De Gids. Jaargang 156
(1993)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 646]
| |
Eelco Runia
| |
[pagina 647]
| |
tussen oorlog, vrede en geschiedenis ligt, zo vraag ik mij af, ten grondslag aan Oorlog en vrede? | |
De KaukasusDe minst bevredigende verklaring voor het feit dat geschiedenis in Oorlog en vrede een opeenvolging van geweldsuitbarstingen lijkt te zijn, is dat Tolstoj met zijn boek de abjectheid van oorlog en geweld heeft willen aantonen: niemand die het boek gelezen heeft kan volhouden dat het een pacifistisch geïnspireerde Tendenzroman is. Het gegeven echter dat Tolstoj, op latere leeftijd de beroemdste pacifist ter wereld, in zijn jeugd voldoende gecharmeerd was van het krijgsbedrijf om jarenlang de wapenrok te dragen, kan heel goed dienen als startpunt voor de vraag die ik me gesteld heb. Tolstoj nam op zijn tweeëntwintigste vrijwillig dienst in het Russische leger, en hoewel men niet van een fascinatie voor oorlog en geweld kan spreken - daarvoor was zijn dienstname te veel een noodsprong - kan men hetL.N. Tolstoj temidden van een groep schrijvers, medewerkers van het tijdschrift De tijdgenoot. Van links naar rechts: I.A. Gontsjarov, I.S. Toergenjev, L.N. Tolstoj, D.V. Grigorovitsj, A.V. Droezjinin, A.N. Ostrovski. Petersburg 1856.
evenmin een geval van jeugdige onbezonnenheid noemen - daarvoor bleef hij te lang, te weloverwogen en met te veel animo in dienst, en schreef hij, niet alleen in Oorlog en vrede, maar ook in zijn in de Kaukasus gesitueerde verhalen en zijn Sebastopol-schetsen, met te veel sympathie over het militaire leven. De aantrekkingskracht die het leger op hem uitoefende maakte hem in de literaire kringen waarin hij zich eind jaren vijftig bewoog een buitenbeentje. De bekende foto uit 1856 van de belangrijkste medewerkers van De tijdgenoot laat vijf zeer civiele heren zien, plus, in het uniform van een artillerie-officier, Tolstoj - de enige van het gezelschap die niet leunt, zit of hangt. Toergenjev, zelf zeer onmartiaal, lijkt Tolstojs militaire loopbaan als een bizarre, hoewel ook enigszins beangstigende, gril beschouwd te hebben. Hij telde kennelijk zo weinig militairen onder zijn kennissen dat de dichter Afanasi Fet zeer verbaasd was toen hij in de hal van Toergenjevs huis een sabel, volgens een knecht toebehorend aan graaf Tolstoj, aan de kapstok zag hangen.Ga naar eind4. | |
[pagina 648]
| |
Waarom dus het leger? Het antwoord op die vraag begint in 1851, toen Tolstoj naar de Kaukasus vertrok. Hij was tweeëntwintig, had veel schulden, weinig vooruitzichten en geen flauw idee hoe hij zijn eerzucht zou kunnen bevredigen. Tijd, vond hij, om ‘een nieuw leven te beginnen’. Omdat al een aantal keren gebleken was dat het maken van voornemens hem goed, maar het nakomen ervan hem slecht afging, besloot hij zich een tijdlang te onttrekken aan de verlokkingen van de beschaafde wereld. Er diende zich een aantrekkelijke oplossing aan: hij zou zijn broer Nikolaj vergezellen, toen die van verlof terugkeerde naar zijn in de Kaukasus gelegerde onderdeel. Zelf dienstnemen lijkt niet Tolstojs bedoeling geweest te zijn - het was hem er eerst en vooral om te doen om een koers voor zichzelf uit te kunnen zetten. En aangezien hij bij Poesjkin, Lermontov en Marlinski gelezen had over wildstromende beken, besneeuwde bergen, exotische volken, opwindende gevaren en Tsjerkessische vrouwen, lag de Kaukasus als ‘ballingsoord’ voor de hand. Eenmaal gearriveerd realiseerde Tolstoj zich dat hij als romantisch misantroop à la Lermontov een mislukking was. Hij bezat onvoldoende talent tot zwaarmoedigheid om zijn dagen in eenzaamheid te slijten. ‘Ik heb,’ schreef hij, ‘geen enkele reden me te beklagen over mijn lot [...]. Er schuilt een zeker duister genoegen in het minachten van mensen - maar zelfs daar ben ik niet toe in staat. [...] Teleurgesteld ben ik echter niet, alles amuseert me.’Ga naar eind5. Zijn expansieve natuur en zijn grote gevoeligheid voor ‘de roem met zijn lokkende roep, de dood met haar dreigend gezicht’Ga naar eind6. beletten hem zich voor langere tijd afzijdig te houden van zijn omgeving. Hij was te nieuwsgierig om zich niet te verdiepen in de zeden en gewoonten van de volken temidden waarvan hij leefde, begon deel te nemen aan het leven dat de officieren leidden en woonde zodra de gelegenheid zich voordeed militaire operaties bij als, ja als wat eigenlijk: toerist? voyeur? free-lancer? dilettant? parasiet? Na een aantal maanden besloot hij zijn toeschouwerschap op te geven en daadwerkelijk dienst te nemen. Begin 1852 werd hij, na de gebruikelijke bureaucratische verwikkelingen, als kadet ingedeeld bij de 4e batterij van de 20e artilleriebrigade. Van een wens - laat staan een verplichting - om het vaderland te dienen was geen sprake. De reden van zijn dienstneming was heel eenvoudig dat hij het gevoel had geen keus te hebben. Hij had ‘een beter mens’ willen worden en zich eindelijk eens willen houden aan de regels die hij zichzelf oplegde. Het was hem - ook in de Kaukasus - niet gelukt. Hij gaf, net als in meer beschaafde oorden, meer geld uit dan hij had, bleef spelen, schulden maken en lanterfanten, werkte zichzelf opnieuw in paroxysmen van schuld en zelfhaat en besloot uiteindelijk tot het meest drastische middel dat hij zich kon voorstellen: dienst nemen in het leger. Hij trad in het leger, liet hij zijn tante weten, omdat het hem zijn vrijheid zou kosten: ‘Het verbaast u misschien dat ik ernaar verlang niet vrij te zijn. Al te lang ben ik in alle opzichten vrij geweest, en het komt me voor dat deze overmaat aan vrijheid de voornaamste oorzaak is van mijn gebreken’.Ga naar eind7. Prettige bijkomstigheid was dat hij zich in het leger minder schuldig hoefde te voelen over zijn in zijn ogen geringe produktiviteit. In Oorlog en vrede schreef hij: ‘Als de mens een toestand kon bereiken waarin hij voelde dat hij zijn plicht vervulde, ofschoon hij niets deed, zou hij een der voorwaarden hebben gevonden voor [...] gelukzaligheid. En zulk een staat van verplichte en onberispelijke lediggang is het voorrecht van een hele kaste - de militaire. De voornaamste aantrekkingskracht van de militaire dienst heeft bestaan en zal bestaan uit deze verplichte en toch correcte lediggang.’Ga naar eind8. In dit licht verbaast het niet dat hij het als een hinderlijke inbreuk op zijn normale routine van jagen, lezen, schrijven en schaakspelen ervoer toen hij - alleen maar om een inspecterende generaal te gerieven! - marcheren moest en zijn peloton moest laten oefenen in het afschieten van kanonnen.Ga naar eind9. Met scherp geschoten werd er ook. Het ge- | |
[pagina 649]
| |
bied waar Tolstoj verbleef was in het begin van de eeuw door Rusland geannexeerd, maar de bergvolken hadden zich vijftig jaar later nog steeds niet bij de Russische overheersing neergelegd. Af en toe moest er dus gevochten worden, en ook Tolstoj liep een reëel risico op dood of verwonding. Opvallend is dat hij zich in brieven en dagboekaantekeningen nauwelijks uitte over de angst die de grimmige kant van de oorlog hem inboezemde. Zijn dagboek was en bleef een vorm van zelfkastijding, brieven schreef hij om zijn familie op de hoogte te houden, om zijn zaken te regelen, om zijn uitgever uit te foeteren - maar niet om zijn ervaringen te exploreren. Dat laatste deed hij in de korte verhalen waaraan hij in deze periode werkte: in ‘Overval’ en ‘Het kappen van een bos’, alsmede in de schetsen voor wat later ‘Herinneringen uit de Kaukasus’ en ‘De kozakken’ zou worden. Zijn Kaukasus-verhalen vallen op door een enorm vermogen tot zelfobjectivering en zijn autobiografisch zonder openhartig te zijn. Tolstoj beschrijft zijn eigen ontwikkeling nooit ‘van binnenuit’ en gebruikt in geen van zijn gepubliceerde verhalen een ondubbelzinnige autobiografische vorm. Hij exploreert zijn ervaringen steevast via de figuren die hij creëert. Het is kenmerkend voor de opvattingen over schrijven die hij aan het ontwikkelen was. ‘De interessantste boeken,’ schreef hij, ‘zijn boeken waarin de auteur zijn best doet zijn eigen opvatting te verbergen en er toch trouw aan blijft’.Ga naar eind10. De verhalen die Tolstoj in