| |
| |
| |
Julia Quak-Stoilova
De positie van de schrijver in Oost-Europa vandaag en gisteren
Oost-Europa is een beladen en weinig exact begrip. Voor de ineenstorting van het communisme was het een synoniem voor de verzameling communistische landen in Europa. Nu wordt de term in twee betekenissen gebruikt: ten eerste om diezelfde landen in hun huidige ontwikkeling aan te duiden, en ten tweede alleen voor een gedeelte ervan, bestaande uit Rusland, Roemenië, Joegoslavië, Bulgarije en misschien Albanië (waarbij Joegoslavië een aparte positie inneemt). Het westelijke deel van Oost-Europa wordt tegenwoordig vaak als ‘Midden-Europa’ aangeduid en bestaat uit de voormalige ddr, Tsjechoslowakije, Hongarije en Polen. Midden-Europa trekt vandaag de dag - net als vroeger trouwens - zijn neus op voor de oostelijke buren. Iedereen wist dat die nog dieper in de puree zaten, en wel in elk opzicht: economisch, democratisch, qua mentaliteit of zelfs qua werkdiscipline. Men zou er de aanduiding ‘Oosteuropese schrijver’ over zichzelf niet accepteren. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Russische en Bulgaarse schrijvers genoten die van Polen, Tsjechoslowakije, Joegoslavië en Hongarije, zeer zeker in de laatste decennia van de communistische regimes, een behoorlijke portie ‘narren-vrijheid’ - ze mochten formalistisch, individualistisch, kosmopolitisch of pessimistisch zijn zo veel ze wilden. Het regime deed zelfs een oogje dicht als ze in het Westen publiceerden - als ze maar afbleven van duidelijk politieke kwesties.
Was dat wel genoeg? Hierover zijn de meningen onder de hoofdrolspelers verdeeld. ‘Nou... bijna genoeg dan,’ zegt Aleksandar Tišma, een Joegoslavische auteur. Hij heeft zich ook tijdens de stalinistisch-titoïstische jaren niet bekommerd om de politiek en doet dat ook nu niet. Zijn jeugddroom om naar Parijs te gaan en daar schrijver te worden werd gedwarsboomd toen de communisten in 1944 de macht grepen. Zo'n tien jaar later mocht het wel, maar toen was het voor hem te laat om nog te verkassen. Hij heeft er het beste van gemaakt, heeft een eigen stijl ontwikkeld, realistisch maar gekruid met een behoorlijke dosis existentiële horror.
Men ontkomt echter niet aan de indruk dat hij nog steeds verbitterd is over het hem ooit aangedane onrecht. Vanuit Parijs was hij vast veel eerder beroemd geworden dan vanuit een kleine Europese uithoek.
‘Nee, de ruimte voor de schrijver was niet groot genoeg,’ vindt Peter Esterházy, de Hongaar. Wel waren de schrijvers druk bezig de grenzen te verleggen, steeds een ietsje verder, en de restricties uit te hollen. Zie György Kónrad, die rechtstreeks de politieke misdaden van het regime aan de kaak stelde. Maar ook in Midden-Europa waren zulke lieden dun gezaaid. Esterházy, die als een soort spil fungeerde waaromheen de gehele Hongaarse literaire vernieuwing in het begin van de jaren tachtig draaide, beweert dat het regime in zijn laatste jaren maar ‘soft porno’ was. En toch, vindt hij, was het hoogst schadelijk voor de kleine grijze celletjes. ‘Je werd dommer, haast zonder het zelf te merken, want je moest jezelf controleren en beperken.’
Er bestaat vanouds een nogal groot verschil tussen de maatschappelijke positie van de schrijvers van Oost- en die van West-Europa. Waar gaat het om? Is het creatieve proces van het schrijven, is de boekendistributie dan niet overal ongeveer hetzelfde? Dat wel. Wat verschilt is de rol en de betekenis van de schrijver voor het volk. In het Westen beweegt de schrijver zich in een bepaald circuit. Hij heeft een vak dat maar een van de vele vakken is die in het land worden beoefend. Soms overdrijft hij
| |
| |
zijn specifieke status, wat kan uitmonden in bijvoorbeeld de ‘ivoren toren’-houding. In zo'n positie kan een individu zich in het Westen best handhaven. Men zal over hem de schouders ophalen en hem zijn gang laten gaan. Maar in het oosten van Europa ligt de zaak heel anders. Tijdens het stalinisme riskeerde een schrijver met zo'n houding een werkverbod of zelfs een doodvonnis, als ‘vijand van het volk’.
