De Gids. Jaargang 156
(1993)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 501]
| |
Margreet Schrevel
| |
[pagina 502]
| |
leerde Amsterdamse joden. Het ‘joodse vraagstuk’ kwam als begrip in omloop halverwege de negentiende eeuw, in samenhang met de politieke en sociale emancipatie van de joden. Het begrip roept gemengde gevoelens op, omdat het impliceert dat de joden als zodanig een probleem zouden vormen. Antisemieten gebruikten de term van begin af aan te onpas. Maar vóór 1940 had het ‘joodse vraagstuk’ niet per definitie een antisemitische bijklank en was het een door joden en niet-joden veelvuldig gebezigde verzamelterm voor een complex van vraagstukken rond het jodendom. In al zijn facettenGa naar eind7. is het vraagstuk terug te voeren op het bestaan van joden als een onderscheiden groep temidden van andere volken. Vormden zij een geloofsgemeenschap, ras, volk, kaste of natie? Was in dat laatste geval de wens van een eigen joodse staat te billijken? Waarom was er antisemitisme en zou dit met het bestaan van een eigen staat verdwijnen? Of zouden de joden onherkenbaar in het gastvolk moeten opgaan? Rond 1900 hing de internationale socialistische beweging sterk aan het idee van assimilatie als oplossing voor het ‘joodse vraagstuk’. Marx had hiervoor de toon gezet met zijn berucht geworden Zur Judenfrage (1844), waarin hij de joden een bijprodukt van de kapitalistische maatschappij noemde. Ze zouden zich kenmerken door geldzucht, egoïsme en een sjacheraars-instinct. In een van het kapitalisme bevrijde maatschappij zou er geen bestaansgrond meer voor de joden zijn: ‘Die gesellschaftliche Emanzipation des Juden ist die Emanzipation der Gesellschaft vom Judentum.’ Tot op de dag van vandaag vliegen historici elkaar naar de keel over Marx' antisemitische trekken, die vooral ook in zijn privé-correspondentie schel aan het licht komen. Leed Marx aan joodse zelfhaat? Kwam zijn wens de joden te zien verdwijnen neer op het aanzetten tot volkerenmoord? Stak Hitler in dit opzicht iets van Marx op?Ga naar eind8. Antisemitisme leefde in bredere kring in de socialistische beweging van de negentiende eeuw, vooral in Frankrijk en Duitsland. Het verbond zich met de antikapitalistische en anti-godsdienstige drijfveren van het socialisme, richtte zich tegen het ‘Finanzjudentum’ en tegen de in tradities gevangen religieuze joden. Rond de eeuwwisseling luwde het antisemitisme van links. De massale migratiebeweging van de Oosteuropese joden opende de ogen voor het feit dat van alle uitgebuitenen der aarde het joodse proletariaat er bijna het ergste aan toe was. De politieke organisatie van Oostjoodse arbeiders, de Bund, was inmiddels een factor om rekening mee te houden. Misschien ook was men er beducht voor op één hoop gegooid te worden met de juist rond 1900 sterk van rechts opkomende antisemitische groeperingen.Ga naar eind9. Dat laatste was in ieder geval een grote angst van de internationaal gezaghebbende socialistische theoreticus Karl Kautsky. In diens Rasse und Judentum (1914) ontbrak opmerkelijk genoeg iedere verwijzing naar de grote leermeester Marx. Kautsky rekende in deze verhandeling doeltreffend af met de mythe dat er een joods ras zou bestaan. Zelf noemde hij de joden nu eens een kaste, dan weer een natie of volk, waarvan de eigenschappen historisch gegroeid waren. Antisemitisme zou pas ophouden te bestaan als alle culturele verschillen tussen de joden en hun omgeving waren opgeheven. Dat kon een zaak van lange adem worden. Eigen joodse organisaties, het zionisme en ook het gebruik van Jiddisch (‘ein verdorbenes Deutsch’) stonden assimilatie in de weg en moesten dus beslist niet aangemoedigd worden. Zolang het jodendom nog bestond, was de mensheid de Middeleeuwen nog niet ontgroeid. Met die laatste twee uitspraken had Kautsky de gesloten, traditionele gemeenschap van Oosteuropese joden op het oog. Echo's van Marx' en Kautsky's opvattingen over het ‘joodse vraagstuk’ zijn in de sdap terug te vinden. De partij leverde op dit punt geen originele denkers op. Kennelijk leefde het vraagstuk voor sociaal-democraten in deze tijd alleen ver over de Nederlandse grenzen. Jos Loopuit gold in de partij als de belangrijkste autoriteit over de joodse kwestie. Enkele malen bepleitte hij in de partijorganen een vol- | |
