De Gids. Jaargang 157
(1994)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 722]
| |
1Vergrassing, bijvoorbeeld van een heideveld, betekent het langzame einde van dat heideveld: de bijzondere bloemen en vlinders, de bijen, alles verandert in gras. Het speciale wordt het gewone, het kleurrijke wordt grijs. Vergrassing van de geest betekent vergrijzing. Het bijzondere wordt uniform, alle gedachten dragen dezelfde Nikes en Levi's. Weg, aard- en steenhommel, welkom lomp varkensgras. De halflandelijkheid heerst in het land... En nooit eerder was het verschil tussen werkelijkheid en woorden zo groot. Hoor bijvoorbeeld wat De Gelderlander (18 mei) schrijft: ‘Dijkverzwaring net zo zorgvuldig als stadsvernieuwing’; er moet bij dijkverzwaring ‘vanaf het prilste begin’ goede samenwerking bestaan ‘tussen technici en landschapsbeschermers’. Landschapsbeschermers. Boekdelen spreekt echter het Gelders Rivierdijkenplan, dat niet voor niets de afkorting grip met zich voert. ‘Kijkt u nog eens goed naar dit landschap, het Waallandschap tussen Tiel en Opijnen. Het is ontstaan door een eeuwenlange wisselwerking tussen de natuur en het handelen van mensen. [...] Kijkt u goed. Als u over een paar jaar terugkomt, is het hier onherstelbaar veranderd door een dijkverzwaring, waarbij de aanbevelingen van de Commissie Boertien niet zijn opgevolgd.’ (Willem van Toorn) ‘... omdat de regering inmiddels de adviezen van de commissie-Boertien heeft overgenomen.’ (De Gelderlander, 18 mei 1994)
Cultuur is een heerser. Cultuur houdt hof.
‘Hoe het zij, tegen het midden der [negentiende] eeuw, toen Baudelaire, de laatste dichter die terugblikte, ophield te schrijven, was wat men “het leven dezer wereld” noemt voorgoed uit de belangstelling der poëzie weggevallen.’ (Martinus Nijhoff). Dit werd geschreven in 1924. Charles Baudelaire (1821-1867) voorzag dat de natuur van de poëzie na hem zowel object als subject inhouden zou, de kunstenaar zelf en de wereld om hem heen. Baudelaire kreeg gelijk en Nijhoff vergiste zich. Want na de typische spleen- en stadsdichter Baudelaire, schreef Guillaume Apollinaire (1880-1918) het lange gedicht Zone, Blaise Cendrars (1887-1961) zijn Transsiberische Spoorweg en Thomas Stearns Eliot ‘The Waste Land’, gedichten die werelden omvatten, buiten de dichter en in hemzelf. Wat Nijhoff bedoelde te zeggen was, dat hij een symbolist was, een navolger van Verlaine en Mallarmé, en ook wel van Jules Laforgue (1860-1887), bij wie hij zijn pierrots betrok. En ja, dat is zo, het leven dezer wereld viel lange tijd weg uit de poëzie van het symbolisme. Want het symbolisme leek te winnen. En omdat de moderne poëzie begint bij Charles Baudelaire, kan het geloof ik niet zo heel veel kwaad weer eens binnen te gaan in de wereld, het Parijs en Brussel, van Charles Baudelaire. Niet om van daaruit opnieuw te beginnen, want dat gaat natuurlijk niet, maar om de stadsgeur op te snuiven van het midden van die | |
[pagina 723]
| |
