De Gids. Jaargang 156
(1993)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 937]
| |
Willem G. Weststeijn
| |
[pagina 938]
| |
zjenitsyn zich dat hij niets zinnigs over de revolutie kon zeggen als hij daar de voorgeschiedenis en in het bijzonder de Eerste Wereldoorlog niet bij betrok. Nadat hij in de bibliotheken van Rostov het daar aanwezige materiaal had bestudeerd, kwam hij tot de conclusie dat voor Rusland de centrale gebeurtenis in de oorlog de nederlaag van generaal Samsonov was in de slag bij Tannenberg in Oost-Pruisen. Met een groot leger waren de Russen de grens overgetrokken om de Duitse tegenstander op eigen terrein een gevoelige nederlaag toe te brengen, maar dit pakte geheel anders uit. Samsonov zelfviel niets te verwijten, maar zijn superieuren, aarzelend en incompetent, een getrouwe afspiegeling van het Russische hof indertijd, namen zulke onzinnige beslissingen dat het Russische leger, ondanks de numerieke meerderheid, een gemakkelijke prooi werd van de veel efficiëntere Duitsers. Vooral de verbindingen waren bij de Duitsers veel beter georganiseerd. Terwijl eenheden van het Russische leger doelloos rondtrokken in het gebied van de Mazurische meren (tegenwoordig in het Noorden van Polen, dicht bij het gebied rond Kaliningrad - het vroegere Koningsbergen - dat ingeklemd ligt tussen Polen en Litouwen), nauwelijks wetend waar ze waren, laat staan waar de andere eenheden van het leger zich bevonden, konden de Duitsers met enkele goed gecoördineerde acties het Russische offensief vrij eenvoudig tot staan brengen en vervolgens de tegenstander terugjagen over de grens. De smadelijke nederlaag van het Russische leger onder generaal Samsonov vormde het kernpunt of, zoals Solzjenitsyn het zelf noemde, het ‘knooppunt’ van Augustus veertien, het eerste deel van zijn geplande romancyclus over de Russische revolutie. Solzjenitsyn voorzag dat hij niet de hele wereldoorlog en revolutie kon beschrijven, en daarom koos hij voor een uitvoerige uitbeelding van ‘knooppunten’ (hij ontleende de term aan de wiskunde): korte periodes, niet langer dan twee tot drie weken, waarin gebeurtenissen plaatsvonden die bepalend waren voor de loop van de geschiedenis en het lot van de mensheid. Iedere roman in de cyclus zou gewijd zijn aan één zo'n knooppunt. In een interview, gehouden na het verschijnen van Augustus veertien, uitte Solzjenitsyn zich als volgt hierover: ‘Mijn idee in het eerste knooppunt was als volgt. Ik kon niet de hele Eerste Wereldoorlog uitbeelden, ook al is de geschiedenis ervan nooit opgetekend in ons land en dus besloot ik één enkele gebeurtenis te kiezen - een veldslag - en via die gebeurtenis de hele oorlog te tonen. Ik maakte deze keuze reeds in 1939 toen ik pas negentien jaar was... Het is kenmerkend dat toen ik vele jaren later, in 1969, tot dit onderwerp terugkeerde, ik een aantal van de vroeger geschreven hoofdstukken in dezelfde compositionele functie kon handhaven, hoewel natuurlijk de tekst zelf en de beelden bewerkt dienden te worden conform de inzichten die ik nu als volwassene had.’Ga naar eind2. Een van Solzjenitsyns inzichten als volwassene was dat hij kon bogen op een uitgebreide oorlogservaring die hem, bij de beschrijving van de veldslagscènes, uiteraard zeer goed van pas kwam. Een groot deel van de Tweede Wereldoorlog diende hij als officier aan het front en het merkwaardige schrijverslot, dat leven en werk zo vaak ineen doet vloeien, bracht hem zelfs in Oost-Pruisen, precies op de plaatsen waar het Russische leger een oorlog eerder was verslagen, zodat hij zijn fictie kon baseren op eigen ervaringen en waarnemingen. Dit is ongetwijfeld de reden waarom de