de Kaukasus schreef, gaan over de verschillende facetten van het soldatenleven, over moed, verveling, plicht en angst. Eén thema is echter allesoverheersend: de in feite nooit volledig te bevatten mogelijkheid dat het web van herinneringen en voornemens, gewoontes en principes, af- en voorkeuren, angsten en dromen, dat elk individueel leven is, plotseling door de dood aan stukken gereten kan worden. In de Kaukasusverhalen geeft Tolstoj dit thema nogal eens vorm door de transformatie te beschrijven die mensen in het aangezicht van de dood ondergaan. In ‘Het kappen van een bos’ wordt een soldaat getroffen: ‘Zijn brede, gezonde gezicht was in die enkele ogenblikken totaal veranderd: hij leek magerder en enige jaren ouder geworden, zijn lippen waren dun, bleek en met zichtbare inspanning opeengeperst; de gedienstige en onnozele uitdrukking van zijn blik had plaats gemaakt voor een soort heldere, kalme glans, en zijn bebloede voorhoofd en zijn neus vertoonden reeds de trekken des doods.’Ga naar eind11. Ook in Oorlog en vrede blijkt het onvoorstelbare - dat het individuele leven zonder waarschuwing vooraf plotseling kan ophouden te bestaan - wel degelijk tot de mogelijkheden te behoren. Tijdens de slag bij Schöngraben staat Nikolaj Rostov opeens helemaal alleen oog in oog met de Fransen: ‘Hij keek naar de snel naderende Fransen en ofschoon hij nog geen minuut geleden bereid was alle Fransen neer te sabelen en de schedel te klieven, was hun nabijheid nu zo ontstellend dat hij zijn ogen niet geloofde. “Wie zijn dat? Waarom rennen ze zo? Voor mij soms? Rennen ze soms naar mij toe? En waarvoor dan? Om me te doden? Mij, van wie iedereen evenveel houdt?” - Hij werd zich ervan bewust, hoeveel zijn moeder, de anderen van het gezin, zijn vrienden van hem hielden, en dat de vijand de bedoeling zou hebben hem te doden kwam hem als een onmogelijkheid voor. “Toch kan het best - ze zullen me doden!”’Ga naar eind12. Scènes als deze laten een constante in Tolstojs oeuvre zien: zijn pogen de dood realiteitswaarde te geven. De personages die hij in zijn Kaukasus-verhalen, de Sebastopol-schetsen en Oorlog en vrede leven inblies kunnen te allen tijde tegen een kogel oplopen, een kogel die niet bedacht lijkt, ook voor de auteur als een verrassing lijkt te komen en niet wordt opgelegd door structuur of compositie van zijn verhaal. Een kogel kortom die contingent is, net als in werkelijkheid. De dood was voor Tolstoj niet een abstractie of een in theorie erkend, zij het in de praktijk nog niet aan de orde zijnd ‘lichten van het | |
[pagina 650]
| |
anker’, maar een met het bestaan verweven en daarvan alleen op straffe van onwaarachtigheid los te maken realiteit. Hij hield ervan - als een existentialist avant la lettre - deze realiteit in het gezicht te staren.Ga naar eind13. Hij was karakterologisch niet in staat te doen wat ieder normaal mens jonger dan dertig jaar doet - de dood verdringen, weglachen of negeren tot er geen ontkennen meer aan is - maar kon het niet laten ermee te experimenteren. Want dat is wat scènes als de hiervoor geciteerde zijn: gedachtenexperimenten met de dood, met zijn eigen dood. Dit doodsbewustzijn heeft niets kokets en leidde ook niet tot het domesticeren van de dood. Dat Tolstojs afgrijzen zijn scherpte behield blijkt alleen al uit het feit dat hij zijn leven lang niet werkelijk kon geloven dat hij dood zou gaan - niet omdat hij zo'n hoge dunk van zichzelf had, maar - integendeel - omdat hij doordrongen was van het besef dat zijn eigen dood net zo oninpasbaar en oninvoelbaar, net zo onvoorspelbaar en onherleidbaar en net zo onverteerbaar en eenzaam zou zijn als die van elk ander. Tolstojs doodsbewustzijn is te beschouwen als een onchristelijk memento mori. Zijn werk is doordrongen van de gedachte dat de nabijheid van de dood ijdelheden - bezit, verdiensten, prestaties - doet vervluchtigen en aan het licht brengt wat werkelijk belangrijk is: de ‘onbeduidende’ dingen die iemand maken tot wat hij is, de herinnering aan de geur van een gestreepte leren bal en het ruisen van een japon. Tolstojs doodsbewustzijn is er, merkwaardig genoeg, de oorzaak van dat zijn werk zo levendig is. Zijn vermogen door middel van glasheldere, buitengewoon concrete beelden individuele levens tot leven te wekken is een functie van zijn behoefte zich de ontstellende, permanente presentie van de dood voor ogen te stellen. Zijn bewustzijn van de dood functioneerde als een soort prisma - het brak de alledaagsheid van doorsneelevens in een spectrum van kleurrijke details. En het zijn juist deze details die Tolstojs beschrijvingen zo ‘levensecht’ maken. | |
SebastopolOorlog en oorlogvoering vervulden Tolstoj al snel met weerzin. In ‘Overval’ beschrijft hij cynisch hoe Russischgezinde, en ‘dus’ vreedzame, Tartaren hinderlagen leggen voor anti-Russische en ‘dus’ niet-vreedzame bergbewoners.Ga naar eind14. Van het militaire leven had hij na een jaar ook meer dan genoeg. Het leger bracht hem, schreef hij, ‘van het goede pad af’ en belette hem ‘het goede te dienen’. De smerigheid, de drankgelagen, de vuilbekkerij, de onbeschrijfelijke verveling, hij kon er niet meer tegen. Hij voelde zich hoe langer hoe dieper wegzakken in een moreel moeras. Begin 1853 diende hij zijn ontslag in, al vond hij dat hij de dienst eigenlijk niet kon verlaten zonder het St.-Joriskruis op zijn borst.Ga naar eind15. Maar zijn ontslag werd hem geweigerd. In dienst treden mocht de nodige voeten in de aarde gehad hebben, de dienst verlaten zou nog veel langer gaan duren - niet in de laatste plaats doordat er oorlog uitbrak. In oktober 1853 viel het Russische leger (het destijds tot Turkije behorende) Moldavië binnen. Omdat Tolstoj hoe dan ook uit de Kaukasus weg wilde, vroeg en kreeg hij - op voorspraak van relaties - overplaatsing naar het Balkanleger. Hij hoopte er, bij de staf, een wat meer geciviliseerd leven te kunnen leiden dan in de Kaukasus mogelijk was. In de Balkan aangekomen sloeg hij gelijk naar de andere kant door. Zijn obsessie voor wat wel en niet comme il faut was, in de Kaukasus naar de achtergrond gedrongen, laaide weer op. ‘De ruwe artillerist van de Kaukasus,’ schrijft Troyat, ‘veranderde van de ene dag op de andere in een salon-officier.’Ga naar eind16. Hij hield zich onledig met pianospelen, ijs eten, kaarten en schulden maken en zwelgde al snel weer in zelfhaat. De campagne werd niet wat hij zich ervan had voorgesteld: hoewel het leger er buitengewoon goed voor leek te staan, trok het zich, om redenen die buiten Tolstojs gezichtskring lagen, terug op Rusland. Eind oktober hoorde hij dat een Frans-En- | |
[pagina 651]
| |
gelse strijdmacht op de Krim geland was. Opnieuw vroeg hij overplaatsing aan, nu naar het Krimleger. Zijn motieven somde hij op in een brief aan zijn broer Sergej: hij wilde de oorlog met eigen ogen zien, was het leventje van stafofficier beu, en voelde zich, min of meer tot zijn eigen verbazing, verplicht een patriottische daad te stellen. In zijn dagboek noemde hij een andere reden: de schaamte die hij gevoeld had bij het horen van het bericht dat een vriend van hem in de slag bij Inkerman gesneuveld was. Hij kon niet verdragen dat hij bij de staf nauwelijks risico liep en wilde daar zijn waar het gevaar het grootst was: in het door een Frans-Engelse troepenmacht belegerde Sebastopol.Ga naar eind17. Zodra hij in Sebastopol was, kwam het mechanisme op gang dat ook in de Kaukasus gefunctioneerd had. In brieven en dagboeken schreef hij slechts summier over wat hij meemaakte, terwijl hij wat hem werkelijk aangreep op zijn ‘onopenhartige’ maar zeer effectvolle manier verwerkte in zijn fictie. In de Kaukasus-verhalen had hij zich door middel van zijn personages bevrijd van naïeve, romantische opvattingen over het leven in de bergen, exotische volken, moed en eer,Ga naar eind18. in de Sebastopolschetsen moesten de romantische clichés het opnieuw ontgelden. De eerste schets, ‘Sebastopol in december’ lijkt de vorm van een toeristisch tochtje langs de oorlog te hebben. De lezer, als ‘U’ aangesproken, wordt door een als veteraan poserende ik-figuur in de belegerde stad geïntroduceerd en rondgeleid langs