eeuw. Iets is daar begonnen, iets dat circa 1880 plotseling uitmondde in het symbolisme van Mallarmé. Iets, de dichtkunst en de wereld, ging korte tijd later mis: er kwam een vloek te rusten leek het wel, zowel op de dichters als op de wereld. (De wereld werd kleiner en explosiever.) Ook op Charles Baudelaire, dat wil zeggen op zijn leven. Uiteindelijk niet op zijn poëzie. Het actieterrein van de poëzie, het zijn Paul Rodenko's woorden, werd inmiddels kleiner. ‘Men ziet dit duidelijk in het symbolisme, waarin een steeds kleiner kring van elite-woorden (zwaan, onyx, princes, azuur, enz.) een steeds bloedelozer inteeltbestaan gaat leiden.’ (Nieuwe griffels, schone leien, 1954). Symbool betekende oorspronkelijk wachtwoord. ‘Dichters, wanneer zij iets beteekenen, beteekenen veel. Hun fluistert de genius der menschheid het wachtwoord der toekomst in; zij spannen den boog in hunne eenvoudigheid, en treffen den tijdgeest tusschen de voegen van het harnas; zij spreken de gedachten uit van vele harten.’ (Conrad Busken Huet, De Génestets uitvaart, 1861) Toen en nu was poëzie altijd grensland, dikwijls in seksueel opzicht maar dit aspect is niet het enige: grensland kan Vestdijks halflandelijkheid zijn, waar hij zo van hield - wat zou hij veel houden van de nieuwe wereld, waarin alles halflandelijk geworden is, met de nadruk op half, en het kalfje al bijna samengevallen is met de sintels, een genummerd ding, gevoederd met hormonen - en grensland kan de schemering zijn tussen afgrond en luchtmens (Lucebert), tussen de waarheid die hier altijd ontkend wordt, en de hele en de halve leugen, tussen vernietiging en voortbestaan, tussen waanzin en alert verstand, tussen de eenvoud en de gekunsteldheid. Rijkswaterstaat is nu een groot kunstenaar... Hield daarom de Poolster op met knipperen (februari 1994), van pure ontzetting? Dat had ze toch al heel wat eeuwen gedaan, langer dan de Rijn stroomde. Heeft ook de Poolster het opgegeven, het geloof in een goede keer? Fragmentarisering, scherven, alle reclamevliegtuigjes, ook die van de poëzie, schrijven het nu aan de hemel. Maar poëzie is godlof nog altijd geen reclame. Hadden we dan ooit niet als bondgenoot tegen de fragmentarisering, de poëzie? | |
2In de zestiende eeuw teisterde de boerenpopgroep Zwaard en ei Overijssel, vechtend tegen zowel de Staatse troepen als de Spaanse. Je zou bijna denken dat er in dichters nu een boerenpopgroep Zwaard en ei is gevaren, gelet op de blokken die zij soms op elkaar werpen: als de afbijtmiddelen Präsal 70 en Phosphatol R 60, te vondeling gelegd in de Gelderse bossen. Je leest nu in gedichten dikwijls duistere, onheilspellende regels, zoals ‘Regen neer, nagemaakte vleugel van de poëzie!’; al was dit eens waar, het moet toch zijn ‘Stijg op, ijsblauwe vleugel van de poëzie!’ of ‘Het territorium van de ogen / is in een woestijn veranderd’ of ‘En in de ruimte rond de aardbol blijft / de sneeuw haar eeuwige verhaal herhalen’ of ‘Voltooiing, kom’. Hecate of Persefone, gemalin van de god van de onderwereld Pluto, schrikaanjagende verschijning, ‘misschien oorspronkelijk een weggodin’, en ‘voorgesteld als meedogenloos, hard en streng’, zal wel niet de godin van de moderne poëzie zijn, hoezeer het leven dezer wereld dan ook al te vaak uit de poëzie is weggevallen, en hoezeer ook de poëzie nu soms, net als de zich in vreselijke gestalte aan reizigers vertonende Persefone, vreesaanjagend is. Misschien niet op een driesprong maar toch wel op een kruispunt lijkt de poëzie te staan: ‘waarheen gaat de weg’. Die van het symbolisme liep dood, al op de onyx van Mallarmé of op het niets dat je aantreft bij Komrij: ‘De poëzie wordt binnenkort opgeheven.’