[pagina 503]
| |
ledige assimilatie van het jodendom. Ook hij had een afkeer van de Oosteuropese joden met hun ‘dom fanatieke geloof’, zoals blijkt uit de volgende ontboezeming over Oostjoodse immigranten: ‘Men gruwt eenvoudig van die, natuurlijk door allerlei verschrikkelijke omstandigheden, zoo verworden menschen, die de walgelijkheid van hun bestaan in de jodencentras van Krakau, Wilna enz., ook te midden der Westersche beschaving niet kunnen afleggen.’Ga naar eind10. Op een door de sdap georganiseerde protestbijeenkomst tegen de pogroms in Kisjinev (1903) ontbrak partijvoorzitter Henri Polak. Polak stak zijn angst dat de goedkope arbeidskracht van de Oostjoodse immigranten de positie van de diamantbewerkers in Westeuropa zou ondermijnen niet onder stoelen of banken.Ga naar eind11. De afkeer van de westerse, geassimileerde jood tegen de jood uit het getto is het duidelijkst terug te vinden bij de schrijver en sociaal-democraat Herman Heijermans. In Het Ghetto (1898) schetste Heijermans een stuitend beeld van een blinde voddenwinkelier Sachel, die zijn zoon Rafaël verstoot omdat deze een ‘christenmeisje’ huwen wil. Heijermans oogstte de nodige kritiek om zijn schildering van een vuil, geldzuchtig en bedompt joods milieu, maar vooral om het slot, waar drie joden het onschuldige ‘christenmeisje’ vermoorden. Een tweede versie, waarin ook het katholicisme van het christenmeisje aan de schandpaal wordt genageld en met een rustiger slot, bracht de gemoederen nog steeds in beweging. In Berlijn, waar Het Ghetto in Duitse vertaling eind 1905 werd opgevoerd, schold een ‘voor 98% uit Israëlieten bestaand’ publiek de auteur hartgrondig uit.Ga naar eind12. Heijermans gaf in een voorwoord bij een latere uitgave toe dat hij de joden al te zwart had gemaakt en bood hun zijn excuus aan. Hij benadrukte de emancipatorische strekking van het stuk, waarin de zoon Rafaël immers het ‘Licht’ ziet en zijn jodendom afwerpt. Ook een benepen calvinistisch of roomskatholiek milieu zou Heijermans zo aan de kaak gesteld hebben als hij hier het joodse deed. De schrijver was zich niet bewust geweest dat zijn stuk als antisemitisch uitgelegd kon worden - een naïveteit die heden ten dage ondenkbaar zou zijn. | |
Antisemieten in de partijOpenlijk, tegen bepaalde personen gericht antisemitisme kwam in de sdap voor. Uitingen hiervan zijn verspreid in het archief en in de literatuur terug te vinden. Zoals de brief van de heer A. Premseler, die in het gezelschap van de vooraanstaande partijgenoot Nico van Hinte en enige anderen in 1913 een treinreis maakte en daarbij een sigaar opstak. Ongelukkigerwijs in een coupé voor niet-rokers. ‘Plotseling, zeer verontwaardigd stoof van Hinte op, scheldende dat ik mijn jodentroep, mijn “soort”, enz. in de maling moet nemen.’Ga naar eind13. Aangezien Van Hinte niet de eerste de beste in partij en vakbond was, schreef Premseler een ingezonden brief aan Het Volk, maar de redactie nam die niet op. Ook het partijbestuur verkoos niet officieel te reageren, omdat het een particuliere uitlating betrof die bovendien ‘niet van bewust antisemitisme’ zou getuigen.Ga naar eind14. Een complete brochure van 36 bladzijden wijdde de van oorsprong Friese partijgenoot Sake Algra in 1934 aan het gevaar van volksvreemde elementen in de sdap.Ga naar eind15. Hooggestemde