De Gids. Jaargang 157
(1994)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 608]
| |
van de eis dat deze dienst doet als ‘visitekaartje’ van het hele werk, ook (of juist) wanneer men dit voor de eerste maal openslaat, dan zijn er in de Engelstalige literatuur weinig briljantere openingsscènes dan die van Oscar Wildes toneelstuk The Importance of Being Earnest. De eerste toneelaanwijzing schrijft ‘het geluid van een piano’ voor, terwijl de butler op het toneel doende is met de voorbereiding van een afternoon tea. Nadat de muziek is verstomd betreedt een der mannelijke hoofdpersonen, Algernon Moncrieff, het toneel en zegt: ‘Did you hear what I was playing, Lane?’ Lane, de butler, antwoordt: ‘I didn't think it polite to listen, sir.’ Mits wel verstaan, schept zo'n eenvoudig dialoogje grote verwachtingen ten aanzien van wat zal volgen. Met geraffineerde simpelheid stapelt de auteur hier een hele reeks van witticisms (van ‘grapjes’ te spreken zou al te banaal, te Hollands zijn) op elkaar: dat Algernon een matig pianist is (hetgeen hij even later grif zal toegeven: ‘I don't play accurately - anyone can play accurately - but I play with wonderful expression’); dat er een subtiel verschil is tussen horen en luisteren; dat butlers, althans in komedies, per definitie aan deuren luisteren, dat zij dit nooit zullen erkennen, maar dat dit een publiek geheim is; dat de meester het decorum schendt door zijn bediende naar een persoonlijke opinie te vragen; dat de butler de code in ere houdt door in de plooi te blijven (zoals Lane het later zal uitdrukken: ‘I do my best to give satisfaction, Sir’), maar dat wij mogen aannemen dat het pianospel dermate belabberd is dat het van weinig beleefdheid getuigt te veronderstellen dat Lane (de naam is overigens die van een bekende uitgever met wie Wilde gebrouilleerd was) ernaar had willen luisteren. En dan te bedenken dat menig modern regisseur het stuk laat aanvangen met de bandopname van een alleszins acceptabele étude... Uit literair-kritisch oogpunt wordt zo'n toonzettende opening naar mijn smaak slechts overtroffen door de openingszin of -scène die pas bij (herhaalde) herlezing zijn schatten ten volle openbaart. Een subliem voorbeeld hiervan, dat althans bij mij tijdens elke herlezing weer meer bewondering wekt, is het begin van Charles Dickens' Great Expectations: My father's family name being Pirrip, and my christian name Philip, my infant tongue could make of both names nothing longer or more explicit than Pip. So, I called myself Pip, and came to be called Pip.
Wie de roman voor het eerst leest zal in deze openingsalinea waarschijnlijk vooral worden getroffen door de manier waarop Dickens de terugblikkende ik-persoon zijn eigen identiteit tegelijkertijd laat zien door een ironiserende, volwassen bril (‘my infant tongue’ - infant betekent immers letterlijk: niet tot spreken in staat), en door die van het kind dat hij ooit was- de befaamde child's-eye view die zo kenmerkend is voor de auteur van Oliver Twist en David Copperfield. Het jonge kind dat zijn eigen naam niet kan uitspreken weet zijn creatie kennelijk door zijn omgeving geaccepteerd te krijgen: ‘I called myself Pip, and came to be called Pip’ - een hele prestatie, gezien de ongeregelde opvoeding die het weeskind nog te wachten staat. De veelgeroemde openingszin van Herman Melvilles Moby Dick, ‘Call me Ishmael’, is duidelijk van een geheel andere, meer volwassen orde; daar wordt de identificatie van de verteller als outsider immers als het ware aan de lezer overgelaten. Wie Great Expectations herleest, en zich dus ook ten volle bewust is van alle implicaties van de titel, zal de specifieke naam Pip bovendien in verband kunnen brengen met de identiteitscrisis die de hoofdpersoon zal ondergaan, en met de dramatische persoonsverwarring ten aanzien van wie zijn ware weldoener is, van wie hij zijn great expectations te verwachten heeft. De in de aanhef vermelde vader zal hij, ironisch genoeg, met de latere verduistering van zijn ware maatschappelijke afkomst hiermee ook desavoueren. Vervolgens zijn zowel zijn werkelijke familienaam (Pirrip) als zijn gekozen naam (Pip) omkeerbaar - en de allereerste gebeurte- | |
[pagina 609]
| |
nis die ons wordt verteld is dat Pip letterlijk ondersteboven wordt gekeerd, en wel door de convict Magwitch, die Pips leven later in meer dan symbolische zin op zijn kop zal zetten. Pips sociale ambities zijn in ironische tegenspraak met de onbeduidendheid van zijn identiteit; er is welhaast geen nietiger naam denkbaar dan Pip, een naam die Magwitch als hij ernaar informeert ook niet meteen verstaat: ‘Tell us your name!’ said the man. ‘Quick!’