Wat Pegasus, het oude dichterspaard, betreft, Jacob van Maerlant zegt al over hem: ‘De pegasus is een afschuwwekkend dier dat voorkomt in | |
[pagina 724]
| |
Ethiopië, zegt Plinius in zijn boek over de natuur. Hij is zo groot als een paard en heeft de vleugels van een arend, maar dan veel groter. Op zijn kop staan grote horens. [...] De pegasus is de schrik van alle dieren, maar het meest heeft hij het op de mens voorzien.’ (Vertaling Peter Burger.) Het paard Pegasus doet het meeste denken aan een meedogenloos vernietiger, aan de psychiater-dichter Karadžić, of, bijvoorbeeld, aan de volgende regels: ‘Kwam hier zojuist die keizer voorbij / Met zijn gevolg van slagers, bankiers, / Kamelen, masseurs, in de rollende kooi / Zijn dichter met de uitgestoken ogen? De Hamer der Mensheid? Stupor Mundi? / Hing hier het juichen? De fanfare? [...]’ Keizer met een ijzeren hart. Luid klinken hier de verduisterde driesprongen van Hecate of Persefone; van de wegwijzers straalt zwart licht. De zonnebank schijnt, maar hier razen dofheid en dood. En de poëzie strijdt, nog altijd, ook tegen dofheid en dood, tegen de macht. Hoe blind gemaakt zij soms ook mag schijnen te zijn. Het gedicht is nooit autonoom. Het kan dat ook niet zijn, want het is van de wereld: niet van de onderwereld. Het zal in en van de wereld zijn of het zal niet zijn. Het autonome gedicht woedt tegen de wereld; de autonome poëzie is de Dead End Street van het symbolisme.
Golo Mann (1909-1994) hing Carl Jaspers' credo aan dat het kwaad de wil is tot het niets. Al naar verkiezing met of zonder hoofdletter. Wat ik geloof en denk is dat ook het ‘autonome gedicht’ - het Niets mag weten wat dat is - de wereld bekeren wil tot leegte, niets en stilte. Het is een missiepost. Het is echter mogelijk dat het nog erger is: misschien is de kunst nu een missiepost geworden. ‘Er is helemaal niets meer,’ zegt Werner Schwab (1958-1994). Het is niet te hopen dat de kunst nu op het kerkhof ligt, maar in elk geval heet de bundel met Duitse vertalingen van Nederlandse poëzie, geredigeerd door Gregor Laschen (Bremerhaven 1993), Eine Jacke aus Sand. Ja, het symbolisme werkte tergend langzaam maar uiterst grondig. Het hield altijd een rustig, koudbloedig oog gericht op de verwoesting... ‘Kalm blok, hier neergevallen uit een geheimzinnige ramp,’ schrijft Mallarmé in het sonnet ‘De tombe van Edgar Poe’. En ik vrees dat de faun uit ‘L'après-midi d'un faune’ een faun met zeer kille horentjes was. En weldra volgde de intocht van de rauwe faunen. Ergens in die periode, meer dan honderd jaar geleden, tussen Edgar Allan Poe's ‘Raaf’ en Mallarmé's ‘Tombe van Edgar Poe’ heeft de verdwijning plaats gevonden van de eenheid tussen denken en voelen. Je kunt misschien zeggen: het geweten verdween uit de poëzie. (‘In de dagen na Gerrit Achterberg’, Achterbergkroniek 20, 1992.) Het is misschien niet helemaal toevallig dat de uitvindingen van het nihilisme en het symbolisme vrijwel gelijktijdig werden gedaan. En, nieuw zonderling toeval, wredere werkelijkheid dan die er verscheen in de twintigste eeuw had zich nooit eerder aan de wereld vertoond. | |
