| |
| |
| |
Kroniek & kritiek
Intellectueel leven
Ludo Abicht
Over de intelligentsia als collectieve cyclomaan
De overbodige mythe van de ‘Zeitgeist’
In de lente van 1972 was het zover: de tweedehandsauto was zo gammel geworden dat je er echt niet meer buiten de eigen straat mee kon komen, en dan nog. Alles samengespaard en geleend was het toch wel voordeliger eindelijk eens een nieuwe wagen te kopen met de langste waarborgperiode die we konden krijgen. De autoverkoper was professioneel: één brede glimlach, alle begrip voor het jonge gezin, de eerlijkheid zelve. Vooral dat laatste was belangrijk. Hij schrok er niet voor terug ons in detail attent te maken op al de nadelen en gevaarlijke nalatigheden van de modellen van vorig jaar en ons te wijzen op de voordelen en technische verbeteringen van de modellen van '72. Opgelucht en verzekerd reden we nauwelijks een week later in onze nieuwe wagen door de stad. In de lente van 1973 was ik toevallig in dezelfde garage, toen ik hoorde hoe onze verkoper aan een ander jong gezin al de nadelen enzovoort van het model van '72 uitlegde, die uiteraard volkomen waren weggewerkt in de wagens van '73.
Een bijna alledaagse ervaring waar we ons niet langer over opwinden, want zaken zijn zaken en wat had je anders verwacht? Je kunt, als je met een dergelijk antwoord niet tevreden bent, je daarbij twee soorten vragen stellen:
1. | Waarom verwacht ik dit inderdaad, en waarom is de uitdrukking: ‘Zaken zijn zaken’ een doorgaans aanvaardbare verklaring? |
2. | Hoe kan een automodel nagenoeg perfect zijn en tegelijkertijd vol constructiefouten en dergelijke zitten, want dat is tenslotte de enig logische vertaling van de verstrekte professionele informatie? |
Zo kom ik, via de lentes van twintig jaar terug, bij het thema van deze bedenkingen over de functie van de intellectuelen hier en vandaag. Met ‘hier’ bedoel ik die geopolitieke en ethische ruimte die we het Noordwesten kunnen noemen, die landen waar intellectuelen menen een kritische rol te moeten en kunnen spelen. En ‘vandaag’ begint dan inderdaad in de zevende eeuw voor Christus en loopt vermoedelijk nog een paar eeuwen door. Een schaamteloos eurocentrische stelling die, voorlopig, echter nog geen waardeoordeel over andere continenten en tijdperken inhoudt. Dit thema zou ik als volgt formuleren: ‘Indien we ervan uitgaan dat er een andere logica en ethiek gelden voor het zakenleven en de menswetenschappen, moeten we dan besluiten dat de intellectuelen dit fundamentele onderscheid steeds meer verwaarlozen en daarbij bezig zijn zichzelf overbodig te maken?’ Waarbij we niet uit het oog mogen verliezen dat ook die eerste hypothese (over zakenleven en menswetenschappen) verre van bewezen is en wellicht de kern van het probleem raakt, want hoe realistisch is de bewering dat men de menselijke geest netjes in monaden kan opdelen? Misschien is de aanvaarding van deze logisch- | |
| |
ethische enclave het begin van alle verwarring en ellende?
| |
De auteur van PRoducent naar PR-manager
Walter Benjamin moest het meemaken! Hij die de auteur (de schrijver, de kunstenaar, de intellectueel) met zoveel liefdevolle moeite een zinvolle plaats had bezorgd binnen het wereldproletariaat, als producent van maatschappelijk nuttige en noodzakelijke gebruikswaren - en waarden, zou het waarschijnlijk met moeite kunnen geloven. De eens zo trotse en klassebewuste geestesarbeider die samen met andere militanten in de voorhoede (avant-garde) van de strijd voor de sociale vooruitgang en de menselijke emancipatie stond, was nu gedegradeerd tot een ondergeschikt en onderdanig dienaar van een nieuw mecenaat dat in feite niets anders ‘sponsorde’ dan zijn eigen winstmarges en tot een kunstenmaker en straatventer die zoveel mogelijk toeschouwers rond zijn kraam wilde verzamelen. En van ‘avant-gardist’ was de intellectueel ‘trendsetter’ geworden of wellicht nog eerder ‘artistieke beursspeculant’, iemand met een goede neus voor het nieuwe en voordelige aandeel.
