pantserde dogmaticus. Een indruk die hij zou verwerken in zijn beroemd geworden toneelverhaal Rinoceros. (‘Je moet met je tijd meegaan’ waren daarin de laatste menselijke woorden van vrijdenker Botard voordat ook hij in een neushoorn veranderde.)
De IJzeren Garde werd aangevoerd door de ‘leider’ C.Z. Codreanu, die schreef: ‘De historische missie van onze generatie is de oplossing van het joodse probleem.’ De beweging had veel weg van een mystieke samenzwering, een bloedbroederschap, met rituelen die ontleend waren aan het Roemeens-Orthodoxe gedachtengoed tot aan de verering van ‘martelaren’ toe: er vielen inderdaad doden in de strijd tegen de gevestigde, veel te gematigd geachte orde. Twee premiers werden vermoord en Codreanu zelf werd in 1938 neergeschoten door regeringstroepen. De garde was een protofascistische bende. Het grote ideologische verschil met de nazi's in Duitsland was het belang dat ze hechtten aan de ‘christelijke waarden’. Zo ontleende volksmenner nummer 1 Cuza de argumenten voor zijn virulente antisemitisme aan de christelijke theologie - en niet aan het Duitse racisme. Zijn slogan was ‘Roemenië voor de Roemeniërs!’ En daarin stond hij niet alleen.
Dit was het politieke klimaat waarin Cioran opgroeide en, het kan niet worden ontkend, gedijde. Hij sympathiseerde onmiskenbaar met die ideeën maar, individualist die hij was, gaf er een eigen draai aan.
In zijn uitstekende studie Nationalist Ideology & Antisemitism, The Case of Romanian Intellectuals in the 1930s schrijft Leon Volovici dat de jongeren het intense gevoel hadden dat ze een spirituele crisis doormaakten, een diepe metafysische wanhoop ervaarden. Zie Cioran.
De ellende is dat ze voor hun geestelijke verwarring een politieke oplossing zochten.
Zo is Ciorans tweede boek Cartea amagirilor (‘Het boek der teleurstellingen’) uit 1936 weliswaar een eveneens zeer persoonlijk levensbeschouwelijk boek vol vertwijfeling en verslagenheid (en lofzangen op de muziek), maar het draagt reeds de sporen van religieus mysticisme en nationalistische hoogmoed.
In een divergatie over ‘Profetie en drama van de tijd’ schrijft hij: ‘Onze waarheden moeten tot visioenen en onze principes tot profetieën worden. Woorden moeten vlammen zijn en bliksemstralen argumenten. Kunnen we dan nog tijd verliezen met bewijzen, argumenten en overtuigingen? (...) We moeten ons aan al het profetische wijden, aan de hartstocht voor het absolute. (...) Een volk dat niet gelooft een monopolie op de waarheid te hebben, zal geen sporen nalaten in de geschiedenis.’
En dan, in 1937, verschijnt zijn derde boek Schimbarea la fata a Romaniei, waarin zijn lotsverbondenheid met zijn land het sterkst naar voren komt: ‘De gedaanteverwisseling van Roemeniës aangezicht’. Hierin rijgt hij de draden van zijn tijdschriftpublikaties tot een nationalistisch manifest.
Die tijdschriftartikelen laten zien hoezeer hij nog onder invloed van Russische mystieke filosofen (Boelgakov, Berdijajev) en de Duitse filosofie (natuurlijk vooral Nietzsche) staat. En ze worden gekenmerkt door dezelfde opgewonden toon als zijn filosofische werk: ‘Ieder van ons heeft mystiek nodig omdat we moe zijn van de vele waarheden die geen vlammetje doen ontbranden.’ Hij bewondert, nee: wordt geïnspireerd door Hitler. Want deze heeft met zijn ‘vurige passie’, met zijn ‘messianistische energie’ de waarden die door democratisch rationalisme tot platitudes en trivialiteiten zijn verworden nieuw leven ingeblazen. Van democratie moesten de revolutionaire jongeren niks hebben, die staatsvorm was immers niet te rijmen met de traditionele symbiose tussen de orthodoxe kerk en de staat. En het Westen had nou eenmaal een andere traditie - waarmee de Roemenen zichzelf probeerden te ontslaan van de frustrerende want kansloze competitie met die in zoveel opzichten rijke westerse landen. De roekeloze Cioran: ‘De totalitaire staat is de