de voornaamste attracties: ‘Bij de gedachte dat ook gij in Sebastopol zijt moet in uw ziel wel een zeker gevoel van durf en trots opkomen en het bloed moet wel sneller door de aderen gaan stromen...’Ga naar eind19. De luchtige toon en de toeristieke vorm brengen de lezer in de verleiding te vergeten dat het middel waarvan Tolstoj zich in deze schets bedient in retorisch opzicht een paardemiddel is. Hij splitst zichzelf in een ik- en een U-figuur, injecteert de U-figuur met zijn eigen verwachtingen over hoe het in Sebastopol zou zijn, dringt deze rol aan zijn lezers op en confronteert hen via de als veteraan poserende ik-figuur met de werkelijkheid. De werkelijkheidssuggestie die van dit goed gecamoufleerde paardemiddel uitgaat is - ook nu nog - bijzonder sterk. De werkelijkheid van Sebastopol was rauw, rauwer nog dan de ‘veteraan’ uit ‘Sebastopol in december’ bevroedde. Gedood worden, in de Kaukasus een mogelijkheid, was in de meest bedreigde sectoren van Sebastopol een waarschijnlijkheid. In de Kaukasus was de dood individueel en ‘toevallig’, in Sebastopol was doden en gedood worden de norm. Sommige van de verdedigingswerken werden maandenlang dag en nacht beschoten en de kanonnades vormden een voorafschaduwing van wat de Eerste Wereldoorlog op dit terrein zou bieden. In de maanden dat het beleg duurde vielen er volgens een schatting van kolonel Totleben, een van de bevelhebbers, alleen al in de stad zelf 26.000 doden.Ga naar eind20. Tolstoj kon het idee chair à canon te zijn niet verdragen en diende een verzoek in niet in de voorste linie te hoeven dienen. Maar in plaats van dat hij aide-de-camp wordt van een tot zijn verbeelding sprekend bevelhebber wordt hij naar het beruchte en zwaar belaagde 4e bastion gezonden. Het schijnt dat Tolstoj zich in Sebastopol moedig, doch enigszins zonderling gedroeg. Een artillerie-officier die hem van nabij meemaakte, herinnerde zich: ‘Het is duidelijk [...] dat Tolstoj graag kruit ruikt - maar alleen als het hem schikt, zoals een partizaan, de moeilijkheden en ontberingen van de oorlog vermijdend. Hij trekt maar zo'n beetje rond, als was hij een toerist; maar zodra hij hoort schieten verschijnt hij daar waar gevochten wordt.’Ga naar eind21. Een waaghals of een gemankeerde zelfmoordenaar was hij overigens niet, hij had slechts de gewoonte zich pas bij zijn batterij te voegen als het spannend werd en miste het in het leger zo goed van pas komende vermogen zich te drukken. Ter plekke zijn als het menens werd was wat hij onder plichtsbetrachting verstond. ‘Moed’ was voor hem niet met veel bravoure op de vijand inhakken - een typisch Franse misvatting volgens hem -, maar daar | |
[pagina 652]
| |
zijn waar je moet zijn en ‘als een echte Rus’ eenvoudig je plicht doen.Ga naar eind22. Plichtsbetrachting was Tolstojs manier de dood in het gezicht te staren. Als hij bij het vervullen van die plicht roem vergaarde, zoveel te beter, hoofdzaak was het niet - zoals de hoop om flink te winnen voor een echte speler hoogstens een alibi is om verder te spelen. De dood confronteerde hem met zichzelf - zoals ook het spelen om bedragen die hij zich niet kon veroorloven hem met zichzelf confronteerde. De veteraan die de lezer in ‘Sebastopol in december’ tot gids dient, beschrijft wat er door ‘U’ heen gaat als er een granaat aan komt gieren: ‘Bij deze geluiden zult ge een zonderling gevoel ondervinden van genot vermengd met angst. Op het ogenblik dat ge weet dat het projectiel op u af vliegt zal ongetwijfeld de gedachte in u opkomen dat deze kogel u zal doden; maar een gevoel van eigenwaarde zal u op de been houden.’Ga naar eind23. En op weg naar het 4e bastion, waar het nog heel wat gevaarlijker is dan in Sebastopol zelf, houdt Tolstojs gids de lezer voor: ‘Opeens maken deze klanken van schoten een heel andere indruk op u dan tevoren, toen u ze in de stad hoorde. Een of andere kalme, vrolijke herinnering flitst eensklaps op in uw verbeelding; uw eigen persoonlijkheid begint u sterker bezig te houden dan het rondkijken.’Ga naar eind24. | |
Authenticiteit en universaliteitWie Tolstojs escapades in de Kaukasus, de Balkan en de Krim overziet, moet constateren dat zijn militaire loopbaan bepaald werd door uit nood geboren opwellingen, bureaucratische verwikkelingen en historische toevalligheden. Van een positieve keuze voor het militaire leven was geen sprake. Hij bleef, tot hij eind 1856 de dienst verliet, aarzelen tussen het leger en het gewone particuliere bestaan, tussen het beschaafde en veilige leven van stafofficier en de ontberingen van de troep. Het leger was voor Tolstoj eerst en vooral een uiterste middel om doelen te verwezenlijken die in het burgerleven buiten zijn bereik bleven: gedisciplineerd, ordelijk, bescheiden, nederig, deugdzaam zijn. Verwarrend, en kenmerkend voor Tolstoj, was dat hij zich - vooral in de nabijheid van civiele sceptici als Toergenjev - tot op grote hoogte met het door hem gekozen middel identificeerde. Een voorliefde voor oorlog kan men hem evenmin aanwrijven. De enige constante die in zijn militaire loopbaan te ontdekken is, is wat ik genoemd heb zijn behoefte de dood in het gezicht te staren: de oorlog was voor hem het ultieme middel om de dood realiteitswaarde te geven, zonder haar, door suïcide of suïcidaal gedrag, naar eigen hand te zetten en onherkenbaar te vervormen. Het is een constante die niet alleen in zijn militaire loopbaan maar in zijn hele leven te ontdekken is. Gorki herinnerde zich hoe Tolstoj een paar jaar voor zijn dood zei: ‘Heeft een mens eenmaal leren denken, dan denkt hij, hoe hij zich ook wendt of keert, voortdurend aan zijn dood.’Ga naar eind25. Zijn behoefte ‘de dood te gedenken’ veranderde wel van karakter. Hypochondrisch als hij was kreeg de dood met het klimmen der jaren realiteitswaarde ook zonder dat hem de kogels om de oren floten. Oorlogen begon hij bijgevolg als ergerlijke en verwerpelijke aberraties te beschouwen - een opvatting die eind jaren zestig de vorm aannam van een openlijk beleden pacifisme. ‘Sebastopol in december’ werd, toen het voorjaar 1855 in De tijdgenoot verscheen, door publiek zowel als kritiek zeer gunstig onthaald.Ga naar eind26. De tsarina moest ervan huilen en Tolstojs reportage werd, na (naar verluidt op kosten van de tsaar) in het Frans vertaald te zijn, in het in Brussel verschijnende Le Nord afgedrukt. Veel lof oogstte vooral de ‘levensechtheid’ van zijn beschrijvingen - zo, en niet anders, moest het in het belegerde Sebastopol zijn. Allerwegen was men van mening dat Tolstojs weergave van veel ‘waarheidsliefde’ getuigde. Het loont de moeite na te gaan wat deze door velen - niet in de laatste plaats door hemzelf - bezongen ‘waarheidsliefde’ nu eigenlijk inhield. Het is duidelijk dat hij niet een Belin- | |
[pagina 653]
| |
ski-achtige waarheidsadept was: hij schreef zijn verhalen - zeker in het begin van zijn schrijverscarrière - niet met programmatische, didactische of morele bijbedoelingen, toog - voor zover valt na te gaan - nimmer aan het werk met het vooropgezette plan ‘vervloekte vragen’ te behandelen of misstanden aan de kaak te stellenGa naar eind27. en voelde zich niet geroepen propaganda te bedrijven voor aan Duitse filosofen ontleende remedies tegen al of niet schrijnende maatschappelijke euvels. Waarheidsliefde was voor Tolstoj veeleer wat het voor misschien wel alle grote schrijvers is: zijn behoefte zijn ervaringen tot gelding te brengen. Het laatste was daarbij minstens zo belangrijk als het eerste: gehoord worden, van invloed zijn, iets te betekenen hebben, was voor hem minstens zo noodzakelijk als het nauwkeurig, oprecht en zonder behaagzucht exploreren van zijn ervaringen.Ga naar eind28. Waarheden waren voor Tolstoj ‘vondsten’. Hij schreef zoals een schrijver schrijft: hij ontdekte al schrijvend wat ‘waar’ was en constateerde bij wijze van spreken pas wat hij te zeggen had als het al op papier stond. Zijn ‘waarheidsliefde’ - om het grote woord nog maar eens te gebruiken - ligt naar mijn gevoel in het verlengde van zijn uitspraak dat de ‘interessantste’ boeken die boeken zijn waarin ‘de auteur zijn best doet zijn eigen opvatting te verbergen en er