De goede intellectuelen gaan met hun tijd mee, de uitzonderlijk begaafden en handigen zijn deze tijd met een neuslengte vooruit, steeds klaar voor de volgende tre(n)d. Wij, die een halve verwarrende eeuw na Benjamin en zijn geëngageerde geestverwanten leven en zowel de militaire nederlaag van het fascisme als de economische, politieke en ideologische ineenstorting van hun marxisme hebben beleefd, kunnen er natuurlijk op wijzen dat er ook van die politieke avant-garde niets meer overblijft. Wat Lenin ooit van Blanqui geleerd had, en daarna de meeste progressieve intellectuelen van Vladimir Ilitsj hadden overgenomen en aan hun discipline aangepast, blijkt vandaag definitief passé te zijn. Vanzelfsprekend blijft ook de hedendaagse auteur een producent, maar dan wel een participant in een onderhand steeds ingewikkelder en gestructureerder geworden produktie-apparaat dat bijna het hele publieke en grote delen van het privéleven domineert. We ontkennen niet dat dit domineren (en, toegegeven, ook manipuleren en zelfs, waarom het verzwijgen, heel vaak en subtiel exploiteren) de geroemde individuele vrijheid, die we ‘freedom’ noemen, grondig beperkt, maar we willen er toch even op attent maken dat deze overheersing door de klant gewild is. Zoals in 1917 de arbeiders, boeren en soldaten ‘met hun voeten stemden’ (Lenin), stemmen nu miljarden mensen met hun koopgedrag (Fukuyama): zodra ze maar enigszins de kans krijgen tot halfweg vrije en vooral geheime verkiezingen, omarmen ze het produktie-apparaat, waarvan Benjamin en tijdgenoten zo pertinent wisten dat het de mensen onderdrukte en van hun ware bestemming vervreemdde. Dit zijn de feiten, en ons rest nog slechts de discussie over de oorzaken en de interpretatie ervan. Zo zouden we kunnen beweren dat de mensen on- of onderbewust het slachtoffer zijn van een gigantische desinformatiecampagne, dat ze met andere woorden niet ‘echt’ willen wat ze menen te willen,
maar klinkt dit niet een beetje betuttelend?
Uit mijn roomse jeugd herinner ik me dat de brave paters er een handje van weg hadden bijna alle interessante auteurs en filosofen als katholieken, of tenminste als christenen, te bestempelen die steeds maar ‘op weg naar de waarheid’ waren die uiteraard het ware geloof hun kon bieden, iets wat ze in feite net nog niet wisten, maar voor de levenden was er nog altijd hoop en wat de doden betrof: wie kon met zekerheid zeggen wat er zich in hun ziel (hart, geest) had afgespeeld tijdens de allerlaatste seconden? Ik vond dat toen al een verdachte redenering en ik blijf het dubieus vinden, wanneer wij, van buitenaf, voor de meerderheid van de mensen beslissen welk economisch, sociaal en politiek systeem ze ‘eigenlijk’ willen, zonder het vooralsnog te weten.
Niemand kan de energieke inspanningen van de reclamejongens en de opiniemakers ontkennen, maar onderschatten we dan weer niet die mensen van wie we beweren dat ze
| |
| |
verkeerd gekozen zouden hebben, tegen hun ‘objectieve eigenbelang’ in? Als concreet voorbeeld van zo'n houding neem ik de in progressieve kringen verspreide verklaring dat de kiezers van duidelijk racistische partijen in Europa ‘natuurlijk geen racisten’ zijn, maar misleide en terecht ontevreden burgers die door zo'n kiesgedrag hun ongenoegen over de gang van zaken willen uitdrukken. Daarmee vermijden we een directe confrontatie met mensen die ‘eigenlijk’ (daar gaan we weer) vanuit hun sociaal-economische positie progressief horen te stemmen en stellen we onszelf gerust: zo erg als het eruit begint te zien is het nu ook weer niet. Tegelijkertijd begaan we echter de kapitale fout deze kiezers als licht ontoerekeningsvatbaar te beschouwen en hun hiermee een essentieel element van hun menselijkheid te ontnemen. Wanneer iemand volwassen is en bij zijn gezond verstand én de kans heeft gekregen zich terdege te informeren (bijvoorbeeld door onze geschriften), en dan in alle vrijheid op een racistische lijst stemt, heeft hij er dan geen recht op als volwaardig burger met zijn keuze te worden geconfronteerd en dus au sérieux te worden genomen? Met andere woorden: blaffen we als trouwe democratische honden niet tegen de verkeerde boom? Dit betekent uiteraard niet dat we de volgens onze analyse diepere oorzaken van de malaise niet hoeven aan te pakken, integendeel. Maar hebben we, als auteurs en intellectuelen, na tweeduizend jaar christendom, tweehonderd jaar Verlichting en een honderd jaar socialisme niet voldoende bescheidenheid opgedaan om ons af te vragen waarom we er nog steeds niet in geslaagd zijn de meerderheid van onze medeburgers in de praktijk van ons grote theoretische gelijk te overtuigen?
