kiezin uit de weg te gaan en alles terug te voeren tot de presidentsvrouw, Madame de Tourvel. Het boek wordt geforceerd omgebogen naar de romantische periode die erop volgt. Er wordt zoveel mogelijk weggepoetst van de kil gedemonstreerde parodie en hoon jegens een emotionaliteit à la Racine en jegens ontboezemingen zoals ze te vinden zijn in La nouvelle Héloïse. De interpretatie moet met alle geweld zo snel mogelijk terechtkomen bij de gemoedstoestanden en beklemmingen van Emma Bovary, bij haar kwellingen en flauwtes. ‘De markiezin de Merteuil, dat ben ik,’ had Laclos kunnen zeggen. Maar zijn we hier en nu niet meer dan ooit in de negentiende eeuw, met onze staaltjes wetenschappelijk vernietigingswerk? In weerwil van Proust ligt de macht nog steeds bij Sainte-Beuve, die de voorkeur gaf aan de Mémoires van Madame d'Épinay en Laclos rangschikte onder de ‘verfoeilijke’, met een ‘duivelse trots’ behepte mensensoort van hen die de liefde besmeuren. De Merteuil is het boze oog, de boze, angstaanjagende moeder, de Medusa wier aanblik niemand kon verdragen (dat ze aan het eind van het verhaal misvormd is en een oog is kwijtgeraakt, is symbolisch voor die onmogelijkheid haar recht aan te kijken).
We nemen het stichtelijke slot van dit schandelijke en fonkelende boek nu even voor zoete koek, in plaats van te begrijpen dat het louter geschreven is om de censuur de wapens uit handen te slaan. De brieven van Laclos aan Madame Riccoboni zijn in dit opzicht meesterstukjes van behendigheid en ironie. In feite ligt de roman er om aan te tonen hoe vervelend en nutteloos de andere romans zijn. En de reden daarvan is simpel: hun onvermogen om de equivalentie te vinden tussen zeggen en doen. Les liaisons dangereuses is een veelheid van romans in één enkele; er zouden niet drie of vier maar honderd films uit moeten worden gehaald. De valstrik bijvoorbeeld (de episode-Prévan) is op zichzelf al genoeg. Aan een televisieserie zou de titel ‘Ontdekking van de hysterie’ kunnen worden meegegeven. Daarin zou duidelijk worden hoe nauwgezet Laclos de symptomen van Madame de Tourvel (de ‘preutse engel’) beschrijft, haar roerende en komische slingertocht tussen crisis en neerslachtigheid. De scène van de lessenaar (of hoe een brief te schrijven op een levend vel) zou met regelmatige tussenpozen steeds weer opnieuw moeten worden gespeeld.
Kortom, alles zou moeten worden uitgesponnen, er zou moeten worden gemoduleerd op de verschillende grappen (de markiezin: ‘Het is nu al ruim zes weken geleden dat ik me een grap heb veroorloofd’), op het bizarre (Valmont: ‘Ik schep nog slechts behagen in wat bizar is’). Een hele film over het thema van het kleine huis zou een verrukking zijn. In een andere film zou ons worden uitgelegd wat dient te worden verstaan onder een ‘catechismus van losbandigheid’ of een ‘nieuwsblad voor laster’. In nog weer een ander zou ons de kunst van de markiezin worden getoond als ze, op haar landgoed, af wil van Belleroche en hem om zijn weerzin te wekken overlaadt met attenties. In een andere film ten slotte zou ons systematisch het portret worden geschilderd van de ‘bijvrouwen’, de jonge meisjes als ‘genotsmachines’, van de ‘postbodes’, de ‘loopjongens’, het ‘losse liefdeswerk’. De voortdurende, weloverwogen wendingen die het verhaal neemt, zouden eindelijk binnen de verhaalstructuur worden bewerkt en verbreed. Honderdvijfenzeventig brieven, van 3 augustus tot en met 14 januari, van midden zomer tot midden winter 17**: nooit had het cijfer 17 zo'n mythische kracht. Laclos in het Pantheon, net als zijn vriend Monge, nog zo'n deskundige op het gebied van de beschrijvende meetkunde? Iets voor het derde eeuwfeest, mogen we hopen.
Seks, hart, geest: van deze onharmonieuze trits beheerst de markiezin als enige, tot het einde toe, het knooppunt. De anderen raken verstrikt in hun gevoelens, zelfs Valmont, en dat is de reden van zijn val. Hij is zwak geworden en wil sterk zijn, in plaats van te behagen wil hij zich doen gelden: het kost hem zijn