De Gids. Jaargang 157
(1994)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
[Nummer 2]Kroniek & kritiekLiterair leven
| |
[pagina 86]
| |
andere in Mexico, Frankrijk, Hongarije, de Verenigde Staten, Engeland, Zweden). Het is een belediging voor al die geestdriftige buitenlandse vertalers, die zich onbezoldigd maandenlang buigen over het werk van een Nederlandse dichter. Het lijkt waarachtig wel of er weer zo'n nieuwe kunstmanager is opgestaan die ferme uitspraken durft te doen over zaken waarvan ze weinig kaas heeft gegeten. Ik neem aan dat het daar in Frankfurt toch gezellig, nee ‘locker’ is geworden. De Duitsers moest immers ook nog een lesje in ironie worden gegeven (zei Frau Sarkar). Met Candy Dulfer, de Dog troep, Alfred Heineken, Hans Liberg, Zap Mama en andere bekende schrijvers uit Nederland en België is dat ongetwijfeld gelukt. Waarom zou je de literatuur ook serieus nemen?Ga naar eindnoot*.
Er is echter meer. In de weinige aan boeken gewijde televisieprogramma's in Nederland wordt de poëzie eveneens stelselmatig veronachtzaamd of er moet al een buitenliteraire aanleiding zijn die de programmamakers heeft doen watertanden: iemand met een drankprobleem bijvoorbeeld, of - nog beter - een interessante vrouw met een nog interessanter beroep, die ook nog schrijft alsof de verzen uit het liefst duistere of turbulente leven zijn gegrepen. Zulke programma's worden dan ook voorbereid en gepresenteerd door journalisten die uit hoofde van hun beroep (ze horen het niet graag) de waan van de dag najagen. Ze behartigen andere belangen dan die van de belangeloze poëzie. Een afschrikwekkend voorbeeld uit de laatste tijd is het volgende: de uit Parijs gehaalde journalist Philip Freriks, die gewoonlijk voor krant en journaal over de Franse politiek en economie bericht, presenteert in het seizoen 1992-93 een boekenprogramma waarin geen enkel werk grondig aan de orde wordt gesteld. Er komt zelfs nauwelijks een Nederlandse schrijver aan het woord. Freriks vat samen, weidt uit, interrumpeert zijn gasten onbeschaamd, kletst maar raak, enzovoort, enzovoort. Weer zo iemand die de wereld van de vlotte babbel en het land van horenzeggen vertegenwoordigt. Bij de tv hebben ze gedacht: die woont in Frankrijk, dus hij zal wel op de beroemde Pivot lijken die ook zo'n goed programma had. Tijdens een uitzending, voorafgaand aan de uitreiking van de ako-literatuurprijs 1993, haalt genoemde Freriks grof uit naar de schrijver en criticus Paul de Wispelaere (één van de kandidaten), wiens autobiografische boek Het verkoolde alfabet en plein public belachelijk gemaakt wordt. Let wel: het zijn niet de gasten die dit zeggen, het is de presentator die zich met grote dapperheid en al even grote partijdigheid laat gelden. De gewraakte auteur is uiteraard niet aanwezig om zich te verweren en het boek in zijn juiste context te plaatsen. Applaus voor meneer Freriks. Wie overschakelt naar het Duitse ‘Bücherjournal’ weet niet wat hem overkomt. Wat een oase van ernst, wat een respect voor het boek - ook wanneer de presentator het negatief beoordeelt. De auteurs worden getoond in hun sterke en zwakke momenten, maar tegelijkertijd in hun waarde gelaten. Saai is de uitzending allerminst, maar de kijker moet geen spektakel verwachten. Een essentieel verschil met Nederland: hier wordt iemand niet het woord ontnomen, maar gegeven. Beschaafd gedrag dus, in plaats van schril gekef dat voor levendigheid wordt gehouden. Ik vraag me wel eens af of een programma over wetenschap ook gebracht wordt door iemand die ooit een Aulapocket over sterrenkunde heeft gelezen. Het ziet er helaas naar uit dat we zullen moeten leren leven met de alom gepraktiseerde opvatting dat literaire uitzendingen voor alles amusant dienen te zijn, waarbij ‘amusant’ iets anders is dan ‘spiritueel’. We zullen vrede moeten hebben met de bewieroking of verkettering van de aan- of afwezige schrijver/dichter. Iets daartussenin zou de kijkdichtheid negatief kunnen beïnvloeden. Wie echter iets wezenlijks wil horen, zal zich net als vroeger tot de verhalen en gedichten zelf moeten wenden. | |
