De Gids. Jaargang 157
(1994)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 601]
| |
andere roman waarvan de eerste regel mij iedere keer opnieuw, en telkens even onontkoombaar, terugvoert naar de tijd waarin ik geen boeken las, maar verslond. ‘Hoewel de warmte van de middagzon nog boven de velden hing, sloeg Albert de lange weg in die voerde naar Argol. Hij zocht beschutting in de lengende schaduw der meidoorns en begaf zich op weg.’Ga naar eindnoot1. Ik hoef die regels maar te lezen of in het wassenbeeldenmuseum dat alle dierbaren uit mijn leven-als-lezer herbergt, floepen de spotlights aan en zetten de helden en heldinnen van vroeger in een helder licht. Daar is het luie prinsesje Lievelijntje, dat, net als de hoofdpersoon van Gracq, na een lange klim een vervallen kasteel bereikt zonder precies te weten welk onheil haar daar wacht: ‘O, wat ziet het er in het geel-groene maanlicht verlaten en woest uit. Hoe zal zij erbinnen komen? Hoe zal zij ongehinderd de toverkamer kunnen bereiken? Er binnengaan en de kleine Rosebel in het roze bergkristallen hartje kunnen bevrijden en weer met zich mee naar huis, naar het koninklijk paleis nemen?’ In Het betoverde land achter de kleerkast van C.S. Lewis, een andere favoriet uit mijn kindertijd, die ik pas veel later opnieuw zou ontdekken, maar nu als mediëvist, maakt de jongen Edmund een soortgelijke queeste naar het kasteel van de Witte Tovenares: ‘De maan scheen helderder dan ooit. Een huis kon je het eigenlijk niet noemen; het was meer een klein kasteel. Het had ik-weet-niet-hoeveel torens, allemaal torentjes met lange puntige spitsen, die vlijmscherp omhoog staken. Ze glansden in het maanlicht en ze wierpen vreemde, lange schaduwen op de sneeuw. Edmund begon bang te worden voor dat huis.’ In het voetspoor van prinses Lievelijntje volgen de verschillende vertolkers van Jonathan Harker, de onverschrokken vampire killer uit Bram Stokers veelvuldig verfilmde Dracula, en niet te vergeten Hans Castorp, die per trein de weg aflegt die hem scheidt van ‘hen daarboven’. Castorps eerste confrontatie met de onbekende wereld van het sanatorium is een hinkende tbc-patient die hij ten onrechte voor een oorlogsveteraan verslijt. In Polanski's verfilming van het Dracula-verhaal ontmoet Harker de voorbode van het kwaad in de gedaante van de gebochelde dienaar van de graaf, terwijl in de geschiedenis van Lievelijntje de troeteldieren van de tovenares die het kasteel bewoont, een rat en een kraai, een soortgelijke rol vervullen. Ook bij Gracq gaat aan het kwaad de suggestie van het kwaad vooraf. Wanneer Albert tijdens zijn voettocht door het dorre landschap voor het eerst de toren van Argol ontwaart, wordt deze vergeleken met een zwijgende wachter: ‘... en als uit deze toren de haat geloerd zou hebben op een heimelijke bezoeker, zou hij een zeer dreigend gevaar hebben gelopen.’ Behalve de eerste zin kent de roman van Gracq nog een aantal andere magische momenten. Het mooiste is de zwempartij die ongeveer halverwege de roman beschreven wordt, in het korte hoofdstuk ‘De zee’. Tijdens het zwemmen raken de drie hoofdpersonen, Albert, Herminien en Heide, steeds verder uit de kust. De lichamelijke inspanning roept een gevoel van euforie op dat hen ertoe aanzet tot het uiterste te gaan. Wanneer Heides hoofd echter plotsklaps onder water verwijnt, slaat het geluksgevoel om in doodsangst. Zo snel en licht als ze zich in de richting van de horizon bewogen hebben, zo zwaar en moeizaam voltrekt zich de terugkeer naar het strand. De originaliteit van Gracqs roman is gelegen in het feit dat, anders dan in de klassieke gothic novel, Albert niet de bestrijder van het kwaad blijkt te zijn, maar de aanstichter ervan. Met zijn komst doen dood en verderf hun intrede in Argol. Wat echter afbreuk doet aan de beeldende stijl van Gracq en vaak schitterende beschrijvingen van het landschap zijn de al te nadrukkelijke verwijzingen naar Hegel en naar Wagners Parsifal, en de vele op aanwijzing van de auteur gecursiveerde woorden, die de tekst een soort pseudo-diepzinnigheid verlenen. Ook is het jammer dat er bij Gracq, in tegenstelling tot Thomas Mann, C.S. Lewis en Polanski, letterlijk niets te lachen valt. | |
[pagina 602]
| |
De laatste zin van Het kasteel Argol is echter minstens even doeltreffend als de eerste en doet enigszins denken aan het beeld waarmee Polanski zijn Fearless Vampire Killers liet besluiten. Na de dood van Heide verlaat Herminien in grote haast het kasteel om aan Albert, die zowel zijn alter ego als zijn doodsvijand is, te ontsnappen. Maar het kwaad ontvluchten blijkt even onmogelijk als het te bestrijden: ‘En terwijl hij buiten adem raakte, voelde hij dat de stappen hem nu bijna hadden ingehaald, en in de almachtige bezwijming van zijn ziel voelde hij de ijskoude flits van een mes tussen zijn schouders glijden als een handvol sneeuw.’ |
|