten te worden. Reeds honderden gedichten van mijn hand zagen het licht, maar nog nooit mocht ik het geluk smaken ook daadwerkelijk als dichter met tien gedichten te bestaan, dat wil zeggen: bij de dichters der duizend-en-enige gedichten te horen, die onze Epoche Ten Volle, dat wil zeggen met een maximum aan Dichterspunten vertegenwoordigen, en zoals ik dat sinds de kleuterklas heb geleerd, is dat Tien op Tien.
Omdat het voor een dichter schier onmogelijk is om niet helemaal te bestaan, heb ik mij toegelegd op het ontdekken van het geheime recept voor het Ultieme Gedicht, dat wil zeggen het Gedicht Dat Alle Andere Overbodig Maakt.
Na jarenlange intensieve studie, het tellen en in kaart brengen van tienduizend-en-enige rijmen, maten en syllaben, na een grondig thematisch onderzoek van wat de Grote Poëzij zoal bezighoudt, het blootleggen van de stuwende geheime kracht der ritmisch pompende Muze, kwam ik tot een slotsom die door een specialist ter zake in een computerprogramma werd vertaald, dat alle inhoudelijke en vormelijke vereisten samenvatte in een vierregelig gedicht - volgens onze berekeningen ook de meest gesmaakte en volmaakte vorm.
Omdat het dus gaat om het Ultieme gedicht, zou ik U willen verzoeken het bij een volgende editie dan ook tien keer op te nemen en de rest te schrappen.
Dat zal de bloemlezing naar mijn gevoel zeer ten goede komen.
Niemand wil onkruid in de tuin waar de Ene Roos opbloeit.
Dan volgt hier nu, Geachte Heer, mijn - Uw, Ons Aller - Gedicht, welhaast de dichterlijke gulden snede.