socialistische idealen hadden zijns inziens plaatsgemaakt voor laag-bij-de-grondse politieke en materiële baatzucht. Vooral in Amsterdam was dit merkbaar, omdat daar de partijfederatie sterk onder joodse invloed stond. Joden zouden uitsluitend uit eigenbelang aansluiting bij de partij zoeken. Mensen met zo weinig gedrevenheid konden zich maar beter gedeisd houden. Nu drukte het joodse element te veel zijn stempel op de dagbladpers. Germanen konden geen joodse overheersing dulden, aldus Algra, wiens politieke carrière bij de nsb zou eindigen. Begin 1935 werd Algra hierom door de partijafdeling Amsterdam viii, waarvan hij lid was, geroyeerd. Het sdap-Kamerlid mr. J.E.W. Duys, die om zijn tegendraadse opvattingen begin jaren dertig steeds met de partijleiding overhoop lag, schreef eind november 1935 een lange, rancu- | |
[pagina 504]
| |
neuze brief over zijn conflict met de leiding aan ‘waarde partijgenoot’ Henri Polak. Teveel naar de zin van Duys werd in Het Volk door Polak, A.B. Kleerekoper en Meijer Sluyser gehamerd op de gevaren van fascisme en antisemitisme. ‘Voor een anti-semitisme van zelfs geringe proportie is in ons goede Nederland gelukkig niet de geringste plaats. We bezitten wèl, dat erken ik, een aantal voortreffelijke propagandisten voor het anti-semietisme in ons land... Gij, A.B. K[leerekoper] en zeker niet minder de laatste ster aan de sdap-hemel, de, U ook welbekende, heer M. Sluyser, Gij zijt tezamen een drietal, dat als Julius Streicher in eigen persoon het had uitgezocht om zijn werk in Nederland ook te propageren, niet beter zich van die taak had kunnen kwijten, dan Gij heden ten dage doet.’Ga naar eind16. Korte tijd later werd Duys geroyeerd, overigens niet onder verwijzing naar het bedenkelijke allooi van dit schrijven. Ook hij maakte uiteindelijk de overstap van de sdap naar het nationaal-socialisme, evenals de bekendere gevallen G.J. Zwertbroek, vara-voorzitter en sdap-bestuurder, en Martien Beversluis, dichter. De tekenaar Maarten Meuldijk, sdap-lid en medewerker van De Notenkraker, tekende vanaf 1933 voor Volk en Vaderland karikaturen die met de jaren in antisemitische grofheidsgraad toenamen.Ga naar eind17. Ontspoorde individuen als deze waren overal te vinden en hun sdap-achtergrond stond in feite los van de weg die ze ten slotte opgingen. | |
Geen ‘joodse partij’Verankerd in de partij was wel een zekere huiver voor een al te joods imago. Deze bevreesdheid, die in verschillende geledingen terug te vinden is, was zonder twijfel ingegeven door antisemitische reacties van binnen of buiten de partij. Amsterdamse joodse sdap-wethouders riepen, vooral natuurlijk als ze een bepaalde kringen onwelgevallige politiek bedreven, weerstanden op. Bladen als De Telegraaf wakkerden die gevoelens aan, onder meer door hun typisch joodse voornamen telkens te noemen of te parodiëren. Wethouder S.R. De Miranda werd als Don Rodrigues y Monne de Miranda opgevoerd en zijn politieke daden heetten ‘matzes-coups’. ‘De tegenzin tegen den Jood valt op de partij terug. Neemt de kracht der antisemitische instincten toe, dan wordt de Jood inplaats van een steun, een last voor de partij, waarin hij op den voorgrond treedt,’ zo analyseerde de zionistische leider Fritz Bernstein het ‘joodse dilemma’ voor de socialistische beweging.Ga naar eind18. Andersom werd de joden als groep verweten dat zij zo veel socialisten voortbrachten. De angst om te veel als joodse partij naar voren te treden zien we ook bij joodse sdap'ers zelf. In 1901 bedacht het overwegend joodse Amsterdamse sdap-district iii dat huisbezoek door uitsluitend joodse propagandisten de ‘christen-arbeiders’ zou kunnen afschrikken. Daarom stuurde men om de overtuigingskracht te vergroten voortaan een ‘christen’ mee met de ‘israëliet’.Ga naar eind19. Een jaar later