oorlogsscènes in Augustus veertien zo'n levendige indruk maken. Terwijl In de eerste cirkel en Kankerpaviljoen respectievelijk Solzjenitsyns kamptijd en ballingschap behandelen, kan Augustus veertien gezien worden als het verslag van zijn oorlogservaringen, ook al is het autobiografische moment verdoezeld door het verplaatsen van de handeling naar het verleden. Dit laatste was overigens niet iets nieuws in de Russische literatuur. Solzjenitsyns grote voorbeeld, Tolstoj, had in Oorlog en vrede in principe hetzelfde gedaan. Ook daar speelt de roman zich af kort voor de geboorte van de schrijver, aan het begin van de eeuw, en zijn | |
[pagina 939]
| |
de oorlogsscènes gebaseerd op de eigen militaire ervaringen. Ook de afwisseling van ‘oorlogs-’ en ‘vredesscènes’ in Augustus veertien is terug te voeren op Tolstoj. In de roman schetst Solzjenitsyn een prerevolutionair milieu waarin zijn ouders en grootouders - onder andere namen - optreden als handelende personen. Een van de hoofdpersonen is Isaaki (bijgenaamd Sanja) Lazjenitsyn, die als vrijwilliger in het leger gaat en als soldaat ondermeer deelneemt aan de oorlog in Oost-Pruisen. In deze Sanja heeft Solzjenitsyn zijn vader beschreven, die inderdaad aan de veldtocht naar Oost-Pruisen heeft deelgenomen (kort voor Solzjenitsyns geboorte kwam hij tijdens de jacht op ongelukkige wijze om het leven). De afwisseling van oorlogs- en vredesscènes is in Augustus veertien echter minder subtiel dan in Oorlog en vrede. In Augustus veertien ontbreekt wat dit betreft het evenwicht. De familiescènes waarmee de roman begint zijn op zichzelf voortreffelijk en behoren tot het beste wat Solzjenitsyn geschreven heeft, maar zijn, in het kader van de hele roman, te kort om als volwaardige tegenhanger te dienen van de militaire, politieke en historische hoofdstukken. Waarom Solzjenitsyn gekozen heeft voor zo'n karige behandeling van de gebeurtenissen ‘thuis’, in het achterland, is niet helemaal duidelijk. Het kan zijn dat zijn fantasie te kort schoot om personages van wie hij weinig wist uitvoerig te portretteren: al zijn belangrijke personages, van Sjoechov (in Eén dag van Ivan Denisovitsj) tot Lenin (Lenin in Zürich) schetste hij op grond van eigen ervaring of op grond van historisch documentatiemateriaal. Het kan ook zijn dat hij zich in zijn historische romans heel bewust een taak stelde die duidelijk anders was dan een in esthetisch opzicht goede roman te schrijven. In zijn rede bij het aanvaarden van de Nobelprijs stelde Solzjenitsyn dat literatuur historische ervaring overbrengt van generatie op generatie en dat de literatuur daarmee fungeert als het levende geheugen van een volk: ‘De literatuur waarborgt de geschiedenis en beschermt de ziel van het volk.’ Deze door eeuwen censuur ingegeven typisch Russische gedachte dat literatuur niet in de eerste plaats een esthetisch verschijnsel is, maar andere doelen dient, in het bijzonder de historische en maatschappelijke waarheid verkondigen, lag Solzjenitsyn na aan het hart. Na de waarheid over de kampen van Stalin te hebben verteld (vooral in De Goelag Archipel) wilde hij in zijn historische romans in de eerste plaats de waarheid over de geschiedenis vertellen, een beeld geven van de revolutie en de gebeurtenissen die daartoe hadden geleid dat duidelijk afweek van de officiële Sovjet-visie, de historisch gezien volstrekt onwetende en gedesoriënteerde burgers van zijn land een alternatieve, ‘echte’ visie geven op de gebeurtenissen. Bij zo'n taakstelling wordt het esthetische doel secundair, maar dat geldt alleen voor de schrijver zelf en zijn (toenmalige) beoogde publiek. Westerse lezers en, nu de archieven zijn opengegaan