| |
De Zeitgeist waait meestal niet waar wij willen
Dichters en denkers, zo hebben we het al sinds de Grieken en vooral vanaf de achttiende eeuw geleerd, zijn vrije geesten die hun persoonlijk welbehagen en vaak hun veiligheid en leven op het spel zetten om de waarheid na te streven. Of we nu vanuit een idealistische benadering het kleinburgerlijke, door minderwaardige belangen gedreven Athene verwerpen uit naam van een utopische staat of, integendeel, die idealistische illusie met tastbare materialistische argumenten te lijf gaan, is hier even van secundair belang. Zelfs die extreme idealisten die geloven dat de waarheid en het geluk slechts in het hiernamaals zullen worden verwezenlijkt, hebben eeuwenlang, vaak samen met hun materialistische tegenstrevers, getracht het leven hier op aarde draaglijker, rechtvaardiger en dus menselijker te maken. Voor de enen zijn de mensen principieel gelijkwaardig als ‘kinderen Gods’, terwijl de anderen kantiaans of marxistisch beweren dat ieder mens ‘een doel op zichzelf is’. Feit is dat beide scholen geschreven en gehandeld hebben in maatschappijen die in de praktijk deze gelijkwaardigheid geheel of gedeeltelijk ontkenden, waardoor ze dus altijd automatisch in een of andere vorm van oppositie terechtkwamen. En wanneer wetenschappers en filosofen de mensen vandaag waarschuwen dat we op een ecologische catastrofe afstevenen, plaatsen ze zichzelf in dezelfde oppositionele en oncomfortabele positie. Zo ziet het er tenminste in de boekjes en in de hagiografieën uit. Maar wanneer we dan de geschiedenis iets minder ideologisch bekijken, valt het op dat de meeste intellectuelen zich bijna even groepsgetrouw aan de ‘Zeitgeist’ houden als de door hen altijd een beetje paternalistisch behandelde ‘massa’. Hoeveel intellectuelen konden het zich in de Parijse jaren vijftig permitteren niet links te zijn? En waar zijn al die ‘intellectuels de gauche’, wat toen bijna een tautologie was, vandaag gebleven? Hetzelfde
geldt, en niet alleen in Frankrijk, voor de jaren dertig en tachtig. Het lijkt wel of Benjamins fameuze voorhoede ondanks alle verklaringen van het tegendeel in feite veel meer de regelmatig veranderende Zeitgeist met woord en daad ondersteunde en versterkte dan er frank en vrij tegenin ging en, vooral, er als de kippen bij was om bij iedere verandering vooral niet te laat te komen.
| |
| |
Wat me dan weer terugbrengt naar de voorbeeldige autoverkoper van 1973, die met evenveel commerciële overtuiging het tegendeel kon beweren van wat hij een jaar voordien had gezegd. Ook als we aanvaarden, wat ik nadrukkelijk niet doe, dat dit in de zakenwereld kan, omdat er nu eenmaal andere denk- en gedragsregels zouden mogen heersen, blijft de kernvraag waarom zoveel intellectuelen zich als autoverkopers mogen gedragen, zonder met verontwaardiging door hun collega's uit ‘de orde van de dichters en denkers’ te worden terechtgewezen. Is het kapitalisme dan bijvoorbeeld het beste en nastrevenswaardigste model voor de oplossing van onze staat- en wereldhuishoudkundige problemen, zoals de Zeitgeist beweert? Is een zodanige nadruk op de regionale en nationale ‘eigenheid’ dan plotseling ongevaarlijk en rechtvaardig, zoals stilaan algemeen werd gefluisterd en nu al luidop gezegd? Is een tikkeltje omfloerst racisme nu ook al in betere kringen de rigeur voor wie niet voor hopeloos naïef en achterhaald wil doorgaan? Is het billijk en rechtvaardig dat mannelijke dichters en denkers een bepaalde essentialistische stroming in het feminisme met beide handen aangrijpen om welwillend vast te stellen dat ‘er toch wel een wezenlijk verschil tussen de seksen is’ en men daarom zo zijn bedenkingen bij al dat emancipatiegedoe (lees: ‘bedreigende intocht van de vrouwen in exclusief mannelijke domeinen’) begint te hebben? Het komt erop neer dat de intelligentsia zich ondanks al die bittere individualistische prestigegevechten binnenskamers vrij collectief gedraagt, wanneer het op de belangen van de groep aankomt, en dat dit gedrag cyclisch is, op het ritme van de steeds wisselende Zeitgeist. Wanneer men dan zegt dat iemand zo denkt en schrijft omdat het nu eenmaal in de tijdgeest past, en dan ergens anders die tijdgeest verdedigt, ‘omdat men nu eenmaal zo denkt’, is de cirkel rond en moeten we inderdaad
ofwel cynisch worden of naar andere, nog niet aangetaste verklaringsmodellen zoeken. Hetzelfde geldt voor het individuele engagement: zet iemand zich in voor verdraagzaamheid omdat ze ‘links’ is of is ze ‘links’ omdat ze zich voor verdraagzaamheid inzet? Met dit soort verklaringen geraken we geen stap vooruit.