was er een vervelend incident rond de verkiezingspropaganda. District ix wees het hulpaanbod van de joodse partijgenoten uit district iii af uit angst dat de kiezers dan juist niet op de sdap zouden stemmen. Sam de Wolff herinnerde zich nog ‘hoe een Joodse arbeider de secretaris van afd. ix de raad gaf bij de volgende Mei-optocht... voor zijn afdeling een bord te laten vervaardigen met het volgende rijmpje: “Wij komen uit Negen, maar hebben niets op de Joden tegen.”’Ga naar eind20. De joodse partijbestuurder en Amsterdamse wethouder E. Boekman vond, stelliger nog dan anderen in de partijleiding, op een bestuursvergadering eind 1934 dat Het Volk te veel het karakter van een joods blad droeg. Herhaalde malen al had hij de publicisten A.B. Kleerekoper en Henri Polak gezegd dat zij moesten ophouden met het altijd weer schrijven over joodse aangelegenheden. Een beetje meer censuur van de hoofdredactie achtte Boekman wel gewenst. De hoofdredacteur - J.F. Ankersmit - kreeg van de vergadering de opdracht ervoor zorg te dragen dat de joodse problematiek niet te veel, en vooral niet uitsluitend door joodse schrijvers, aan de orde gesteld zou worden. Maar juist hij vond als enige dat men nooit genoeg | |
[pagina 505]
| |
tegen het antisemitisme kon waarschuwen, temeer daar het ook in Nederland de kop opstak. Toch stuurde hij loyaal een brief aan de gewraakte columnisten met het verzoek van het Partijbestuur. Kleerekoper voldeed hieraan, Polak legde het naast zich neer.Ga naar eind21. Polak werden ten slotte in 1936 nogmaals de oren gewassen, ditmaal door de Algemene Raad, het overlegorgaan van partij en nvv. Hij had geprotesteerd tegen de koerswijziging van Vrijheid, Arbeid, Brood, het colportageblad dat in 1933 speciaal voor de strijd tegen communisme en fascisme in het leven was geroepen, maar eind 1935 werd omgezet in een propaganda-orgaan voor het Plan van de Arbeid. Polak, en met hem de federatie Amsterdam, vond de agitatie tegen nationaal-socialisme en antisemitisme vele malen belangrijker en had dit ook publiekelijk betoogd. Zulk verzet tegen de officiële partijkoers werd hem hoogst kwalijk genomen. De Algemene Raad van sdap en nvv was vrijwel unaniem in zijn standpunt dat de joodse zaak niet teveel nadruk mocht krijgen. En men beleed hier het bestwil-principe: géén overdreven aandacht zou juist in het belang van de joodse zaak zelf zijn. Polak zou een angstpsychose opwekken en zich in zijn kronieken maar beter kunnen beperken tot ‘de mooie natuur en de kunst’.Ga naar eind22. Overigens werd de soep ten aanzien van Vrijheid, Arbeid, Brood niet zo heet gegeten, want naast de actie voor het Plan bleef het blad ook waarschuwen tegen fascisme, antisemitisme en communisme. Vanaf november 1938 kreeg Polak er zelfs een rubriek ‘Joodse vrienden der mensheid’, waarin hij op een wat verdedigende manier betoogde dat tal van joden de maatschappij onschatbare diensten hadden bewezen. Achter de hier opgesomde voorvallen lijkt telkens dezelfde mentaliteit schuil te gaan: men wilde het beeld van de sdap als ‘jodenpartij’ bij voorkeur vermijden. Voor de betrokken joodse functionarissen moeten zulke incidenten pijnlijk zijn geweest. Zij moesten inbinden, mochten niet te veel schrijven over wat hen werkelijk bezighield, moesten een belangrijk deel van hun identiteit uit het licht houden om wille van wat het partijbelang geacht werd. Nadrukkelijk ‘als socialist, niet als Israëliet’ nam Alida de Jong het woord om op het congres van de Sociaal-Democratische Vrouwenclubs te protesteren tegen de christelijke kerstkloksymboliek in het blad De Proletarische Vrouw: voor de joodse vrouwen was dit niet geschikt.Ga naar eind23. Sam de Wolff vatte zijn ervaringen in de sdap zo samen: ‘Als Jood behoort men, hoe geëmancipeerd ook de politieke verhoudingen mogen zijn, tot een minderheid... in talloze kleinigheden, door allerlei speldeprikken wordt het je duidelijk gemaakt, dat je “andersoortig” bent.’Ga naar eind24. Van de ‘andersoortigen’ werd wel vanzelfsprekend honderd procent inzet voor de partij verwacht, en zij leverden die ook ruimschoots. Iemand als Polak trok zich bovendien niet veel aan van de vermaningen aan zijn adres. Zich gesteund wetend door een aanhankelijk lezerspubliek en door zijn hoofdredacteur Ankersmit bleef hij onvermoeibaar in zijn waarschuwingen tegen de jodenhaat. | |