toch trouw aan blijft’. Tolstoj wilde coûte que coûte voorkomen dat men zijn beschrijvingen kon afdoen als idiosyncratische mooischrijverij - geldig voor de auteur maar voor de lezer louter leesvoer. Zijn streven was erop gericht recht te doen aan zijn eigen individuele ervaringGa naar eind29. - en wel op zo'n manier dat wat hij schreef ook voor anderen zin, betekenis, geldigheid had. Tolstoj probeerde, met andere woorden, in zijn verhalen en romans ‘authenticiteit’ te verenigen met ‘universaliteit’ - iets wat lang niet altijd lukte, maar in zijn beste werk voor ongeëvenaarde realiteitseffecten zorgt. Zijn behoefte het louter individuele te overstijgen - ‘universeel te zijn’ - spreekt ook uit het criterium waarmee hij van jongs af aan beoordeelde wat hij las. Boeken moesten ‘waar’ zijn: recht doen aan zijn eigen individuele ervaringen en hem tevens iets te zeggen hebben. Aanvankelijk zocht hij zijn waarheden daar waar ze het dikst gezaaid zouden moeten zijn: in filosofieboeken. Deze vielen hem zwaar tegen. De filosofieboeken die hij tijdens zijn studietijd in Kazan las strookten zo weinig met zijn eigen ervaring dat hij ze als ‘leugenachtig’ verwierp. Tekenend is dat hij zich totaal niet kon vinden in Descartes' cogito ergo sum en in plaats daarvan voorstelde: ‘ik wil en daarom ben ik.’ Naast filosofieboeken las hij, ‘als wraak op de realiteit’,Ga naar eind30. avonturenromans. Eugène Sue, Alexandre Dumas en Paul de Kock kwamen hem aanmerkelijk minder leugenachtig voor dan Descartes: hij kon zich tenminste zonder problemen inleven in de personages die zij beschreven. Miste hij in filosofieboeken identificatiemogelijkheden, in de avonturenromans waar hij zo in opging kwam zijn behoefte gesticht te worden onvoldoende aan zijn trekken. Hij was daarom buitengewoon onder de indruk toen hij halverwege de jaren veertig Rousseaus Confessions las: voor het eerst werd hij geconfronteerd met het samenvallen van wat ik heb aangeduid als ‘authenticiteit’ en ‘universaliteit’. Tegen die tijd had hij de hoop opgegeven van filosofen te kunnen leren hoe hij zijn leven zou moeten inrichten. In 1849 schreef hij aan zijn broer Sergej er volledig van overtuigd te zijn ‘dat men niet kan leven van filosofie en speculatie, maar positief moet leven, d.w.z. door een praktisch mens te zijn’.Ga naar eind31. | |
‘De beste uitdrukkingsvorm van de filosofie’Nu bestond er, zoals Tolstoj natuurlijk heel goed wist, een discipline die het tot haar taak rekende een weergave te bieden van dit ‘positieve’, actieve, praktische leven: de geschiedwetenschap. In de geschiedwetenschap, de discipline die individuele ervaringen uit het verleden probeerde te ordenen tot geldige en relevante kennis omtrent de mens, werd de | |
[pagina 654]
| |
vraag naar de betekenis van het leven niet in abstracto, maar aan de hand van concrete menselijke ervaringen behandeld. Het is dus allerminst verbazend dat Tolstoj bij juist deze wetenschap zijn heil zocht. Zijn dorst naar kennis die zowel recht deed aan zijn eigen ervaring als die ervaring in breder perspectief plaatste, duwde hem bijkans onvermijdelijk richting geschiedenis. Chiaromonte merkt terecht op dat de verwachtingen die hij jegens het vak koesterde niet onderdeden voor die van Hegel en de positivistische en idealistische historici die hij in Oorlog en vrede bestrijdt.Ga naar eind32. Uit Tolstojs dagboek valt op te maken dat hij in de jaren vijftig met een zekere regelmaat geschiedenisboeken las.Ga naar eind33. Aanvankelijk is van een hartstocht voor de geschiedenis weinig te merken, maar in 1852 veranderen de (schaarse) aantekeningen over de geschiedenisboeken die hij leest opeens van toon. In het voorjaar van 1852 - hij is nog in de Kaukasus - noteert Tolstoj temidden van de tijden dat hij opstond, mededelingen over zijn lichamelijke gesteldheid (‘Qua gezondheid gaat het me goed noch slecht’) en het lot van zijn zelfverbeteringsprojecten, dat hij ‘het nut van geschiedenis nu inziet’ en van oordeel is dat de geschiedenis ‘de beste uitdrukkingsvorm van de filosofie’ is - ‘En dat met 24 jaar; zo zie je wat een slechte opvoeding betekent! Ik vrees dat het niet zo lang zal duren. Ga slapen, 9 uur [...].’Ga naar eind34. Geschiedenis opvatten als ‘vervolmaking’, ‘voltooiing’ of ‘uitdrukkingsvorm’ van de filosofie was destijds zeker niet ongewoon. De romanticus Friedrich Schlegel noemde de geschiedenis ‘Wahrhafte Philosophie’ en ‘die universellste, allgemeinste und höchste aller Wissenschaften’ en voor Ranke was de geschiedenis ‘nicht ein Gegensatz, sondern eine Erfüllung der Philosophie’.Ga naar eind35. Degene die Tolstoj ‘het nut van de geschiedenis’ deed inzien was echter niet een moderne historist of deze of gene in de mode zijnde Duitse idealist, maar een historicus die al meer dan zeventig jaar dood was: David Hume. Tolstoj las begin 1852 Humes History of England - in Franse vertaling - en het was naar aanleiding van dit boek dat hij voor het eerst het nut van geschiedenis zei in te zien.Ga naar eind37. Hume geniet tegenwoordig vooral bekendheid als auteur van An essay concerning human understanding en A treatise of human nature, maar stond in de negentiende eeuw vooral als historicus te boek. Hume ging van de stelling uit dat wat mensen doen, zien en ervaren fundamenteler is dan wat zij met hun verstand beredeneren. ‘De levendigste gedachte’ was volgens Hume ‘altijd nog zwakker dan de zwakste gewaarwording’. Het was Humes ambitie de werkwijze die Isaäc Newton binnen de natuurwetenschap zulke spectaculaire resultaten had opgeleverd over te planten naar de menswetenschap. Newton was door nauwkeurige waarnemingen vaste verbanden tussen verschijnselen op het spoor gekomen, maar had speculatieve hypotheses over de precieze aard van die verbanden achterwege gelaten. Newton had volstaan met de constatering dat twee lichamen elkaar in alle gevallen blijken aan te trekken met een kracht die recht evenredig is met hun massa en omgekeerd evenredig met het kwadraat van hun afstand - zonder zich te verliezen in speculaties over ‘het wezen’ van zwaartekracht. Hume vond dat men ook in de menswetenschap ‘vaste verbanden’ moest opsporen zonder zich in speculaties te vermeien. In Humes science of human nature zijn net als in de newtoniaanse natuurwetenschap feiten het uitgangspunt. Taak van de wetenschapper was: onpartijdig feiten te identificeren en vaste verbanden tussen afzonderlijke feiten op het spoor te komen. Hume beschouwde de geschiedenis als een enorm reservoir aan dergelijke feiten. Het belangrijkste nut (‘the chief use’) van geschiedbeoefening is, zei hij, ‘[...] to discover the constant and universal principles of human nature, by showing men in all varieties of circumstances and situations, and furnishing us with materials from which we may form our observations and become acquainted with the regular springs of human action and behaviour.’Ga naar eind37. In hoeverre Tolstoj Humes visie op geschie- | |
[pagina 655]
| |