Pip zal inderdaad blijken letterlijk de ‘pit’ te zijn die uiteindelijk zal uitgroeien tot een waarachtige boom die volwassen, gerijpte emotionele vruchten draagt, maar niet dan nadat hij lange tijd een weerloos ‘oog’ is geweest, de één op de dobbelsteen of speelkaart van het onberekenbare leven, en later de ster op de epaulet van de romantische jongeman in de schaduw van de schitterende en telkens onbereikbare ster van zijn vrouwelijke tegenspeelster Estella. Vrijwel alle betekenissen en associaties van het woordje ‘pip’ worden aldus op meesterlijke wijze verwerkt. Als Bildungsroman benadrukt het boek reeds op de eerste bladzijde herhaaldelijk het belang van ‘the identity of things’. Pip wil voortdurend weten wie en wat hij is. Dat hij eigenlijk Pirrip heet leidt hij af van zijn vaders grafsteen en van zijn zuster, die met weinig gratie de moederrol vervult; de nevenschikking in de frase ‘his tombstone and my sister’ in de tweede alinea is veelzeggend: de lange, knokige Mrs Joe Gargery, van wie de jeugdige Pip vermoedt dat zij zich veeleer wast met behulp van een nootmuskaatrasp dan met zeep, legt inderdaad een opmerkelijk gebrek aan levensvreugde aan de dag. Thematisch belangrijker is dat Pip zich van meet af aan een verkeerde voorstelling van zaken geeft. Het volstrekt onjuist inschatten van zijn great expectations begint al, zij het ook ontwapenend kinderlijk, met de veronderstelling dat zijn vijf jonggestorven broertjes geboren waren op hun rug en met hun handen in hun broekzakken, een gevolgtrekking uit de aanblik van de ruitvormige grafsteentjes (lozenges) waaronder zij begraven liggen, ‘a belief I religiously entertained’, al kan hij dit geloof achteraf ook kwalificeren als ‘unreasonable’. In de derde alinea, vlak voor zijn schokkende ontmoeting met de ontsnapte gevangene, wordt beschreven hoe Pip zich bewust wordt van ‘the identity of things’, waarbij hij zichzelf bijna identificeert met het hem omringende landschap: ‘Ours was the marsh country, down by the river...’ Het zal lang duren, weet de kenner van het boek, voordat Pip vaste grond onder de voeten krijgt, en voor hij, in de dramatische ontknoping op een rivier, zijn ware identiteit als mens leert kennen doordat hij de identiteit van en zijn verhouding tot zijn weldoener in volle omvang begrijpt. Nu echter is er nog slechts sprake van een eerste stap, waarin hij zichzelf leert zien als afzonderlijk van zijn omgeving, van zijn overleden ouders en broertjes, en gewaar wordt ‘that the small bundle of shivers growing afraid of it all and beginning to cry, was Pip’. Met groot psychologisch inzicht laat Dickens ons hier zien hoe Pips eerste zelf-identificatie ook een confrontatie is met zijn eigen nietigheid, en precies op dit moment wordt hij zonder enige overgang aangesproken door ‘a terrible voice’, die hem toebijt ‘Hold your noise!’, hem een ‘little devil’ noemt, en dreigt hem te doden, dat wil zeggen hem zijn net ontdekte fysieke identiteit te ontnemen. De beschrijving van Magwitch (wiens ware identiteit we pas veel later zullen vernemen) in termen van een reeks korte en tekenende bijstellingen correspondeert en contrasteert met de voorafgaande beschrijving van Pip - de man komt uit een geheel andere wereld, maar heeft op zijn manier ook alle waardigheid van de gentleman die hij ooit was verloren: hij draagt bijvoorbeeld geen hoed, dat symbool van Victoriaanse achtenswaardigheid dat Joe de smid tijdens zijn bezoek aan de | |
[pagina 610]
| |
inmiddels tot ‘heer’ gebombardeerde Pip zoveel parten zal spelen. Dat Pip Magwitch, zij het ook mede uit eigenbelang, als een meelijwekkend medemens ziet, is veelbelovend, maar het is ook duidelijk dat hij de les die de advocaat Mr Jaggers hem in hoofdstuk 40, het eerste van het derde boekdeel, zal bijbrengen nog moet leren: ‘Take nothing on its looks; take everything on evidence.’ In dat hoofdstuk, waarin Magwitch opnieuw onverwachts aan Pip verschijnt, zijn de rollen omgekeerd. Magwitch doet Pip hier denken aan een ‘hungry old dog’ - in hoofdstuk 1 noemt hij Pip een ‘young dog’. Hoe de belangrijkste thema's van Great Expectations al in de eerste alinea's van het boek worden ingeleid zou met nog tal van andere voorbeelden kunnen worden geadstrueerd. Dickens' techniek van foreshadowing of vooruitwijzen is des te opmerkelijker wanneer men bedenkt dat de roman werd geschreven in de vorm van een wekelijks feuilleton. De zeggingskracht van de openingsscène is op zich al enorm, en blijft zelfs binnen de beperkingen van de terecht beroemde filmbewerking van David Lean volledig overeind. In het kader van de literaire uitwerking in de roman is deze scène zonder weerga. |
|