3Ons menner wanend en herder, zijn wij noch herder noch menner. Wij worden gemend en gehoed. En over de poëziekritiek heb ik, o jammer, nog geen woord gezegd. Dat komt doordat ik iets heb geprobeerd te zeggen over de poëzie. De poëzie kan razen en zij kan liegen, maar zij is ongemaskerd. Zij is sterker dan de weeë sliert die opstijgt uit Komrij's gruwelijke gedicht. Driesprong, viersprong of zevensprong, en Hecates driekoppige tronie of niet, alle wegwijzers zijn beter dan die de vernietiging aanwijzen, de ironie of het ellendige cynisme. Laat jullie dat gezegd zijn door Methano. In zoverre is er iets gezegd over poëziekritiek, dat er iets gezegd is over de weg van de poëzie. In Marseille eindigde ooit een weg van de poëzie, hij was rijk geïllumineerd, hij kwam uit Ethiopië, hij bezong de dronken boot, hij werd een legende en hij liep dood. Eenbenig en ijlend eindigde Arthur Rimbaud. | |
[pagina 725]
| |
Dat de dichter en de wereld elkaar vaarwel gingen zeggen, daarvan was in Nederland, in elk geval in 1877, nog geen sprake. Conrad Busken Huet legt uit dat er omstreeks dat jaar nog tweehonderd rederijkerskamers bestonden. Je dacht dat ze toen wel volkomen uitgestorven zouden zijn, maar dat was niet het geval. Alleen al in het Twentse stadje Goor waren er drie. ‘Te Wormerveer bloeit de rederijkerskamer Orion. Te Vlaardingen de rederijkerskamer Chrystosomus.’ Abcoude had de kamer met de langste naam: Hypoproslambanomenos. Wat het betekent weet ik niet.
‘De wolf slentert samen met dappere lammetjes, / voor jou laat het bos zijn bladeren regenen’ (Horatius; Piet Schrijvers). John Donne, die zei dat niemand een eiland is maar dat iedereen deel uitmaakt van het continent, had meer gelijk dan J. Bernlef, die over de dichter Weldon Kees in Raster 37 (Kees verdween spoorloos in zee) opmerkt: ‘Kees was zelf een eiland en daarom koos hij zee.’ Een eiland dat zee kiest wordt zelden waargenomen. Dat, anders dan veel anderen, de dichter niet vrij is, wordt gezegd door Eugenio Montale in ‘Intenties’: ‘Een kunstenaar is geconditioneerd, hij heeft geen vrije keuze.’ (Zou wat wij meestal talent noemen, misschien een soort magnetisme zijn?) Iets drijft of jaagt hem voort, iets dat hij hopelijk vroeger of later kan sturen maar waar hij geen zeggenschap over heeft. Van Montale, die ik vertrouw (meer dan de dichter die schreef ‘Wat wij zeggen is onzin’ en die dan ook van Ghiberti's zwarte bronzen deuren in Florence beweert dat ze van goud - dus heldergeel - zijn), is ook de hout snijdende gedachte ‘De ervaring (en niet het verstand, die vijand van iedere onzuivere en contradictoire gedachte) leert me dat ieder kunstwerk een universeel element bevat.’ Ja, de werkelijkheid bestaat, ook al brokkelt ze af. En de in ‘Koning Kaskoeskilewan en de Toversteen’ optredende wolfachtige ijskabouters, die de toversteen willen stelen, die bestaan toch vooral in de werkelijkheid.
Na de Fransman Stéphane Mallarmé trad de poëzie (niet alleen de poëzie) een bleek rijk van schaduwen binnen en wendde zich van de wereld af, zodat Mario Luzi nu zeggen kan (NRC Handelsblad, 8-12-1993) dat de poëzie uit de tweede helft van de twintigste eeuw niet meer over of tegen de wereld praat. Voor Mallarmé hield de poëzie ‘een esthetica van de afwezigheid’ in. De wereld werd als onbeduidend en laag verworpen. Eerst werd de werkelijkheid verlaten, maar al spoedig werd de werkelijkheid bedreigd, bijvoorbeeld door Friedrich Nietzsche, wiens credo werd dat creativiteit altijd moet vernietigen. | |
4Onze gedrogeerde velden zijn de joligste ter wereld; onze narcissen en irissen doen al bijna aan stijldansen. De vogels ontvluchten de huisslakloze bossen. Door de doorgestoken kaarten zien we het bos niet meer. Leg de weermannen terug in de la, daar waar ze vandaan gekomen zijn! Veel weermannen verklaren nu de poëzie. Het weerbericht voor de poëzie in 1994 - en de werkelijkheid? - luidt:
De straten zijn zowat leeg, het regent, auto's roesten onder het rijden.