denis en geschiedschrijving bewust in zich opnam, verwerkte en toepaste is niet meer na te gaan. Duidelijk is echter dat er een sterke verwantschap bestaat tussen beider geschiedopvatting. De biting edge van Humes filosofie is zijn stelling dat mensen gedurig doende zijn feiten te laten overwoekeren door zelfgemaakte maar discutabele relaties tussen feiten. Dergelijke ‘clichématige’ verbanden vormen weliswaar het bindweefsel van de maatschappij, maar bieden als het erop aankomt - en Hume probeert het er in zijn filosofie op aan te laten komen - geen enkel houvast. Hij schreef: ‘[...] there appears not, thro’ all nature, any one instance of connexion, which is conceivable by us. All events seem entirely loose and separate. One event follows another; but we can never observe any tye betwixt them. They seem conjoined, but never connected.Ga naar eind38. Hume verzamelde niet eerst feiten om die vervolgens in een bevredigend verband te plaatsen, nee, het verband bracht (de ware aard van) de feiten, de feiten brachten het (best passende) verband aan het licht. Deze werkwijze betekende dat hij, meer dan zijn voorgangers, aangewezen was op wat hij stilistisch in zijn mars had. Stijl is bij Hume niet ornament, gewaad of genregevoel, maar heuristisch principe. Het zoeken naar de juiste toon, het apodictische verband en de scherpe formulering was zijn methode. Het is een methode die het best tot zijn recht komt bij episodes die, zoals hij zelf zei, ‘good opportunities’ voor ‘nice reasoning and acute distinctions’ boden.Ga naar eind39. Hume probeerde, zoals ik dat in een vorig artikel genoemd heb, zijn stijl te scherpen aan zijn onderwerp en zijn onderwerp aan zijn stijl.Ga naar eind40. Ook hier dus reciprociteit: de mogelijkheden en beperkingen van zijn stijl bepaalden zijn greep op de historische feiten, de confrontatie met de weerbarstigheid van deze feiten vergrootte, op zijn beurt, de ‘actieradius’ van zijn stijl. Tolstoj liet zich niet uit over wat hem precies trof in Humes History. Dat hij onder de indruk kwam van Humes feitbegrip ligt echter voor de hand: Tolstoj was van jongs af aan buitengewoon slecht in staat geweest de eigen gevoelens en ervaringen te loochenen, was om die reden afgeknapt op schoolse kennis en boekenwijsheid, en kruiste nu opeens het pad van een auteur die, net als hij, alleen dan veel gearticuleerder, absolute autoriteit toekende aan de onomstotelijkheden van het bewustzijn. Zijn uitspraak dat hij ‘nu het nut van geschiedenis inzag’ wijst erop dat hij door het lezen van de History begon in te zien dat zijn ‘waarheidsliefde’, verre van een hinderpaal te zijn bij het lezen, waarderen en - waarom niet? - schrijven van geschiedenisboeken, er het fundament van zou kunnen zijn. Het staat vast dat Tolstoj in de jaren vijftig met een zekere regelmaat nadacht over geschiedfilosofische kwesties. Eind 1853 las hij de Geschiedenis van het Russische Rijk van de ook destijds nog in zwang zijnde dichter, homme des lettres en historicus Nikolaj Michajlovitsj Karamzin. In zijn voorwoord beroemde Karamzin zich erop dat hij historische gebeurtenissen had proberen te beschrijven vanuit de positieL.N. Tolstoj, 1854
| |
[pagina 656]
| |
van ‘tijdgenoot’ - hij had ernaar gestreefd, zei hij, ‘dezelfde dingen op dezelfde manier te zien’ als de historische personages die hij ten tonele voerde. Kenmerkend voor zijn geschiedopvatting was dat hij het betreurde dat de moderne geschiedschrijver zijn personages niet langer verzonnen redevoeringen in de mond kon leggen - zoals Thucydides en Livius gedaan hadden. Karamzin voelde zich dus voor een probleem geplaatst waar veel negentiende-eeuwse historici voor kwamen te staan: hoe kan de historicus van dorre feiten levende geschiedenis maken? - of, zoals hij het zelf formuleerde, hoe kan de historicus - ‘geketend’ als hij is aan ‘woordarme’ archiefstukken - ooit ‘levensecht’ zijn? Karamzins antwoord luidde: door te ordenen, door te verhelderen, door een krachtige stijl van schrijven en door gebruik te maken van de verbeeldingskracht.Ga naar eind41. Het waren ideeën die aansloten bij wat Tolstoj in Hume had aangesproken. Naar aanleiding van Karamzin noteerde hij in zijn dagboek: ‘Elk historisch feit moet menselijk verklaard worden en historische routine-uitdrukkingen moeten vermeden worden. Een geschiedenisboek zou ik het volgende motto geven: “Ik wil niets verbergen.” Het is te weinig om niet direct te liegen, men moet zich inspannen ook niet negatief te liegen door te verzwijgen.’Ga naar eind42. Hoe hij zich dit ‘menselijk’ verklaren van historische feiten voorstelde blijkt uit wat hij enige tijd eerder - toen hij nog maar net in de Kaukasus was en gekweld werd door de vraag of hij wel dapper genoeg was - in zijn dagboek optekende: hij had een veteraan uit een van de oorlogen tegen de Turken horen vertellen dat slecht bevoorrade Russische soldaten zich niet op de Turkse linies gestort hadden om de Turken een lesje te leren of om glorie voor moedertje Rusland of vadertje tsaar te verwerven, maar omdat zij meenden dat de Turken hadden wat zij node misten: drinkwater. Deze aanval was later als ‘dapper’ geboekstaafd - zonder dat de beweegreden nog vermeld werd.Ga naar eind43. Tolstoj stuitte in dit soort veteranenverhalen, verhalen die hem fascineerden, op de ‘achterkant’ van de beschrijvingen die hij uit geschiedenisboeken kende. Hij trok er de conclusie uit dat ‘niets willen verbergen’ een actief proces is, dat de ware aard van de feiten telkens bevochten moet worden op clichématige verbanden. Voor Tolstoj kwam, net als voor Hume, vast te staan dat historische feiten voortdurend overwoekerd dreigen te raken door ‘routine-uitdrukkingen’, dat mensen een onbedwingbare behoefte hebben feiten aan te kleden - niet eens zozeer om de dingen mooier voor te stellen dan ze zijn, maar omdat naakte feiten instabiel zijn, omdat waterstof en zuurstof liever h2o zijn dan zichzelf. In Oorlog en vrede vertelt Nikolaj Rostov over de slag bij Schöngraben die hij zojuist heeft meegemaakt: ‘Toen hij zijn verhaal inzette nam hij zich vast voor, niet van de werkelijke loop der gebeurtenissen af te wijken, maar hij verwikkelde zich ongemerkt, onbewust en tegen wil en dank in een gefantaseerd verslag. [...] De simpele waarheid vertellen is bijzonder moeilijk, en vooral jonge mensen zijn er niet toe in staat. Zijn vrienden verwachtten woeste taferelen [...] en Nikolaj diste hun [die] op.’Ga naar eind44. En in het pamflet ‘Enige opmerkingen over Oorlog en vrede’, in 1868 ter toelichting op zijn roman geschreven, vertelt Tolstoj dat hijzelf, na afloop van de Krimoorlog, opdracht van zijn commandant had gekregen om uit de rapporten van de afzonderlijke bastions een algemeen rapport op te stellen. Dit rapport had geen genade kunnen vinden in de ogen van zijn superieuren. Het was, stelt hij, te waarheidsgetrouw geweest om acceptabel te zijn. Dat officiële rapporten niet waarheidsgetrouw mochten zijn verbaasde hem niet, het feit dat iedereen deze rapporten geloofde, zelfs degenen die met eigen ogen hadden gezien hoe het werkelijk was geweest, des te meer. ‘Het is voor iedereen een opluchting,’ schreef hij, ‘om twijfels en vragen in te ruilen voor een leugenachtige maar duidelijke en geflatteerde voorstelling van zaken.’Ga naar eind45. Historische gebeurtenissen ‘menselijk verklaren’ hield voor Tolstoj in dat hij zich kon | |
[pagina 657]
| |
herkennen in de beschrijving van die gebeurtenissen. Hij ging zich afvragen of men in de geschiedenis niet met eenzelfde verschroeiende eerlijkheid te werk zou kunnen, ja moeten gaan als hij ten opzichte van zichzelf deed. Tolstoj ging, met andere woorden, de mogelijkheid onderzoeken van een ‘rousseauïstische’ vorm van geschiedschrijving - een vorm van geschiedschrijving die recht deed aan wat mensen als hijzelf ervoeren in gebeurtenissen die als ‘historisch’ te boek stonden, een vorm van geschiedschrijving waarin wanhoop, angst, lafheid en dorst net zulke legitieme verklaringscategorieën waren als dapperheid, plichtsbesef en vaderlandsliefde, een vorm van geschiedschrijving ook die - omgekeerd - individuele ervaringen kon verduidelijken en verdiepen. | |