Actie tegen het Duitse antisemitismeOok op ander vlak werd actie gevoerd tegen het nationaal-socialisme en het Duitse antisemitisme als wezenlijk onderdeel daarvan. Het Volk volgde als dagblad alert de gebeurtenissen in Hitler-Duitsland en verhief geregeld zijn stem tegen de jodenvervolgingen. Felle kritiek was er in de krant op het benepen toelatingsbeleid ten aanzien van politieke Duitse en/of joodse vluchtelingen. Sociaal-democratische Kamerleden pleegden hierover interpellaties en bepleitten een soepeler beleid bij een regering die op de Kristallnacht reageerde door 600 man extra naar de grensbewaking te sturen. Medio mei 1933 werd als antwoord op de vluchtelingenstroom het Comité voor Politiek Duitse Vluchtelingen opgericht door sdap en nvv. Voor opvang en hulp in Nederland kwamen in aanmerking personen van enige politieke betekenis en degenen wier leven naar het oordeel van het Comité gevaar liep. De overigen, de meesten, kregen een treinkaartje retour Duitsland en het advies zich daar op- | |
[pagina 506]
| |
nieuw te vestigen, ver van hun oorspronkelijke woonplaats.Ga naar eind25. In mei 1933 kwam het Boycotbureau Duitsche Waren tot stand, een initiatief dat door sommige buitenlandse zusterpartijen werd nagevolgd. Een partijlid klaagde in maart 1933: ‘Terwijl in Duitschland het bestaansrecht der Sociaaldemocraten verdwenen is en de Joden er in zeer gevaarlyke omstandigheden verkeeren, weet het Volk niets beters te doen, dan reizen langs den ryn in de komende zomermaanden te publiceeren.’Ga naar eind26. Toen Het Volk echter als gevolg van de kort hierna afgekondigde boycot met geen enkel Duits produkt meer mocht adverteren, kreeg de krant al snel met ernstige inkomstenderving te maken. Geschrokken besloot het Partijbestuur na een half jaar deze met zoveel elan gestarte actie stilletjes te laten doodbloeden. Van langere duur was het Bureau van Actie en Propaganda tegen Communisme en Fascisme, evenals het Boycotbureau half mei 1933 opgericht en met dezelfde directeur, Meijer Sluyser. Dit Bureau verzorgde het colportage-orgaan Vrijheid, Arbeid, Brood, waarvan hierboven al sprake was. Sluyser moest na twee jaar het veld ruimen, omdat zijn aanpak te schreeuwerig gevonden werd, maar zijn blad hield het nog jaren vol en voerde met name vanaf Kristallnacht 1938 krachtig actie tegen het antisemitisme.Ga naar eind27. Naar aanleiding van actuele ontwikkelingen in Duitsland belegden partij en vakbeweging protestbijeenkomsten, bijvoorbeeld op 22 maart 1933 in de Amsterdamse Diamantbeurs tegen de Judenboykott. Sprekers moesten hier met enige omzichtigheid te werk gaan om niet het bevriende staatshoofd Hitler te beledigen. Henri Polak betoogde dat de sociaaldemocratie altijd de toeverlaat voor joden was geweest en zou blijven.Ga naar eind28. De Federatie Amsterdam organiseerde na Kristallnacht een grote demonstratie op 15 november 1938. Meer of minder vooraanstaande sdap'ers zaten op persoonlijke titel in antifascistische organisaties als Eenheid door Democratie (1935) en het Comité van Waakzaamheid van Nederlandse intellectuelen tegen het nationaal-socialisme (1936). In de talloze brochures over het nationaal-socialisme werd soms het antisemitisme als afgeleide daarvan behandeld. Hier en daar