De relazen die men doet spelen bij dertig veertig graden onder nul,
maar geen geklaag. (Tonnus Oosterhoff)
Iets optimistischer maar niet veel, zijn Frank Koenegracht:
Wat knaagt alles toch vrij rond. [...]
Je zou een lied van omzien en vernis willen zin-
gen // maar je houdt je mond.
en Hans Vlek: | |
[pagina 726]
| |
Onder een hemel / waaruit staag regen drupt
als / ontelbare tranen van de dood, / blijdschap der boeren De werking van het (post-)symbolisme kan het beste worden uitgelegd door Professor Pi. Hak de werkelijkheid om. Maak er kunst en dood van (kunst heeft nu op de een of andere manier vaak veel te maken met dood, ik denk meer dan vroeger en ik weet niet waarom). De natuur zal de kunst nooit blijvend evenaren, loog de grootste kunstenaar die ooit leefde, Michelangelo. Maar misschien was hij een groot profeet. Misschien bestaat in een hopelijk heel verre toekomst alleen nog maar kunst en cultuur: hof met perspex tronen. Het zwakke kunstwerk (het doorboorde hart) dat Pi ontstal aan de boom is binnen een maand in zure regens vergaan. Kunst is nu ondergang. Wanneer je het eeuwige afzweert, dan moet je dat drastisch doen. Wij haten nu sterkte. Daar maken wij zwakte van. Onze steden en velden zijn bleke Mondriaans. Onbeduidendheid ringeloort ons nu. | |
5Pas op voor renegaten, ze zijn gevaarlijk. (Een schaapherder op de heide bij Geesteren.) We zijn nu allemaal renegaten. Het woord ex is nu overal: gereformeerd is nu ex-gereformeerd en rooms-katholiek is nu ex-katholiek, al schijnt het verschil tussen ex en wat het is, gering te zijn. Ook de heide is al bijna heideveld af, overal blinkt de wapenrusting van de overwoekering. Toch, al zou je het nog niet altijd zeggen, het lijkt erop dat het symbolisme ook zachtjes aan verleden tijd en ex-symbolisme wordt. Baudelaire krijgt toch gelijk.
Scheve jaren, doodse jaren, de tachtiger jaren. De leegte en het wit rukten verder op. Was het toen dat Gerrit Kouwenaar dat schreef: ‘Van alle maken is doodmaken wel het volmaaktste’? Toegejuichte regel! Op het gedicht ‘Meer in dingen dan in mensen’ van J. Bernlef werd in Welke dingen? Welke mensen? (Perdu, Amsterdam 1986) door twaalf dichters met een gedicht en/of opmerkingen gereageerd, en maar enkelen (René Huigen, Hans Kloos, Jan Kostwinder, Joost Zwagerman en Paul van der Steen - Arjen Duinker en K. Michel in iets mindere mate) wezen dat grijze gedicht af. Was de blinde bard Bernlef (achtste eeuw) een Fries, volgens Iman Wilkens was de blinde Homerus een Kelt woonachtig op Walcheren. De wilg, de beuk en de populier bezingend, on-Griekse bomen, en de eb en vloed die in de Middellandse Zee ontbraken, had hij het over een heel ander Troje dan de kleine stad in Klein-Azië, aan een baai veel te kleine voor die 1200 schepen die er kwamen. Troje ‘lag |
|