Ik heb dit gedicht altijd als een persoonlijke waarschuwing beschouwd en wachtte mij er altijd zoveel mogelijk voor zelf een ‘vrouw van Jeldican’ te worden. Het gedicht, jambisch, sterk scanderend, met korte regels en ab / ab rijm, vraagt erom voorgedragen te worden.
Verder ‘Ons gezin’, dat geschreven werd toen onze kinderen nog heel klein waren:
door mijn dochtertjes lichte haar
terwijl ze op het zonnige gras
En ‘Indian summer’ dat, vanuit ons bevredigend leven in de Verenigde Staten, het gemis van het achtergelaten Holland beschrijft zoals het land nog in onze herinneringen bestaat:
Neen, zelfs tastend om heide en strand,
- en al sluit ik krampachtig de oren
om nog Hollandse stormen te horen -
heb ik toch liever heimwee dan Holland.
Deze twee gedichten blijven mij niet zozeer bij om de vorm, als om de inhoud, vanwege een met Leo gedeelde betekenis die hij voor en namens ons beiden verwoord heeft. In zekere zin geldt dit ook voor ‘Vrede’ dat de Tweede Wereldoorlog herdenkt en veel van onze gedeelde en afzonderlijke ervaringen bevat. Ervaringen die de algemene inhoud voor mij verpersoonlijken en er een wrange ondertoon aan geven.
want het scheurende geluid
waar ik van mijn lief mee scheidde
schrikt mij nu het bed nog uit
waar wij soms in dromen beiden
wederkeert op vilte voeten
Dan zijn er nog de fabels: ‘Pijn en het meisje’ (‘Wie pijn beschouwt als dure plicht / mag lachen met een dood gezicht’) en ‘De roos en haar blaadjes’. (De roos verliest tenslotte al haar blaadjes: ‘Ach dacht zij, nu heb ik dus niets. / Toen bloeide zij maar zonder iets.’) Ook hier gaat het mij in de eerste plaats om de betekenis, een weerklank van een met Leo gedeelde persoonlijke ervaring en het besef dat pijn en dood onvermijdelijk, maar niet onoverwinnelijk zijn.
Samenvattend geloof ik dat het voor mij onmogelijk is om Leo's gedichten te lezen zonder deze persoonlijke betrokkenheid, die dan ook mijn oordeel, of tenminste mijn voorkeur, wel sterk beïnvloedt. Daarnaast schijn ik gevoelig te zijn voor een zekere visuele macabere atmosfeer en het bestaan van een verhaal: er moet iets in het gedicht gebeuren. Een sterk rijm en een voelbaar ritme: een vers dus dat kan worden voorgedragen, spreken mij ook aan. En ik waardeer technische vondsten, zoals een geraffineerd enjambement, of zinnen en woorden die herhaald worden, zoals de manier waarop in de ‘Ballade’ het refrein gaandeweg wordt opgebouwd. Hier groeit het tot een totaal van vier kwatrijnen, die in verschillende combinaties, steeds schuin gedrukt, elk van de zes onderdelen van het gedicht afsluiten en samen een soort nevengedicht vormen naast het hoofdgedicht. Alleen aan het eind van het laatste deel worden de kwatrijnen, nu gewoon gedrukt, een onderdeel van het gedicht zelf en wordt hun betekenis tenslotte duidelijk.
Ik vraag mij af of het niet bij iedereen zo gaat die door gedichten getroffen wordt. De klank en de melodie, het ritme, de knappe technische oplossingen, ze zijn allemaal belangrijk. Maar minstens zo belangrijk zijn het gevoel van herkenning bij het lezen over iets onbekends en het met nieuwe ogen zien van iets dat toch al lang bekend was. En tenslotte is er ook nog de persoonlijkheid van de dichter zelf: hoe het onderwerp hem of haar aangrijpt en wat het gedicht over die persoonlijkheid onthult. Hoe controversieel deze laatste overweging ook is, het blijft een essentiële factor in de waardering van een auteur.