schrijven van gedichten met valse beelden?
Neem het uit twee strofen bestaande gedicht ‘Verjaardag’ uit genoemde bundel. De eerste strofe luidt als volgt:
Die zomer was het op het Zweedse platteland
een ongehoorde drukte. Geen verstilde avond,
geen kalm watervlak waar bomenrij na
bomenrij zich omkeerde. Nee, ongeremd
sprongen de snoeken het riet uit, schreeuwde
de visarend over het meer. Insecten raasden
tussen de struiken en steeds renden uit ooghoeken
hazen en korhoenders naar alle kanten.
Misschien klinken deze regels menigeen als echt poëtisch in de oren. Maar wat hier staat is echt vreselijk vals. Allereerst is er de combinatie ‘ongehoorde drukte’. Is dit een interessante paradox? Welnee, Anna Enquist gebruikt het bijvoeglijk naamwoord hier slechts in de betekenis van ‘buitengewoon’, kijk maar naar de uitleg waarmee het gedicht verdergaat. Kennelijk heeft ze geen oog gehad voor juist de meest letterlijke betekenis, in ieder geval kent ze die betekenis geen rol toe. Merkwaardig voor iemand die het met maar een handjevol woorden op de pagina wil doen, denk ik dan. Raar, want niet waar, maar nog niet echt vals. Een onhandigheid.
In de formulering die erop volgt gaat het echter volkomen mis: een ‘verstilde avond’ met een ‘kalm watervlak waar bomenrij na bomenrij zich omkeerde’... Duidelijk is wat de dichteres hier heeft willen verbeelden: een Monet-achtig gezicht op een avondlijk water met spiegelbeelden van een of meer rijen bomen op de oever. Maar ze laat, in haar zucht poëtische poëzie te schrijven, de bomen niet onaangeroerd op de oever staan, nee, ze laat ze, rij na rij, zelf in het water donderen. Intussen ziet ze in het geheel niet wat ze aanricht. Ze dicht hier als een dove met een motorzaag. Wat ontstaat is een totaal onbedoeld stuk natuurgeweld. Geen wonder dat die snoeken ‘het riet uit’ springen, dat de insekten razen en de visarend schreeuwt! Een wonder dat de geluiden van die dieren nog te horen zijn bij zoveel kabaal.
En dan de slotzin van die eerste strofe: ‘Insecten raasden tussen de struiken en steeds renden uit ooghoeken hazen (...).’ Wordt het gedicht hier eensklaps surrealistisch? Ik bedoel, hoe moet ik me dat voorstellen, die ooghoeken op dat terrein met struiken? O, maar zo moet ik dat natuurlijk niet zien, niet lezen, zo letterlijk! De struiken zijn ginder en de ooghoeken, dat zijn de ooghoeken van de beschouwer, dichter of lezer, ondanks dat ze in één zin naast de struiken staan en ondanks dat in die ooghoeken net als in die struiken dieren in de weer zijn! En stel dat ik mijn ogen sluit voor deze valse streek - maar waarom zou ik, ik lees een gedicht, dat wil zeggen, ik leg op alle slakken zout -, maar stel toch: hoe moet ik me het volgende dan voorstellen, dat ‘steeds’ ‘uit ooghoeken’ dieren ‘naar alle kanten’ rennen? Betekent dit dat mijn ogen uit een en al ooghoeken bestaan? Hoe kan ik anders iets uit mijn ooghoeken naar alle kanten zien rennen, en dat nog wel bij voortduring? Kan ik ook achter de hoeken van mijn ogen om kijken? Ik snap er niks meer van.
Tegelijk snap ik het best. Alles, zowel de taal als het thema, is beoogd poëtisch, maar juist daardoor net niet zuiver waargenomen. (Waargenomen zowel in de betekenis van in acht genomen, voor zich van nut gemaakt, als bewust en met aandacht met de zintuigen in zich opgenomen.) En, geloof me, de geciteerde strofe uit Jachtscènes is lang niet de enige waarin het er pijnlijk onzuiver aan toe gaat. Dichters kunnen er heel wat van leren. Ik vrees echter dat de jury van de Van der Hoogtprijs Anna Enquist niet heeft bekroond om haar aan te moedigen in deze zin nog meer gedichten te schrijven. Dat zou al te cynisch zijn.
- ‘En het emotionele? In de poëzie gaat het toch vooral om het emotionele!?’
Net als in de muziek?
- ‘Ja, net als in de muziek.’
Dus men neemt het maar op de koop toe als de violist bij herhaling vals speelt?