klonk een, achteraf gezien, verrassend juist inzicht in het lot van de joden. In juli 1933 al schreef Daan van der Zee in een uitgave van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling: ‘Niet minder dan hun uitroeiing is het oogmerk van het Duitsche Nationaal-Socialisme. En geen Jood in Duitschland behoeft dan ook te hopen, dat hij zal worden ontzien.’Ga naar eind29. Ook de religieus-socialist dr. W. Banning onderkende al vroeg het belang van het antisemitisme in de nationaal-socialistische ideologie en zag dat de totale uitschakeling van de joden er de uiterste consequentie van zou zijn.Ga naar eind30. Op zichzelf staande beschouwingen over het antisemitisme als wereldwijd maatschappelijk verschijnsel zijn in de partijpers op de vingers van een hand te tellen. Het wetenschappelijk orgaan (achtereenvolgens De Nieuwe Tijd, De Socialistische Gids, Socialisme en Democratie) liet gaten van vele jaargangen vallen tussen artikelen over deze problematiek. De behandeling werd overgelaten aan relatief onbekende partijgenoten of niet nader geïntroduceerde buitenlanders. Van een bepaalde denkrichting, een zelfde vertrekpunt voor theorievorming, was al helemaal geen sprake. Zo kreeg een zekere Leo Frank in De Socialistische Gids van mei 1933 de ruimte om te schrijven dat in West-Europa, de Verenigde Staten en de Sovjetunie geen antisemitisme meer vóórkwam. Het restje in Duitsland was zijns inziens een anachronisme, een crisisverschijnsel dat mét de crisis spoedig zou verdwijnen. Deze uitspraken pasten in de anti-zionistische context van zijn betoog, waarop ene J. Blumberg in een volgend nummer furieus reageerde door op alle punten het tegendeel te beweren.Ga naar eind31. De enige monografie over het vraagstuk van de hand van een ‘volbloed’ sdap'er was Het ‘wetenschappelijk’ antisemitisme (1933) van Henri Polak. Als een soort schriftgeleerde weersprak Polak hierin de antisemieten die zich beriepen op vermeende immorele wetten in de Talmoed. Daarnaast presenteerde hij een lijst met honderden namen van vooraanstaande joden in kunst, weten- | |
[pagina 507]
| |
schap en bedrijfsleven. Onder de voornaamste figuren uit de binnen- en buitenlandse sociaaldemocratie trof men daarentegen slechts weinig joden aan, zo meende Polak. Ten bewijze voerde hij 63 namen van socialistische niet-joden tegen 13 van joden op. Een bijzonder zwakke argumentatie in een geschrift, waarvan de doeltreffendheid als geheel te betwisten valt. Juist het verschijnsel van ‘grote joden’ in leidende kringen wekte immers de weerzin van de antisemiet. Deed de partij genoeg voor de bestrijding van het antisemitisme? Polak stond vrijwel alleen in zijn mening dat hieraan nog wel wat te verbeteren viel. Toch hoefde geen enkele sociaal-democraat zich bij het begin van de oorlog illusies te maken over Hitlers bedoelingen met de joden. Dat was met name te danken aan het directe ijveren van Polak zelf en aan de regelmatige waarschuwingen in Het Volk en Vrijheid, Arbeid, Brood. Op het minder concrete, meer beschouwende niveau echter was de aandacht voor het antisemitisme tamelijk gering. Terwijl aan eigentijdse problemen als nationaalsocialisme, communisme, crisis en werkloosheid tal van analyserende artikelen en brochures werden gewijd, nam het antisemitisme een wat onderkomen positie in. De weinige beschouwingen die er waren, kwamen van figuren buiten de partij, waren warrig en geschreven vanuit totaal verschillende uitgangspunten. Het is niet verwonderlijk dat het partijklimaat weinig vruchtbaar was voor analyse, want zoals we al zagen werden publikaties over het antisemitisme, in wat voor zin dan ook, bepaald niet aangemoedigd. Daarbij komt dat slechts weinigen oog hadden voor de historische kracht van het antisemitisme. Een vooruitziende blik was er bij deze en gene - Banning, Van der Zee, Polak - wel, maar ontbrak bij veel anderen. | |