ook steeds meer Russische lezers, beoordelen Solzjenitsyns romans in de eerste plaats als romans en niet als geschiedschrijving. Hoe valt dat oordeel uit? Het is interessant om in dit verband een vergelijking te trekken tussen de eerste versie van Augustus veertien, die gepubliceerd werd toen Solzjenitsyn nog in de Sovjetunie woonde, en de laatste, definitieve versie, die in 1983 verscheen. De definitieve versie is aanzienlijk uitgebreider dan de eerste editie (bijna twee keer zo lang). Dit komt vooral omdat Solzjenitsyn, die zich altijd grondig documenteerde, na zijn emigratie naar het Westen kon beschikken over archiefmateriaal en historische studies die in de Sovjetunie niet beschikbaar waren of waartoe hij geen toegang had gekregen. In Zürich vond hij veel gegevens over Lenin, wat leidde tot zijn boek Lenin in Zürich. Na zijn verhuizing naar Amerika was hij een regelmatig bezoeker van het Hoover Instituut van de Universiteit van Stanford, waar zich de grootste (in het Westen althans) collectie bevindt van materiaal over de Russische geschiedenis van deze eeuw. De rijke westerse archieven en bibliotheken, waarin Solzjenitsyn naar believen kon grasduinen, waren een blessing in disguise. Aan de ene | |
[pagina 940]
| |
kant kon de auteur zich nu baseren op de juiste en goede documentatie en historische oneffenheden of onjuistheden wegwerken, aan de andere kant trof hij zo veel nieuw historisch materiaal aan dat hij de verleiding niet kon weerstaan daar uitvoerig gebruik van te maken. Augustus veertien breidde hij, voor de definitieve editie, uit met een groot aantal hoofdstukken getiteld ‘Uit voorafgaande knooppunten’, en beschreef daarin een reeks belangrijke gebeurtenissen in de Russische geschiedenis van het eerste decennium van deze eeuw. Centraal in deze toevoegingen staat Ruslands eerste minister in die jaren, Pjotr Stolypin, zijn strijd met de Russische volksvertegenwoordiging, de Doema, en de tegen hem beraamde moordaanslag door de jonge joodse intellectueel Bogrov. Meer dan in andere gedeelten van de roman last Solzjenitsyn hier stukken in (in een kleinere letter gedrukt) die nagenoeg zuiver geschiedschrijving zijn. In de romanachtige gedeelten beschrijft hij de historische figuren van binnenuit: Stolypin, voor wie hij een grote bewondering koesterde, zeer uitvoerig diens moordenaar Bogrov en ook, in een paar lange hoofdstukken, tsaar Nikolaas ii. Door deze historische uitbreiding raken de familiescènes nog verder op de achtergrond. De ‘gewone’ romanhelden, die niet uit hoofde van hun historische rol zijn ingevoerd, verliezen we bijna geheel uit het oog. Deze ‘historisering’ van Solzjenitsyns epos, in 1965 door de auteur als ‘Het rode rad’ betiteld, vinden we ook in de volgende delen van de cyclus: Oktober zestien, Maart zeventien en April zeventien. Oktober zestien en Maart zeventien had Solzjenitsyn al voor zijn gedwongen emigratie in grote lijnen voltooid, maar bewerkte hij grondig op basis van materiaal dat hij in het Westen aantrof. Oktober zestien verscheen in 1984. Het behandelt de periode van 14 oktober tot 4 november van het jaar 1916, een ‘knooppunt’ tussen de Eerste Wereldoorlog en de revolutie dat overheerst werd door de vergadering van de Doema, waar de leider van het Progressieve Blok, Pavel Miljoekov, oppositie voerde tegen de tsaar en zijn ministers. In zijn verantwoording bij dit deel van de cyclus leek Solzjenitsyn te beseffen dat hij met zijn historisering wel erg ver ging, al achtte hij deze tegelijkertijd noodzakelijk: ‘De recente geschiedenis van ons land is zo onbekend of zo vervormd dat ik terwille van mijn jeugdige landgenoten gedwongen was in het Tweede