Apropos
Verdwaalde gidsen
Uitgerekend het meest misbare weekblad van Nederland beweerde onlangs onder de kop ‘De Gids verdwaald’ dat literaire tijdschriften in het Nederlandse taalgebied nauwelijks nog redenen van bestaan hebben, want dat het leeuwendeel van hun ‘kernfuncties’ zou zijn verdwenen naar de dag- en weekbladen en voor de rest zou het ene literaire blad zonder meer inwisselbaar zijn voor het andere.
Allereerst dit: Een maand (vier nummers) HP/De Tijd kost bijna 24, bij een jaarabonnement 21 gulden, een maand (een nummer) De Gids kost 16 gulden en bij een jaarabonnement nog geen tientje. Voor een tientje krijg je vele malen zoveel en vele malen betere, heuse literatuur en beschouwingen over literatuur in huis dan met een maand HP/De Tijd.
Ten tweede: Wat brengt iemand die voorgeeft kunst en cultuur van groot belang te vinden ertoe om geheel ongevraagd zelf de zaag ter hand te nemen om juist een economisch kwetsbaar segment van die kunst en cultuur de poten onder de stoel door te willen zagen? Dat is toch zoiets als je in eigen vlees snijden, zou je denken. Of is Jaap Goedegebuure een wolf in schaapskleren? Zou zijn artikel misschien moeten worden gelezen als een open sollicitatie naar een functie als aangezien regent, waarbij excollegarecensent Aad Nuis hem als lichtend voorbeeld dient? ‘Gaarne ben ik tot het uitvoeren van bezuinigingsmaatregelen in mijn ressort bereid...’
Ten derde: Goedegebuure is slecht geïnformeerd of informeert moedwillig slecht. Zo gaat hij geheel voorbij aan het gegeven dat De Gids in tegenstelling tot bijvoorbeeld Maatstaf, Raster en De Revisor geen puur literair maar een literair-cultureel tijdschrift is. En zo heeft De Gids niet ‘zelfs nog minder’ dan duizend maar een aantal honderden méér dan duizend betalende abonnees. Verder behoren opmerkingen als die over het tekortschieten als proeftuin en de inwisselbaarheid van literaire tijdschriften tot de categorie van de kretologie. Het is te hopen dat geen enkele redactie zich door dit journalees laat verleiden en verlagen om het beleid van collegaredacties publiekelijk te hekelen.
Ten vierde: Vrijwel alles wat Goedegebuure aandraagt om de achterhaaldheid van het literaire tijdschrift aan te tonen, kan, ja moet zelfs pleiten voor bestaansrecht en -noodzaak van het literaire tijdschrift. Zijn hele argumentatie komt namelijk voort uit zijn acceptatie van en eredienst aan de Tijdgeest. Het feit dat iemand als Goedegebuure, die zelf machteloos meegesleurd in de aktualiteitsstroom braaf de nieuwe Hemmerechts of Van der Heijden moet bespreken zo gauw de tijd van publikatie ervan aangebroken is, zich beklaagt over de redundantie en het niet meer bij de tijd zijn van het literaire tijdschrift, rechtvaardigt op zich al bijna het bestaan van De Gids. (Ik wil en kan hier niet voor andere tijdschriften spreken.) Het rechtvaardigt tevens de naam ‘De Gids’, want gidsen is iets anders dan,