Zionisme en sociaal-democratieIn de agitatie tegen het Duitse antisemitisme valt een toenemende sympathie voor het zionistische streven op. Eind jaren dertig verschenen in Vrijheid, Arbeid, Brood zelfs foto's van geluk uitstralende agrariërs in Palestina. Rond 1918 noemde de socialistisch-zionistische leider Salomon Kaplansky de socialisten, ‘de onterfden aller volken, de natuurlijke bondgenoten van het eeuwenlang onterfde Joodsche volk’.Ga naar eind32. Dat was een al te rooskleurige voorstelling van zaken. Tot in de Eerste Wereldoorlog was het zionisme door de socialisten als een burgerlijk-reactionaire beweging afgedaan. De nationale aspiraties van de zionisten waren onverenigbaar met het internationalisme van de sociaal-democraten. Na het uitbreken van de wereldoorlog kon de sociaal-democratie niet langer om het bestaan van nationale sentimenten heen en rijpte het besef dat ook de joden daar recht op hadden. De internationale socialistisch-zionistische beweging Poale Zion had tot deze ommekeer bijgedragen door een uitgebreide lobby. Partijleider Troelstra was in 1917 tijdens de internationale vredesbesprekingen tussen socialisten in Stockholm sterk onder de indruk van Poale Zion geraakt. Een jaar later schreef hij: ‘De Sociaaldemocratie wilde tot aan de tegenwoordige oorlog met het oog op de klassenstrijd, de betekenis van nationale vraagstukken niet erkennen. Dit was echter struisvogelpolitiek. De socialistische wereld ziet de dingen tegenwoordig in een heel ander licht.’Ga naar eind33. De minderhedenspecialist van de sdap in de Tweede Kamer, H.H. van Kol, pleitte in 1919 voor volledige gelijkberechtiging voor de joden waar ook ter wereld en voor het recht op een eigen nationale woonplaats. Ook hij gaf toe dat de sdap in het verleden niet bijster krachtig voor de joodse zaak opgekomen was.Ga naar eind34. De internationale sociaal-democratie nam Poale Zion in 1919 in haar organisatorische midden op - voordien was dit geweigerd - en zette het recht op een nationaal tehuis voor het joodse volk op haar program. In Nederland kwam pas in 1933 een levensvatbare nationale sectie van Poale Zion tot stand. Eerdere pogingen tot oprichting (1907, 1918) waren niet gelukt of uitgelopen op een zieltogende afdeling die na enkele maanden het loodje legde. Dit lag zeker niet alleen aan de | |
[pagina 508]
| |
geringe toeschietelijkheid van de sdap, maar ook aan de ongemakkelijke relatie met de Nederlandsche Zionistenbond (nzb). Aan de ene kant leek de spanning tussen nationalisme en internationalisme onoverbrugbaar, aan de andere kant strookten de ideeën van de socialistisch-zionisten over klassenstrijd niet met die van de, vooral uit de kleine burgerij rekruterende, nzb.Ga naar eind35. Poale Zion vond Palestina de ideale voedingsbodem voor de historisch noodzakelijke klassenstrijd, terwijl de burgerlijke zionisten daar juist het harmoniemodel voor ogen hadden. Ook in de sdap was het vraagstuk van de situering van de klassenstrijd aanvankelijk een moeilijk punt in de relatie tot Poale Zion. In lijn met de marxistische geschiedopvatting moesten de joden, die zich van oudsher in de handels- en vrije beroepen concentreerden, eerst voor een groot deel ‘proletariseren’. Vervolgens kon de klassenstrijd zich voltrekken, waarna het socialisme gevestigd zou worden. Palestina was voor dit proces nu juist geknipt, zo meende Poale Zion, omdat daar de kolonisten wel arbeiders, boeren, boerenarbeiders enzovoort moésten worden om de maatschappij op poten te zetten. Maar de woordvoerder van de antizionistische stroming in de sdap, Jos Loopuit, vond dat de klassenstrijd beter in Europa gevoerd kon worden. Door de toenemende assimilatie van de joden zou die vanzelf wel op gang komen, meende