ZelfexploratieToen Tolstoj naar aanleiding van Karamzins Geschiedenis van het Russische Rijk schreef dat hij een geschiedenisboek het motto ‘Ik wil niets verbergen’ zou willen meegeven, liet hij voor het eerst doorschemeren met de gedachte te spelen zelf iets historisch op papier te zetten. Die gedachte liet hem in de jaren vijftig niet meer los. Naar aanleiding van Michajlovski-Danilevski's Beschrijving van de patriottische oorlog van 1812 verzuchtte hij in zijn dagboek: ‘Een reële, waarheidsgetrouwe geschiedenis van het Europa van onze eeuw te schrijven, dat zou een doel voor het leven zijn. Er zijn maar weinig periodes in de geschiedenis die zo leerzaam en zo weinig onderzocht zijn als deze - onpartijdig en eerlijk onderzocht, zoals we de geschiedenis van Egypte en Rome onderzoeken.’Ga naar eind46. Zijn ambitie bleef niet steeds op peil. Met name eind jaren vijftig, een periode waarin hij totaal niet wist wat hij wilde, lijkt zijn belangstelling voor geschiedenis op een laag pitje gestaan te hebben. In 1858 las hij Macaulay zonder daar meer over op te merken dan: ‘Nee, geschiedenis is voor mij een te koud onderwerp.’ Tijdens een verblijf in Duitsland nam hij kennis van Riehls Kulturstudien aus drei Jahrhunderten (door Tolstoj Kulturgeschichte genoemd). ‘Wetenschappelijk gespeel met woorden,’ schamperde hij. Negatief ook was Tolstojs oordeel over Balzac. ‘Miserabel en zelfingenomen’ - zo noemde hij Balzacs voornemen om van La Comédie Humaine een soort wereldgeschiedenis te maken, een poging om door het uitbeelden van duizenden meer of minder markante personen een tijdperk tot leven te wekken.Ga naar eind47. Maar ook al verflauwde zijn interesse weleens, zijn ideeën veranderden niet principieel van karakter. Het grote werk waarmee hij in 1865 voor de dag kwam, Oorlog en vrede, is te beschouwen als zijn persoonlijke poging historische gebeurtenissen ‘menselijk te verklaren’, als een uitwerking derhalve van wat hij naar aanleiding van Hume en Karamzin in zijn dagboek geschreven had. Op het eerste gezicht herinnert Oorlog en vrede nauwelijks aan de History of England - de weinig representatieve passages aan het eind van het boek, waarin Tolstoj zijn opvattingen over historische wetmatigheden uiteenzet, daargelaten. Dat is natuurlijk ook niet verwonderlijk: toen hij begon aan wat later Oorlog en vrede zou worden was het al meer dan tien jaar geleden dat hij Hume gelezen had. De verwantschap ligt dan ook op een dieper niveau, het niveau van beider geschiedopvatting. Hoe nauw die verwantschap is, blijkt als Tolstojs streven historische gebeurtenissen ‘menselijk te verklaren’ afgezet wordt tegen Humes ‘reciprociteit’. Deze reciprociteit was een essentieel bestanddeel van zijn science of human nature: via kennis van de menselijke natuur exploreerde hij historische gebeurtenissen, via historische gebeurtenissen de menselijke natuur. In feite betekende dit het verkennen van de eigen mogelijkheden. Humes History of England heeft in dit opzicht veel weg van Edward Gibbons Decline and Fall. Hume zowel als Gibbon meten de gebeurtenissen die zij beschrijven aan zichzelf af. Zij maken systematisch gebruik van hun eigen bewustzijn en hun eigen voorstellingsvermogen, ja, exploreren dat be- | |
[pagina 658]
| |
wustzijn en dat voorstellingsvermogen. Tolstoj nam in Oorlog en vrede eveneens zichzelf en zijn eigen ervaringen tot uitgangspunt - opnieuw door, net als in ‘Overval’, ‘Het kappen van een bos’, de Sebastopol-schetsen, ‘Herinneringen uit de Kaukasus’ en ‘De kozakken’, fictieve figuren te creëren. Na enig tobben besloot hij zich te concentreren op een periode die voor hem even lang geleden was als voor Hume de Cromwell-tijd en voor Scott de Jacobietenoorlogen: de periode 1805-1812.Ga naar eind48. Wat hem precies voor ogen stond is niet bekend - later suggereerde hij trouwens dat hij pas wist wat hem voor ogen gestaan had toen het boek af was. Oorlog en vrede was in ieder geval niet als roman bedoeld. Het was, aldus Tolstoj, ‘niet een roman, evenmin een verdichtsel, en al helemaal geen historische kroniek’ maar ‘wat de schrijver wenste en in staat was uit te drukken in de vorm waarin het is uitgedrukt’.Ga naar eind49. Hij stelde later met nadruk dat hij een beeld van de periode 1805-1812 had willen geven dat wel ‘anders’ maar niet minder ‘waar’ was dan dat van meer traditionele geschiedschrijvers. Oorlog en vrede was, zou men kunnen zeggen, het resultaat van Tolstojs behoefte zijn ambivalenties ten opzichte van geschiedenis en geschiedschrijving te exploreren. Door zich af te vragen ‘wat de volkeren drijft’ probeerde hij greep te krijgen op de vraag wat hem zelf gedreven had, door zich af te vragen wat hemzelf gedreven had probeerde hij greep te krijgen op wat de volkeren drijft. Deze keer bevredigde zijn methode zijn behoefte aan zelfexploratie zo volledig dat hij in 1865 stopte met iets wat hij van jongs af aan gedaan had: een dagboek bijhouden. Tolstoj introduceert in Oorlog en vrede een dimensie die in eerder werk zo goed als ontbrak: de tijdsdimensie - in zijn Kaukasus-verhalen beleven zijn personages avonturen, in Oorlog en vrede leiden ze een leven. Belangrijker nog is het feit dat hij, nu hij over gebeurtenissen schreef die hij niet uit eigen waarneming kende, zijn ervaringen kon bevrijden van de gebeurtenissen die er de aanleiding toe waren geweest - hij hoefde zich, met andere woorden, bij het exploreren van zijn ervaringen niet langer te laten beperken door wat hij toevallig met eigen ogen gezien had. Het feit dat hij niet-zelf-meegemaakte, historische gebeurtenissen beschreef, betekende dat de range aan ervaringen die hij in het spel kon brengen zeer veel groter werd. Het betekende ook dat de ‘geldigheid’ van zijn beschrijvingen toenam - iets wat onmiddellijk blijkt als men de veldslagen die hij in Oorlog en vrede beschrijft vergelijkt met de Sebastopol-schetsen. Tolstojs beschrijvingen van het belegerde Sebastopol hebben, hoe raak ze ook zijn, iets onbevredigends. Het zijn inderdaad schetsen: fragmentarische pogingen de geschiedenis op heterdaad te betrappen. De slagveldscènes uit Oorlog en vrede maken, juist omdat hij meer van zichzelf in het spel weet te brengen, een aanzienlijk minder toevallige en subjectieve indruk. Oorlog en vrede is, met andere woorden, meer ‘waar’ dan de Sebastopol-schetsen: het is ‘universeler’ omdat het ‘authentieker’ is. De verschillen tussen Humes History en Tolstojs Oorlog en vrede zijn minstens zo illustratief als de overeenkomsten. Er is in de eerste plaats een verschil in verteltechniek. Hume is in zijn History uitsluitend als verteller aan het woord en beschikt over slechts één stem: zijn eigen. Het integratieve vermogen van deze narrative voice is indrukwekkend. Wie naar Hume luistert krijgt niet alleen inzicht in historische gebeurtenissen, maar ook een geruststellend beeld van de persoonlijkheid van de verteller. Wie Hume hoort, denkt: hier is iemand aan het woord die niet alleen meester is over zijn stof, maar ook over zichzelf, hier is iemand aan het woord die het, nota bene zonder hypocriet te zijn, uitstekend met zichzelf en zijn omgeving kan vinden, hier is, kortom iemand aan het woord in wiens oordeel men het volste vertrouwen kan hebben. Men zou het ook anders, negatiever, kunnen formuleren: hier is iemand aan het woord die zijn eigen motieven nog niet heeft leren wantrouwen, zijn eigen ambivalenties nog niet onder ogen heeft leren zien en nog geen idee heeft van de gelaagdheid van het eigen gevoelsleven. Bij Tolstoj was dat al- | |
[pagina 659]
| |
lemaal wel het geval. De spanningen die in hem leefden waren te hevig, te divers, te groot in getal om in één vertellende stem ondergebracht te kunnen worden. Probeert hij het, zoals in de beide epilogen van Oorlog en vrede, dan klinkt hij schril. Pas als hij zijn ambivalenties en contradicties over meerdere personages verdeelt - ze, met andere woorden, fictionaliseert - is zijn toon zuiver. Het verschil in verteltechniek tussen Hume en Tolstoj is indicatief voor een ander, niet minder belangrijk verschil. Hume had zich voldoende op zijn gemak gevoeld met zichzelf en zijn omgeving om het vertrouwen te hebben via zelfexploratie te kunnen doordringen tot zowel de ware aard van historische gebeurtenissen als ‘de menselijke natuur’. Zestig tumultueuze jaren later was een dergelijk vertrouwen hoogst zeldzaam. Toen Tolstoj al een eind gevorderd was met Oorlog en vrede las hij een schrijver die nog veel verder ging dan Hume in zijn voorliefde voor roerige tijden: Joseph de Maistre. Tolstoj was een tijdlang erg onder de indruk van deze ‘Voltaire van de reactie’ en gebruikte hem enerzijds als bron - sommige passages in Oorlog en vrede zijn vrijwel letterlijk uit Les soirées de Saint-Pétersbourg en de Correspondance diplomatique overgeschreven - terwijl anderzijds, zoals Isaiah Berlin aantoonde,Ga naar eind50. pas in de confrontatie met De Maistre zijn geschiedfilosofische opvattingen de vorm kregen die ze in Oorlog en vrede hebben. Veel van wat De Maistre schreef kan Tolstoj echter nauwelijks hebben aangesproken. De hoon die zijn verafgode Rousseau ten deel viel zal hem niet erg bevallen zijn, en het lijkt ook niet erg waarschijnlijk dat hij veel op had met De Maistres visie op hoe de maatschappij het best georganiseerd kon