Deze moderne niet-plaatsen zijn plekken in de ruimte, waar mensen slechts passanten zijn; vluchtige punten in een gemobiliseerde samenleving. Behalve autowegen zijn dat plaatsen als de grote supermarkten, de automatische draaihekken via welke men toegang krijgt tot metro of vliegveld, de automaten waar men kaartjes koopt voor de parkeerplaats of waar men geld uit de muur haalt enzovoort: kortom, transitplaatsen, waar mensen elkaar passeren, maar niet ontmoeten. In tegenstelling tot de concrete leefruimte zijn mensen in het gebruik van niet-plaatsen alleen en anoniem. Zij maken mogelijk ‘[...] la coexistence d'individualités distinctes, semblables et indifférentes les unes aux autres’ (Augé: 139). In de mate waarin de samenleving mobieler wordt, komen er steeds meer van dergelijke niet-plaatsen.
Hoewel het doel van het op-weg zijn en van het winnen van tijd moeilijk iets anders kan zijn dan het aankomen en het bij zich-zelf zijn, raakt dat doel in een gemobiliseerde samenleving steeds verder op de achtergrond. De druk om te bewegen en te reizen, het prestige van verandering en vernieuwing blijken zo groot dat de oude plaatsen waar men zichzelf kon zijn onder de verdenking vallen achterhaald en inauthentiek te zijn. Daarom is in het tijdperk van algehele mobiliteit, in de cultuur van de beweging, de kunst van het wonen steeds moeilijker geworden. Misschien moeten dan ook de aanzetten tot een filosofie van het wonen, zoals die ongeveer tussen 1940 en 1970 door onder andere Bollnow, Heidegger, de Saint-Exupéry en Vander Kerken zijn gegeven, worden opgevat als een poging om de ruimtebeleving vast te leggen van een verdwijnende leefwijze. Wonen veronderstelt immers verworteling, een gehechtheid aan een plek, en als er iets meer tegengesteld is aan de geest van de algehele mobiliteit, dan is het wel het geworteld-zijn. Het echte wonen moet iets hebben van het vegetatieve, van de geleidelijkheid en behoedzaamheid van organische processen. Maar tegen deze wereld is nu juist de moderne mobiliteit in permanente opstand! Zij stelt tegenover het langzame ritme van de planten de cultus van de snelheid, tegenover het zich steeds herhalende de zucht naar het nieuwe, tegenover de inkeer en het bij zich-zelf-zijn de expansie en de verkenning, tegenover de stilte de luidruchtigheid. Het liefst zou ze de nacht in dag veranderen, de droom in daad, al het passieve in activiteit, elke beslotenheid ontsluiten en ‘al het vaststaande vervluchtigen’ (Marx, cf. Berman 1982). Het gevolg is dat de planeet Aarde lijkt te kreunen onder de druk van deze totale mobilisering die de mensen haar willen opleggen. Want in laatste instantie wordt alle leven op aarde toch gedragen door het plantenrijk, zodat er een grens is aan de mobiliteit: mensen moeten minstens
minimaal het vegetatieve ritme van de natuur gehoorzamen op straffe van ondergang.
Een andere uiting van ons activisme is het stellige geloof in zoiets als ‘ontwikkeling’. Zo twijfelt er nauwelijks iemand aan dat de derde wereld (en ‘achtergebleven’ delen van Europa) ontwikkeld moeten worden. In de vorige eeuw sprak men nog onbekommerd van het brengen van Christendom, Beschaving en Vooruitgang. Maar sinds het Westen zelf aan zijn idolen is gaan twijfelen, gebruikt men liever het schijnbaar neutrale begrip ‘ontwikkeling’: de anderen moeten worden voorzien van infrastructuur, aangesloten op de wereldmarkt, in beweging gebracht door de cultuur van de beweging, aangestoken door het virus van de mobilisering. Kortom, ontwikkeling is de versmalde vorm van vooruitgang; het is wat overblijft wanneer men niet meer in de echte vooruitgang gelooft.
Iets dergelijks geldt eveneens voor een verwant begrip, dat van ‘economische groei’. Permanente economische groei is een onaantastbaar geloofsartikel van een gemobiliseerde maatschappij, ondanks dat het een van de meest waanzinnige ideeën is ooit aan het menselijk brein ontsproten. Het gaat immers niet alleen om voortdurende groei, maar ook om groei van de optelsom van het bestaande en het toegevoegde en liefst van groei van de groei. Wanneer de groei zelf niet groeit, is er eigenlijk al sprake van stilstand en dus achteruitgang - althans in de logica van het mobilisme en activisme. Per-