schijnlijk de auteur van slechts één roman zal blijven.
Het succes van de Spaanse literatuur is, met andere woorden, niet alleen uiterst bescheiden, maar ook incidenteel. Ook in dit opzicht is er dus een essentieel verschil met de Spaans-Amerikaanse literatuur, waar veel minder sprake is van zo nu en dan een toevalstreffer maar veeleer van oeuvres die tot de verbeelding van grote groepen lezers spreken.
Welke Spaanse schrijvers werden er nog meer vertaald de laatste jaren? Het zijn er heel wat: Julio Llamazares, Javier Marías, Javier Tomeo, Rosa Montero, Mercedes Abad, Antonio Muñoz Molina, Cristina Fernández Cubas, Adelaida García Morales, José María Guelbenzu, Esther Tusquets, Manuel Vázquez Montalbán en Manuel Vicent. Hun werk heeft echter niet of nauwelijks indruk gemaakt op de Nederlandse lezer, want vrijwel zonder uitzondering verdween het even geruisloos van de Nederlandse markt als het was verschenen.
De uitgevers hielden het bij de meesten van deze schrijvers na één vertaling voor gezien, wat niet verwonderlijk is gezien de lauwe reacties in de pers. Een aantal vertalingen werd volstrekt genegeerd, terwijl de rest vrijwel zonder uitzondering in kort bestek en in weinig enthousiaste bewoordingen werd besproken. Symptomatisch is bovendien dat het vrijwel uitsluitend hispanisten en hispanofielen zijn geweest die tekenden voor de besprekingen. De uitzonderingen zijn snel genoemd, want veel meer dan een enthousiast, zij het kort stukje van Jacq Vogelaar over Javier Tomeo in De Groene Amsterdammer, een opmerkelijk geestdriftige bespreking van Javier Marías' Een man van gevoel van Koos Hageraats in HP/De Tijd en een stuk van Willem Kuipers over Marías' Aller zielen schieten mij niet te binnen. Wat een povere ontvangst wanneer je haar vergelijkt met de manier waarop de Spaans-Amerikaanse literatuur rond 1970 in de pers werd onthaald, toen gerenommeerde schrijvers/critici als C. Buddingh', Kees Fens, Carel Peeters, J. Bernlef en Bob den Uyl geestdriftig uitpakten over het vertaalde werk van Borges, Cortázar, García Márquez, Neruda, Paz, Puig, enzovoort. Dit verschil geldt ook voor de ‘gewone’ lezer: wie niet tot het kleine kringetje hispanisten en hispanofielen behoort, heeft wél het een en ander van Borges, Cortázar, Márquez, Neruda, Vargas Llosa, Paz en Galeano in de kast staan, maar heeft nog nooit gehoord van Marías, Millás en Muñoz Molina, om maar drie jonge literaire goden uit het nieuwe Spanje te noemen.
Hoe komt het toch dat de Spaanse literatuur nog steeds zo onbekend is in Nederland (en ook elders)? Ligt dit aan de uitgevers? Hebben zij de verkeerde boeken op de markt gebracht? Dat lijkt me aantoonbaar onjuist, al zijn er natuurlijk wel enkele voorbeelden te geven van twijfelachtige keuzen. Waarom werd bijvoorbeeld van Juan José Millás het magere La soledad era esto als eerste vertaald (dat bovendien de vreselijke titel Elena's eenzaamheid meekreeg) en niet El desorden de tu nombre of Volver a casa? En had Javier Marías niet beter met Aller zielen dan met Een man van gevoel geïntroduceerd kunnen worden?
Meer dan kanttekeningen zijn dit echter niet, want de meeste auteurs werden wel degelijk geïntroduceerd met zo niet hun belangrijkste, dan toch in elk geval een van hun belangrijkste werken: Mendoza met De stad der wonderen, Tusquets met De liefde is een eenzaam spel, Tomeo met De markies schrijft een opmerkelijke brief, Muñoz Molina met Een winter in Lissabon, Vázquez Montalbán met De pianist, Llamazares met Wolvemaan... Wel kun je je afvragen waarom bepaalde auteurs wel en andere niet werden vertaald. Want met uitzondering van een enkeling met een boven elke twijfel verheven reputatie - ik denk in de eerste plaats aan Mendoza - hadden de uitgevers even goed hun oog kunnen laten vallen op Alvaro Pombo, José María Merino, Luis Landero, Alejandro Gándara, Jesús Ferrero of Soledad Puértolas, allemaal postfranquistische auteurs, allemaal geloofd en geprezen in Spanje, maar geen van allen vertaald in het Nederlands.