Knooppunt het historische materiaal dat je in een literair werk zou kunnen verwachten aanzienlijk uit te breiden. Maar bij het weergeven van de authentieke stenogrammen van vergaderingen, van redevoeringen en brieven besloot ik mijn boek en de lezer niet te belasten met die breedsprakigheid, dat geklets zelfs, herhalingen, bijkomstigheden, futloze en nietszeggende woorden, waardoor veel van die redevoeringen gekenmerkt worden. Daarom besloot ik het effect te vergroten door het comprimeren van een hele tekst, soms ook van afzonderlijke zinnen, zonder daarbij echter ook maar het minst de betekenis geweld aan te doen. Alle citaten zijn juist, maar niet alle zijn woordelijk; kunst eist concentratie van de werkelijkheid.’ Voor deze concentratie van de werkelijkheid bleek Solzjenitsyn toch flink wat ruimte nodig te hebben. Augustus veertien dijde uit van één deel van 570 bladzijden naar twee delen die samen meer dan 1000 bladzijden beslaan. Oktober zestien bestaat eveneens uit twee delen, samen bijna 1200 bladzijden. Het Derde Knooppunt, Maart zeventien (1968-88), dat een zeer gedetailleerd beeld geeft van de februarirevolutie (de behandelde ‘knoop’ is van 23 februari tot 18 maart 1917) is het langste, vier delen met in totaal bijna 3000 bladzijden. Het laatste deel van de cyclus, April zeventien (1991), heeft weer de ‘gebruikelijke’ proporties van twee delen van elk ruim 500 bladzijden. Alles bij elkaar genomen komt ‘Het rode rad’ op een omvang van ruim 6000 bladzijden. Met April zeventien heeft Solzjenitsyn het ‘eerste bedrijf’ van zijn epos voltooid, een vijfde deel van wat hem aanvankelijk voor ogen stond. Toen hij het plan voor ‘Het rode rad’ ontwierp wilde hij twintig knooppunten behandelen, één knooppunt per deel. Hierin | |
[pagina 941]
| |
zouden, in vijf ‘bedrijven’, de jaren 1914 tot 1922 aan de orde komen. In zijn slotwoord bij April zeventien meldt Solzjenitsyn dat het materiaal anders beschikte. Hem kwam zo veel onder ogen dat hij, om een goed en compleet beeld te geven van de gebeurtenissen, het ‘eerste bedrijf’ aanzienlijk uitgebreider moest behandelen dan hij oorspronkelijk had gedacht te zullen doen. Met April zeventien sluit hij de cyclus af: het boek maakt, zegt hij, voldoende duidelijk dat de februarirevolutie gedoemd was te mislukken en onvermijdelijk zou uitlopen op de oktoberrevolutie, waarin de bolsjewisten, de enige dynamische kracht in het revolutionaire Rusland, de macht zouden grijpen. Bovendien: ‘De omvang van het geschrevene en mijn leeftijd noodzaken me mijn vertelling af te breken.’ In een bijlage schetst hij in het kort de belangrijkste gebeurtenissen van knooppunt vijf tot en met twintig, die niet meer in romanvorm het licht zullen zien. Dat Solzjenitsyn heeft besloten niet verder te werken aan zijn ambitieuze project heeft niet alleen met zijn leeftijd en de omvang van het reeds geschrevene te maken. De verdwijning van het communisme in zijn land maakt het minder nodig als romanschrijver de ‘waarheid’ over de geschiedenis te vertellen, want de historici hebben daarvoor nu zelf de mogelijkheid. Minstens zo belangrijk voor zijn besluit is waarschijnlijk het matige onthaal dat ‘Het rode rad’ tot nu toe ten deel is gevallen. Augustus veertien heeft, in het kielzog van Solzjenitsyns andere literaire werk en dank zij zijn grote bekendheid in het begin van de jaren zeventig, nog geruime tijd tot de best verkochte boeken behoord,Ga naar eind3. maar de definitieve editie ervan en de volgende delen van de cyclus stuitten op veel kritiek en zijn nauwelijks vertaald. Voor de westerse lezer, toch al teleurgesteld in Solzjenitsyn door diens aanvallen op de westerse democratie