[pagina 87]
| |
Blaaskaak met kunstgebit. Auteurs zijn wel eens geneigd de problemen van de dag- en weekbladkritiek uit het oog te verliezen of op zijn minst te onderschatten. Het spreekt vanzelf dat ze er geen rekening mee hoeven te houden tijdens het schrijven. Pas na de verschijning van het boek of de bundel krijgen ze er in enigerlei vorm mee te maken. De teleurstelling over uitblijvende reacties is bij menige auteur te beluisteren, terwijl er binnenshuis bittere woorden vallen wanneer de inhoud van de wel gepubliceerde kritiek allesbehalve gunstig blijkt. Er is ook de schrijver-columnist die in zijn wekelijkse rubriek onmiddellijk terugslaat zodra hij ergens een zweem van kritiek op zijn grote kunstwerken ontmoet. Dat is de huilebalk die zijn gesnotter met dikke woorden overstemt. Wat hij anderen wekelijks aandoet, kan hij zelf geen seconde verdragen. Welke zijn de problemen van de dag- en weekbladkritiek? Minstens vier factoren zijn eraan te onderscheiden: het hoge aantal titels dat per jaar wordt uitgebracht, de ruimte die de recensent in zijn krant krijgt toegemeten, de interne druk van de redactie die graag leven in de brouwerij ziet en zich veelal laat leiden door ontwikkelingen op de boekenmarkt. (Ook houdt ze er een eigen literaire waardeschaal op na, die deze druk nog kan verhogen.) Ten slotte brengen de eigen voorkeuren of afkeren van de recensent met zich mee dat er nogmaals een bepaalde selectie plaatsvindt. Met het oog op dit alles en nog veel meer, moeten dichters en schrijvers maar niet al te kleinzerig zijn wat de reacties op hun werk betreft. Wie kritiek noodzakelijk acht, dient ook de negatieve kant ervan te accepteren. Anderzijds hoeven de auteurs zich niet te laten afblaffen door literaire blaaskaken met kunstgebit die overmorgen naar een betere baan verdwenen zijn, nadat ze in de krant een beetje naam hebben gemaakt ten koste van de literatuur en de kunst.
Legitieme kritiek. Nog eens herlezen wat Jacques Hamelink in 1979 schreef over poëzie en poëziekritiek in zijn essay getiteld In een lege kamer een garendraadje (verschenen 1980), en - in het verlengde daarvan - wat Hans Tentije over hetzelfde onderwerp naar voren bracht in het tijdschrift Raster (Nr. 32/1984). Ik besefte dat een mens te weinig herleest. Beide publikaties bieden veel interessants; die van Hamelink is scherp geformuleerd en stoot door naar de kern van wat hem voor ogen staat; die van Tentije levert een bloemlezing van enormiteiten op (citaten uit recensies en kritieken waarvan je alleen maar kunt zeggen dat ze zich in niets onderscheiden van latere uitspraken door dezelfde of nieuwe recensenten). Ik herinner me het tumult dat onder de gekwetste critici opsteeg naar aanleiding van Tentije's beschouwing. Deze vormde echter geen aanleiding de eigen activiteiten eens te toetsen aan de maatstaven die in de wereld van de kritiek opgeld zouden kunnen doen. Alles bleef bij het oude, en dichters dienden hun mond te houden. Was het al niet mooi genoeg dat ze af en toe besproken werden? De lectuur van Hamelinks essay en het daaraan gekoppelde ‘Register’ is stimulerend door de oorspronkelijkheid van de gedachtengang. Op een aantal punten ben ik het nog steeds hartgrondig oneens met H's apodictische stellingen, maar ik erken zijn authentieke kwaliteiten alsmede de moed om dwars te liggen ten koste van zijn reputatie als auteur. Het boekje bevat opmerkelijke, dikwijls eenvoudig geformuleerde observaties zoals deze: ‘Waardoor verwerft een kritiek zich legitimiteit? Naar ik meen nog altijd doordat ze om de cirkel van een werk heen een wijdere cirkel trekt, waarbinnen het werk kan gaan groeien tot het zijn uiterste consequenties bereikt en die toont. Het werk had die ruimte in zich, de kritiek laat dat uitkomen. Echte kritiek is nooit arm, ze verarmt ook het werk niet. Ze is zelf rijk. Ze verrijkt ook het werk dus, door alleen maar die cirkel te trekken en het werk intact te laten.’ Hamelinks wegen mogen niet zelden ondoorgrondelijk en ongenaakbaar zijn, deze opmerking is een schot in de roos. |
|