hij, zeker nu de ontwikkeling van het grootkapitaal daaraan het nodige bijdroeg door steeds meer joden het industrieproletariaat in te drijven. Het zionisme, een joods-burgerlijke beweging die zich liet gebruiken als wapen tegen de joodse arbeidersbeweging, had bijna afgedaan, schreef Loopuit in 1907.Ga naar eind36. Zo bracht dus niet het zionisme, maar de moderne produktieverhoudingen op den duur een oplossing van het ‘joodse vraagstuk’. Van assimilatorische socialisten als Jos Loopuit kreeg Poale Zion dus allesbehalve de wind in de zeilen en de leider van die beweging Sam de Wolff bestempelde hem dan ook zonder pardon als lijder aan joodse zelfhaat. Na zijn oprichting in 1933 ondervond Poale Zion meer steun van niet-joodse dan van vooraanstaande joodse socialisten, herinnerde De Wolff zich.Ga naar eind37. Een bloeiende zaak werd het Poale-Zionisme in Nederland nooit, al steeg het ledental naar verhouding snel. Eind 1934 waren er volgens opgave van het verenigingsblad Koemie Orie 180 leden, eind 1939 600. Onder de voorvechters zaten geen figuren die brede lagen van de partij wisten aan te spreken, zoals Polak of Kleerekoper. Nadat als gevolg van de Eerste Wereldoorlog het internationalisme als grondgedachte van het socialisme aan betekenis had ingeboet, maakte de sdap de voornaamste eisen van Poale Zion tot de hare. Op het internationale vlak brachten juist niet-joodse sdap'ers als Troelstra, Van Kol en F.M. Wibaut die eisen telkens onder de aandacht. En zo kon, na alle aarzeling jegens het zionisme die de partij als geheel jarenlang bevangen had, Troelstra in 1925 door de internationale Poale Zion in Wenen geroemd worden om ‘das Verständnis und die Liebe, die Sie uns juedischen Sozialisten in bruederlicher Solidarität entgegengebracht haben. Die klassenbewusste juedische Arbeiterschaft wird Ihrer aufrichtigen Unterstuetzung stets in Liebe gedenken.’Ga naar eind38. | |
Tot slotDe Nederlandse sociaal-democratie mocht zich, zo luidde de aanhef van dit artikel, verheugen in een grote toeloop van joodse sympathisanten. Maar deed ze dat in de praktijk ook? Er zijn geen aanwijzingen dat joodse leden bij hun partijbestuurlijke of politieke carrière iets in de weg werd gelegd. Al leden sommige individuen binnen de partij aan antisemitisme, inheems was het niet. Het Duitse antisemitisme werd in verschillende partijorganisaties en -organen bestreden. Wel schrok de sdap terug voor het beeld een ‘partij vol joden’ te zijn. Men vreesde dat dit in de publieke opinie verkeerd zou uitpakken. Daarom temperde het partijbestuur vooral joodse publicisten in hun uitlatingen over joodse aangelegenheden. Ook joodse bestuurders hadden zich | |
[pagina 509]
| |
deze schroomvalligheid eigen gemaakt. Het leverde geen vruchtbaar klimaat op voor gedachtenvorming over het ‘joodse vraagstuk’. Deze houding leidde soms tot pijnlijke confrontaties met partijgenoten, die zich als socialist verwelkomd, maar als ‘israëliet’ apart gezet voelden. Tot aan de Eerste Wereldoorlog beschouwde de partij volledige assimilatie van het jodendom als de oplossing voor het ‘joodse vraagstuk’. Dit was het officiële standpunt van de internationale sociaal-democratie. Het zionisme werd als een reactionaire nationalistische beweging verworpen. Pas toen in 1914 ook sociaal-democraten zelf nationaal sentiment bleken te koesteren, ontstond er enig begrip en sympathie voor het zionistische streven. Maar niet per se bij de assimilatorische joden in de partij. Het overgrote deel van de joodse sdap'ers was zelf geassimileerd. Vertegenwoordigers van deze groep gaven nogal ongeremd uiting aan hun weerzin tegen de joden uit de getto's met hun spreekwoordelijk geworden mentaliteit. Wat nú schokkend is om te lezen, kon toen probleemloos afgedrukt worden in de organen van de partij. |
|