Toch was de kathedraal ontzaglijk groot: bijna honderd meter lang en dertig meter hoog. Zij was eenbeukig. Door de afwezigheid van pijlers bood zij geen veelvoud van perspectieven, zoals de gotische kathedralen van Noord-Frankrijk. Het gewelf rustte op de steunberen.
Langs de wanden en gescheiden door de steunberen bevond zich een reeks kapellen. Bovenom de kapellen liep een ononderbroken galerij of tribune. Het licht viel naar binnen door heel hoge en smalle ramen. Het lijnenspel, gevormd door de raamnissen en de bogen van het gewelf, was het voornaamste element van schoonheid in het interieur.
Oorspronkelijk was de kathedraal geheel naakt en onversierd: een lege en overzichtelijke ruimte, bestemd voor de prediking en de liturgie. De overzichtelijkheid was echter verloren gegaan door de bouw van het kapittelkoor.
Een hoge scheidingswand, het doksaal, deelde het schip in tweeën. Het was opengewerkt met bogen in accoladevorm, maar iedere boog was weer door een koorhek afgesloten. De tribune boven het doksaal vormde een verbinding met de tribunes boven de zijkapellen in het schip en omlijstte de ruimte bestemd voor de gelovigen.
Het kapittelkoor was uitsluitend bestemd voor de geestelijkheid. De gelovigen konden het ritueel alleen nog volgen als het koorhek was geopend. Het schouwspel van de bisschop, zetelend op zijn troon, omringd door het kapittel van kanunniken, moet op hen de indruk hebben gemaakt van een prins met zijn hofhouding.
Het doksaal was gebeeldhouwd in laatgotische stijl, met zulk een overdaad dat het leek of de steen was verweerd. Er bleef geen onbewerkte ruimte meer over. Het koorhek was een smeltwerk van elkaar kruisende bogen en ineengeslingerde motieven.
Het deambulatorium, de dienstgang om het kapittelkoor, was kwistig getooid met beelden van profeten en figuren uit de bijbel, in een wat overdreven realistische, soms theatrale, soms ook grappige, maar steeds overtuigende stijl.
Langs het deambulatorium bereikte ik het hoogkoor in de absis van de kathedraal. Boven het hoofdaltaar prijkte het beeld van de heilige Maagd, middelares tussen Christus en de gelovigen en symbool van de kerk.
In het kapittelkoor, tegenover het hoofdaltaar, stond het beeld van de heilige Caecilia, patrones van de muziek, aan wie de kathedraal was toegewijd. Een stoet van tweeënzeventig musicerende engelen volgde haar.
Maar in het weelderig gebeeldhouwde koor werd niet meer gezongen en er werden geen plechtige diensten meer gecelebreerd. Het had zijn sacrale functie verloren en was een museum geworden. De bisschopstroon was een pronkstuk uit een voorbije glorietijd. De banken van de eerwaarde kanunniken werden door profane bezoekers bezet.
De afstand en het isolement van de celebrant in het hoogkoor vervreemdden de gelovigen van de liturgie. Daarom had men aan het einde van de zeventiende eeuw de orde van het interieur omgekeerd. Men had zich afgewend van Jeruzalem en zich naar New York gericht.
In de achterwand van de kathedraal, beschilderd met ‘Het laatste oordeel’, had men een opening gemaakt, welke toegang gaf tot de kapel onder de klokketoren. Deze kapel diende voortaan als koor.