worden. De Maistre vond de mens te slecht om in vrijheid te kunnen leven, meende dat de beul de hoeksteen van de samenleving behoorde te zijn en propageerde totale onderwerping aan een doctrinair soort katholicisme. Dat de mens in het algemeen, en hijzelf in het bijzonder, erg zondig was, stond ook voor Tolstoj wel vast, maar dat anderen dan hijzelf aan zijn vrijheid tornden verdroeg hij niet. Anders dan De Maistre verafschuwde hij bovendien de doodstraf - vooral als het zo efficiënt gebeurde als in Frankrijk, dank zij de guillotine, het geval was - terwijl hij zo weinig geneigd was zich iets aan te trekken van religieuze autoriteiten dat de Russisch-orthodoxe Kerk zich in 1901 genoodzaakt zag hem te excommuniceren. Tolstoj kon zich echter heel wel vinden in De Maistres stelling dat de ontwikkelingen die historici met zo veel verve beschrijven - ontwikkelingen die suggereren dat het de goede kant opgaat met de mensheid - in feite niets voorstellen. De Maistre was ervan overtuigd dat het destructieve in de mens veel primairder en daardoor veel sterker is dan de menselijke rede. Wat wij met en door onze rede opbouwen om ons van vrede, vrijheid en geluk te verzekeren gaat, volgens De Maistre, keer op keer ten onder omdat onze instincten zich keer op keer baanbreken. Zoals hij het in een van zijn Petersburgse dialogen formuleerde: mensen die de ene dag flauwvallen omdat ze het kanariepietje van hun zuster per ongeluk gedood hebben, beklimmen de volgende dag een berg lijken om een wat beter uitzicht te hebben.Ga naar eind51. De Maistre geloofde dat het irrationele alleen door het irrationele nog enigszins in toom gehouden kan worden. Absolute gezagsverhoudingen, het huwelijk, erfelijk koningschap: het waren waardevolle instituties juist vanwege hun irrationaliteit. Instellingen echter die op onze zwakke en onbetrouwbare rede gefundeerd zijn, zoals constituties en democratische organen, beschouwde hij als uiterst bouwvallig. Voor zover ze uit zichzelf al niet instorten, konden ze volgens hem dan ook maar beter opgeruimd worden. Het feit dat dergelijke instituties ontstaan waren en gefunctioneerd hadden, nog steeds ontstonden en nog steeds functioneerden, zei volgens hem niets over de mens. Het slagveld, die helse chaos waar bloeddorst en blinde zelfvernietigingsdrang de boventoon voeren en redelijkheid ver te zoeken is, dát was, betoogde De Maistre, de plaats waar de aard van de mens aan de dag treedt. | |
[pagina 660]
| |
Als Tolstoj ons in zijn boek een vrede voorschotelt - zoals in de Tilsit-episode - dan is dat, geheel in de geest van De Maistre, niet om de historische importantie van zo'n gebeurtenis te laten uitkomen, maar - integendeel - om te laten zien welk een hypocriete misvatting het is dat soort gebeurtenissen als ‘mijlpalen in de geschiedenis’ voor te stellen. In Oorlog en vrede lijkt ‘vrede’ niet een waarde in zichzelf te vertegenwoordigen, maar veeleer, om Clausewitz te parafraseren, ‘voortzetting van oorlog met andere middelen’ te zijn.Ga naar eind52. Geschiedenis is in Oorlog en vrede dan ook vooral ‘oorlog’. Crises, oorlogen, ‘stormen’ nemen, schat ik, een derde tot de helft van de roman in beslag. We zijn getuige van een flink aantal schermutselingen, we krijgen te horen wat er tijdens krijgsraden besproken wordt, we zien de gevolgen van oorlogshandelingen op stad en platteland, worden rondgeleid in kwartieren, lazaretten en gevangenkampen en maken de evacuatie en de brand van Moskou mee. Daarnaast bevat het boek beschrijvingen van drie veldslagen: de slag bij Schöngraben, de slag bij Austerlitz (beide in 1805) en de slag bij Borodino (in 1812). De oorlogsscènes nemen niet alleen veel bladzijden in beslag maar hebben ook een bijzondere intensiteit: we maken ze - via zijn helden - mee. Bij wat zich achter al die deuren die voor gewone mensen gesloten zijn afspeelt, is meestal geen sprake: voor de strategische context, voor ‘inzicht’ in diplomatieke, politieke en economische aangelegenheden, voor informatie over de machtsverhoudingen aan het Peterburgse hof, zijn we, zoals het volgens Tolstoj fatsoenlijke mensen betaamt, aangewezen op geruchten, officiële proclamaties en de loslippigheid van mensen die willen pronken met hun goede connecties. Gevolg van het feit dat zijn helden - en dus zijn lezers - wel oorlogsscènes maar geen vreedzame ontwikkelingen meebelevenGa naar eind53. (terwijl ze de maatschappelijke achtergrond, de opleiding en de leeftijd hebben om ‘hun stempel op hun tijd te zetten’) is dat geschiedenis in Oorlog en vrede uitsluitend realiteitswaarde heeft in de vorm van oorlog en ontwrichting - in de nabijheid, kortom, van de dood. Tolstoj beperkt zich dus niet tot de parallel dat, zoals de dood de waarheid omtrent het individu aan het licht brengt, oorlogen historische waarheden aan het licht brengen. Hij gaat een cruciale stap verder. Hij trekt uit zijn overtuiging dat geschiedschrijving recht moest doen aan de momenten waarop hij het hevigst met zichzelf geconfronteerd was - de momenten waarop hij, in de Kaukasus en in de loopgraven voor Sebastopol, elk moment door een kogel getroffen kon worden - de radicaalst denkbare conclusie: momenten als die waarop hij het hevigst met zichzelf geconfronteerd was, dát zijn de momenten waar het in de geschiedenis om draait. Geschiedenis heeft voor hem derhalve de vorm van de dood die inbreuk maakt op het individuele leven. Geschiedenis is voor hem slechts levend in de gedaante van de dood. | |
Het historisme als posttraumatische neuroseDeze geschiedopvatting komt pas tot haar recht wanneer men haar vergelijkt met de geschiedopvatting die in Tolstojs tijd dominant was: de ‘historistische’. Deze is, op haar beurt, alleen te begrijpen tegen de achtergrond van de schokkende gebeurtenissen die Europa tussen 1789 en 1815 in hun greep hielden. De Maistres werk is vaak gezien als een wrange, vrucht van de Franse Revolutie. De conclusies die de Savooise diplomaat uit het ‘trauma’ van de revolutie trok, verschilden echter sterk van die van de meeste historici van zijn tijd, met name ook van die van de destijds toonaangevende historistische historici.Ga naar eind54. Men zou kunnen zeggen dat waar De Maistre de reactie, de antithese, vertegenwoordigde, het historisme een poging tot synthese is, een poging tot het hegeliaans overstijgen van revolutie zowel als reactie. Hegel zelf gaf aan het begin van de eeuw de stoot tot deze ‘synthetiserende’ geschiedopvatting. In later tijd konden de meeste historistische historici niet veel sympathie meer op- | |
[pagina 661]
| |
brengen voor Hegels aprioristische denkbeelden over geschiedenis, maar hun onderwerpkeuze, hun methode en - vooral - hun onschokbare zelfvertrouwen zijn ondenkbaar zonder Hegels gedachte dat conflicten ergens goed voor zijn. Hegels herwaardering van conflicten opende vele mogelijkheden. Historici van voor de Franse Revolutie hadden oorlog, in de woorden van John Keegan, bij voorkeur voorgesteld als ‘kruistocht’, ‘to exemplify the life and exploits of great men’, of, als beide niet goed mogelijk was, ‘as a calamity, a scourge, or a foolishness’.Ga naar eind55. Hegel probeerde greep te krijgen op de Franse Revolutie en de napoleontische oorlogen niet door er concepten van voor die tijd op los te laten, maar - integendeel - door uit het conflictueuze karakter van die tijd concepten te destilleren met behulp waarvan hij ook de periode voor 1789, ja, de toekomst, te lijf kon gaan. Het historisme, de methodisch meest vernieuwende, esthetisch meest bevredigende en filosofisch meest geraffineerde vorm van geschiedbeoefening van het begin van de negentiende eeuw bouwde voort op Hegels energieke en in veel opzichten buitengewoon originele poging aan te tonen dat de traumatische gebeurtenissen waarvan hij getuige geweest was toch ergens goed voor waren. Tegenover de ‘ontcalamiserende’ geschiedopvattingen waar de negentiende eeuw zo rijk aan is, stelt Tolstoj de zijne, waarin gewone mensen geschiedenis niet ervaren als kalme ontwikkeling en vreedzame vooruitgang, maar uitsluitend als opschudding en verbijstering, als traumatische inbreuk op het dagelijks leven. Voor