na zijn emigratie, is de toenemende historisering van de cyclus niet echt interessant. Van een roman wordt fictie verwacht, in ieder geval een flink gedeelte, met universele thema's als liefde en dood, en niet alleen maar een onafzienbare rij historische figuren, die weliswaar van binnenuit worden beschreven, maar toch niet de identificatiemogelijkheden bieden van gefingeerde romanpersonages. Solzjenitsyns hybride van roman en geschiedenis levert te weinig roman. Voor Russische lezers geldt dit probleem minder, omdat zij ‘Het rode rad’ in de eerste plaats ervaren als een ontdekkingsreis in hun eigen geschiedenis, maar voor hen is er weer een andere belemmering: Solzjenitsyns taalgebruik. Er is nauwelijks een Russische intellectueel te vinden die zich niet groen en geel ergert aan de stijl die Solzjenitsyn voor zijn romancyclus heeft ontworpen. Dit is een mengsel van literaire taal, Russische dialectwoorden en ‘vergeten’ woorden, die Solzjenitsyn heeft opgedoken uit het beroemde woordenboek van de negentiende-eeuwse lexicograaf en schrijver Vladimir Ivanovitsj Dal (1801-'72). Met deze nieuwe stijl wilde Solzjenitsyn een tegenwicht bieden tegen het execrabele jargon van de officiële Sovjet-historici, maar slechts weinigen zijn van mening dat hij met zijn ‘taalvorming’ een artistiek geslaagde prestatie heeft geleverd. Is ‘Het rode rad’ dan een fiasco? Alleen al de enorme inzet waarmee Solzjenitsyn aan zijn reusachtige project heeft gewerkt en de omvang van het gerealiseerde deel van zijn project verdienen de grootste bewondering. Maar er is meer. Een schrijver die de wereld heeft veroverd op grond van zijn toch vooral literaire kwaliteiten kan niet iets afleveren dat geen waarde bezit. Ook al ontbeert ‘Het rode rad’ in zijn totaliteit het artistieke raffinement van werken als Eén dag van Ivan Denisovitsj en Kankerpaviljoen, de romancyclus bevat episoden en beschrijvingen waarin Solzjenitsyns grote talent volledig tot zijn recht komt. Het sterkste zijn de delen waarin de auteur kan bogen op eigen ervaring, zoals in de oorlogsscènes in Augustus veertien en Oktober zestien, of wanneer hij personages beschrijft met wie hij zich niet alleen als romanschrijver, maar ook persoonlijk in verregaande mate kan identificeren. Dat geldt ondermeer voor Lenin, met wie Solzjenitsyn zich duidelijk verwant voelde en van | |
[pagina 942]
| |
wie hij een scherp en overtuigend portret heeft geschilderd. ‘Het rode rad’ wordt door velen beschouwd als een werk dat ‘uit de tijd’ is, een late en deels mislukte opvolger van Tolstojs Oorlog en vrede en in geen enkel opzicht verbonden met de ontwikkelingen in de literatuur in het laatste kwart van de twintigste eeuw. Men kan het ook anders zien. Niet de stroming bepaalt hoe de schrijvers zijn, maar de schrijvers bepalen de stroming. Solzjenitsyn behoort zonder twijfel tot de belangrijkste schrijvers van na de Tweede Wereldoorlog; met zijn werk heeft hij reeds een belangrijk stempel gedrukt op de contemporaine literatuur. Hij is nu duidelijk uit de gratie, maar dat betekent niet dat wat hij tot stand heeft gebracht eenvoudig weggepoetst kan worden. Dat betreft ook zijn omvangrijkste en meest ambitieuze werk ‘Het rode rad’. Het is opmerkelijk dat in deze tijd, waarin literatuur en geschiedenis zo dicht naar elkaar toe groeien (men denke bijvoorbeeld aan Simon Schama's werk over onze Gouden Eeuw) en historici zich buigen over de problematiek van het vertellen en van de fictionaliteit, Solzjenitsyns werk in de debatten nauwelijks ter sprake komt. Het is niet onmogelijk dat over honderd jaar ‘Het rode rad’ gezien wordt als ‘de’ historische roman van de late twintigste eeuw. |
|