| |
Terug naar de bron, maar waar ontspringt die?
Over die ‘bron’ vertelde de Duitse filosoof Ernst Bloch dat het aards paradijs niet aan het begin, maar aan het einde van de mensengeschiedenis lag. Om sociaal-psychologische redenen hebben tot nog toe alle emancipatiebewegingen behoefte gehad aan een of andere oorsprongsmythe, die wegens haar niet-wetenschappelijke aard nooit overtuigend bewezen kon worden, maar noodzakelijk of nuttig bleek om de mensen te mobiliseren. Want indien er ooit een tuin van Eden, een oorspronkelijk communisme, een matriarchaat, een zuiver Arisch rijk of een maagdelijke Indiaanse samenleving geweest zijn, betekent dit dat we die ideale toestand opnieuw zullen kunnen bereiken. In totalitaire religieuze of staatsideologieën kan men ongestraft de geschiedenis vervalsen om de echtheid van de oorsprongsmythe tegen elke indiscrete historische kritiek te beschermen, maar is het in de relatief ‘vrije’ landen van het Noordwesten niet uitgerekend de taak van de intellectuelen om dergelijke ideologieën door te prikken en, wellicht, aan te tonen dat er nooit zo'n ideale oertoestand heeft bestaan? Dat, met andere woorden, hier geen sprake kan zijn van ‘herbronning’, maar alleen van een onderzoek naar de taaiheid van bepaalde menselijke dromen die zowat de ergste ontgoochelingen en ontluisteringen overleefd hebben? De vraag is dus niet, of we ooit al die ‘vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid’ bereikt hebben (het antwoord is zonder meer negatief); ook niet, of we (wij, geslachten na ons) die ooit zullen bereiken, maar wel, waarom de mensen er telkens weer op terugkomen, ook en blijkbaar vooral in periodes waarin ze het relatief goed hebben en zich geen zorgen hoeven te maken over het eten van morgen. In die tijden kan de maatschappij zich ook een kaste van materieel weinig wer- | |
| |
kende, maar daarom niet minder uitvoerig etende intellectuelen permitteren, die dan vooral niet moeten doen of ze alleen op de wereld zijn en
vrij van elke sociale of andere verantwoordelijkheid. En juist omdat die intellectuelen niet de hoeders zijn van een oorsprongtoestand die nooit heeft bestaan, maar wel van de droom van een nog te realiseren menselijkere en ecologisch evenwichtigere wereld, mogen ze zich niet door de cycli van de Zeitgeist laten domineren. ‘En toch beweegt ze’, de aarde, en is verandering mogelijk, wat de inquisitoren van de zestiende eeuw of de pragmatische verdedigers van de nieuwe status quo ook mogen beweren. Nu het progressieve engagement uit de tijd(geest) geraakt is, wat onder meer maar niet uitsluitend te wijten is aan de soms arrogante en ondoordachte (!) manier waarop vorige generaties van auteurs modieus meegecontesteerd hebben, is het meer dan nodig dat de intelligentsia, die nog niet helemaal uit de handen van de sponsors eet of populariteitstests met kwaliteit verwart, zich opnieuw op haar taak van altijd bezint en nieuwe vormen vindt om ons bestaan te bevragen. Wie zou denken dat dit een overbodige luxe is, moet maar eens de rapporten van bijvoorbeeld Worldwatch of Amnesty lezen of een goede krant, of een paar avonden lang kritisch zappen, of zich als exotisch toerist even informeren over het echte leven van de mannen, vrouwen en kinderen, de drie groepen afzonderlijk, in landen die niet de voordelen van het Noordwesten kennen en er toch voortdurend door worden beïnvloed. Ik ben begonnen met de toegeving dat dit een schaamteloos eurocentrisch stuk zou worden en ik hoop dat die term intussen enigszins gerelativeerd werd. Het is ook een schaamteloos pleidooi voor een nieuwe vorm van engagement geworden, een begrip dat hoegenaamd niet gerelativeerd hoeft te worden, integendeel.
|
|