gewone mensen - een categorie waar hij zichzelf uitdrukkelijk ook toe rekent - heeft geschiedenis alleen realiteitswaarde in tijden van opwinding, ontwrichting en chaos, voor hen bestaat de geschiedenis uit dat soort momenten - alle verhalen van historici dat ‘peace has her victories, no less renowned than war’ ten spijt. Alleen mensen waar iets mis mee is - de Bergs, de Droebetskojs - hebben de behoefte om sporen in de geschiedenis achter te laten. De anderen willen in de allereerste plaats met rust gelaten worden en het leven leiden dat hun achtergronden en hun omstandigheden met zich meebrengen. Voor Tolstoj is daarmee de kous echter niet af. Oorlogen zijn in Oorlog en vrede niet alleen de enige historische gebeurtenissen met realiteitswaarde, het zijn ook de prototypes van evenementen die door gewone mensen gemaakt worden. Mensen kiezen zélf voor oorlogen, ja, maken die oorlogen. Mensen storten zich, zoals De Maistre cynisch constateerde, geestdriftig op juist die dingen die hen het meest doen huiveren. Mensen laten periodiek ‘zomaar’ hun gewone afkeer voor onrust en opschudding varen om op te marcheren tegen een vijand die men kort tevoren niet eens kende, in wie men in ieder geval niets kwaads vermocht te zien. Hoe fatsoenlijk en vredelievend men ook is, in tijden dat de wind opsteekt trekt men vrijwillig, met enthousiasme zelfs, ten strijde, en is men achteloos, ja welgemoed, bereid het eigen leven in de waagschaal te leggen. Tolstoj was, net als De Maistre, van mening dat oorlogen, revoluties en veldslagen nergens toe bijdroegen, nergens in pasten en nergens toe leidden, en desondanks de historische gebeurtenissen par excellence waren. Alleen dit soort episodes roept vragen op die werkelijk belangrijk zijn: ‘In [de periode tussen 1789 en 1815] liggen de velden braak; huizen worden gebrandschat; de handel ontwricht; miljoenen mensen tot de bedelstaf gebracht, verrijkt, verjaagd; en miljoenen christenen, die het geloof van naastenliefde belijden moorden elkaar uit. Waarom dit alles? Wat is er de oorzaak van? Wat bracht de mensen ertoe huizen te brandschatten en de naaste naar het leven te staan? Wat stak er achter al deze gebeurtenissen? Welke kracht dwong de mensen aldus te handelen? Dat zijn de onwillekeurige, simpel-menselijke en de meest gewettigde vragen, die zich aan de mens opdringen, wanneer hij op de resten en overleveringen van het verleden stuit.’Ga naar eind56. Een geschiedwetenschap die wél beschrijft dat tsaar Alexander tijdens het sluiten van de vrede van Tilsit ‘een gemsleren rijbroek’ en | |
[pagina 662]
| |
‘hoge laarzen’ droeg, maar zich níet waagt aan de ‘simpel-menselijke’ vraag naar ‘wat de volkeren drijft’, is naar Tolstojs stellige overtuiging niet serieus te nemen. Al in zijn jeugd noemde hij een dergelijke geschiedwetenschap ‘een dove, die antwoord geeft op vragen die niemand gesteld heeft’, en hij zou deze kwalificatie twintig jaar later in de tweede epiloog van Oorlog en vrede herhalen. Het feit dat vredelievende mensen die het aan niets ontbreekt,Ga naar eind57. mensen als hijzelf, op gezette tijden ten oorlog trekken, was voor Tolstoj het enige historische feit dat werkelijk terzake doet. Oorlog en vrede kan worden beschouwd als een verbeten poging dit onrustbarende feit op te helderen en de geschiedenis een antwoord op die ene ‘simpel-menselijke’ vraag te ontwringen. Tolstoj doet dit op een manier die aan Hume doet denken: door dit voor hem zo belangrijke historische feit gelijk te stellen met zijn eigen behoefte om ‘de dood in het gezicht te staren’, probeert hij te voorkomen dat het door ‘routine-uitdrukkingen’ overwoekerd raakt. Het feit dat mensen op gezette tijden oorlog met elkaar voeren blijft in Oorlog en vrede tot op de laatste bladzijde weerbarstig en is aan het eind zelfs nog problematischer dan aan het begin. Om die weerbarstigheid te bewerkstelligen is Tolstoj voortdurend doende oneigenlijke, al te gemakkelijke, clichématige, interpretaties te ontmantelen - niet zozeer door de verbanden waarmee geschiedschrijvers de geschiedenis in de loop der tijd aan het oog onttrokken hebben aan een kritisch onderzoek te onderwerpen, maar veeleer door te laten zien wat ze aan het oog onttrokken hebben en hoe ze dit doen.Ga naar eind58. Het is wat ogenblikkelijk opvalt in Oorlog en vrede: oorlogen worden er niet in perspectief geplaatst, passen niet in ontwikkelingen en vallen niet ‘op hun plaats’ als er een vrede getekend wordt. Nooit wordt de ‘zomaar-heid’ van oorlogen door goede redenen vervangen. Zelf sprak Tolstoj met afschuw van wat hij noemde ‘de wet der retrospectie’ - een enigszins ongelukkige term waarmee hij doelde op de neiging het verleden te beschouwen als ‘een voorbereiding op gebeurtenissen die naderhand plaatsvonden’. Vooral echter laat Tolstoj uitkomen dat ‘waarheid’ niet een relatief iets is, afhankelijk van de plaats die iets inneemt in een historisch proces, maar een absolute grootheid, geworteld in authentieke ervaringen van individuele mensen. In Oorlog en vrede huldigen alleen onsympathieke personages als Vera Rostova een ‘historistisch’ relativisme: ‘“In onze tijd,” ging Vera voort, “onze tijd” aanhalend zoals lieden met een beperkte intelligentie zo graag doen, in de veronderstelling dat zij de eigenaardigheden van “onze tijd” ontdekt hebben, en dat menselijke eigenschappen met de tijden mee veranderen - “in onze tijd geniet een meisje zo veel vrijheid, dat het genoegen zich het hof te laten maken vaak alle ware gevoelens in haar verstikt.”’Ga naar eind59. De ijzeren consequentie waarmee Tolstoj historiografische conventies afzet tegen zijn eigen ervaringen ten overstaan van de dood, lijkt op de manier waarop Nietzsche ‘met de hamer filosofeerde’: de confrontatie met wat hij zelf aan het front had meegemaakt, leerde hem welke opvattingen hol waren, en opvattingen die de test niet doorstonden zouden ongetwijfeld ook niet deugen bij het beschrijven van gewone vreedzame ontwikkelingen. Door geschiedenis gelijk te stellen met oorlog, en vrede met onhistorisch privé-leven, toont Tolstoj wat we misschien wel wisten: dat er een onoplosbare spanning bestaat tussen ervaring en geschiedschrijving. Belangrijker wellicht is dat hij laat zien hoe ‘natuurlijk’ het is om afbreuk te doen aan die spanning en hoe enorm veel mogelijkheden er zijn om de ervaring met historische categorieën en de geschiedenis met half- of onbewuste bedoelingen en motieven te vergiftigen. De personages waarmee de lezer zich identificeert - Pierre Bezoechov, Andrej Bolkonski, Natasja Rostova, Nikolaj Rostov - leven dan ook resoluut in het heden en weigeren hun ervaringen te laten vergiftigen door aan geschiedschrijvers ontleende clichés - of liever: leren in de loop van het boek hun ervaringen van dergelijke clichés te zuiveren. Wat individuele ervaringen pre- | |
[pagina 663]
| |
cies waard zijn komt het meest dramatisch aan het licht als de dood, eventueel vermomd als geschiedenis, op die ervaringen inbreuk dreigt te maken. Als Napoleon zich op het slagveld van Austerlitz over de gewonde Andrej Bolkonski heen buigt en - clichématig en, naar later blijkt, voorbarig - rept van ‘een mooie dood’, begrijpt Andrej ‘dat men dit van hem zei, en dat het Napoleon was die het zei. [...] Maar hij hoorde de woorden zoals hij het zoemen van een vlieg zou hebben gehoord. Niet alleen dat ze hem geen belangstelling inboezemden, maar hij lette er ook niet op en vergat ze onmiddellijk weer. Zijn hoofd stond in brand, hij voelde hoe hij leegbloedde, en hij staarde boven zich in de verre, hoge en eeuwige hemel. Hij wist dat het Napoleon was - zijn held - maar op dat ogenblik scheen Napoleon hem een onbetekenend wezen toe, vergeleken met wat zich nu afspeelde tussen hemzelf en die hoge, oneindige hemel waarlangs de wolken voeren. Op dat ogenblik betekende het niets voor hem, wie er over hem heen gebogen stond, of wat er tegen hem gezegd werd; hij was alleen blij dat er mensen bij hem stonden en wenste slechts dat ze hem helpen zouden en hem terugbrengen in het leven dat hem zo prachtig voorkwam, nu hij het die dag zo volkomen anders had leren zien.’Ga naar eind60. |
|