In het Oosten is de schrijver lange tijd een mega-ster geweest, een vip, een soort openbare persoonlijkheid, een combinatie van volkstribuun en ziener. Niet dat hij altijd echt leverde wat men van hem verwachtte, maar men beschouwde hem toch als een soort hoger wezen dat een directe lijn naar de hoogste gerechtigheid en een oplossing voor 's mensen problemen had. En geen wonder: in landen waar geen democratische vrijheid en geen echt parlement is, nemen een of meer schrijvers veelal de rol van spreekbuis van de minder bedeelden op zich. Zo iemand spreekt zich uit over moraal, sociale gerechtigheid en strijdt als een soort Robin Hood tegen de rijken en voor de armen. In Europa is dat ooit begonnen met Voltaire en Beaumarchais. Zij zetten zich in voor mensen die ten onrechte waren veroordeeld en vochten tegen de privileges van de aristocratie. In Rusland vond deze houding zo'n eeuw later massaal navolging, en niet alleen onder de schrijvers. Er waren stromingen zoals die van de beroemde narodniki, ongeveer te vertalen met ‘aan de kant van het volk staanden’. Dit waren revolutionaire intellectuelen die hun eigen, vertrouwde omgeving verlieten en als ambachtslieden of dagloners onder het volk leefden om het te leren kennen en zodoende de moeilijke omstandigheden ervan te kunnen verzachten. Het volk was aan de ene kant een verpersoonlijking van de Romantische idee over ‘de edele wilde’. Aan de andere kant beschouwde men het, zonder zich druk te maken over enige logica, als geknecht en wilde men het bevrijden van onderdrukking, onwetendheid, drank en ziektes. Die houding vinden we niet alleen bij direct betrokken schrijvers, zoals Maksim Gorki, die zelf afkomstig was uit de onderste sociale lagen, maar ook bij graaf Leo Tolstoj. Die probeerde de huichelarij uit zijn leven te bannen door de manier van leven van de boeren over te nemen. Tolstoj bouwde scholen voor de boeren en hun kinderen, schreef
schoolboekjes en trad op als onderwijzer. Maar hij heeft ook boerenkleding gedragen, bedierf, zegt men, zijn maag op zijn oude dag met boerenkost, ging maaien en zou zelfs hebben geleerd om schoenen te naaien. Zijn verbondenheid met het volk heeft school gemaakt en niet alleen onder de narodniki. De Russische literatuur, toch al de ‘goede’ kant opgedreven door literatuurcritici en publicisten als Belinski, Dobroljoebov en Tsjernysjevski, ging zich massaal bemoeien met het sociale vraagstuk. ‘De eisen van het reële leven’ waren de nieuwe criteria voor de kunst. Esthetische criteria werden belachelijk gemaakt. Een échte appel, vond men, was beter dan een geschilderde, omdat men die op kan eten.
De Russische maatschappij werd danig door dat soort ideeën beïnvloed. Ze werd langzaamaan verdeeld in ‘goeden’ en ‘kwaden’, waarbij de armen - boeren, proletariërs voor zover die er waren - per definitie aan de goede kant zaten en geen kwaad konden doen.
Iedereen die tot de hogere klassen behoorde, inclusief de eigen mensen - de intelligentsia - werd door schrijvers en critici bekeken met achterdocht, (zelf)kritiek en berouw, je zou zelfs kunnen zeggen, met zelfhaat. ‘De Russische ziel’, voor zover die bestaat, neigt ertoe mea culpa te roepen; de schurk in Dostojevskis werk beseft goed dat hij een schurk is. Als de leden van de eigen klasse geen uitbuiters waren, redeneerden schrijvers vaak, dan waren ze in het beste geval lieden die opgebrand waren. Men heeft voor hen ook een huiveringwekkende naam bedacht: men noemde ze massaal ‘overbodige mensen’! Ook al hadden ze goede bedoelingen, ze kletsten maar wat, (in de versie van Toergenjev), liggend op de salonbank (Gontsjarov) of zanikten iedereen de oren van het hoofd dat ze naar Moskou wilden, maar verroerden geen vin om een trein- | |
| |
kaartje te kopen (Tsjechov). Dat is natuurlijk een sterk versimpelde weergave van de betreffende plots, maar toch is vooral de combinatie en confrontatie van diverse werken geschreven door diverse schrijvers zeer ontmoedigend voor de lezer, vooral door de manier waarop de grondidee door recensenten werd uitgelegd. De Russische literatuur, de progressieve recensenten en de schrijvers hadden kennelijk zo veel gezag dat de werken blijkbaar altijd als een soort tijdsdocumenten werden gelezen in plaats van als metafoor, als synthese en overdrijving, als literaire gradatie, zoals fictie elders wordt beschouwd.
Later, toen Stalin praktisch de lijfeigenschap weer invoerde door de sovjetburgers te verbieden zonder officiële toestemming van woonplaats te wisselen, of toen de sovjetmensen sidderend elke nacht hun arrestatie verwachtten zonder te kunnen vluchten, zal de lectuur van die werken ook weinig stimuli hebben geleverd om er zich rekenschap van te geven hoe abnormaal de toestanden onder de bolsjewieken waren. Juist de haast letterlijk genomen werken van de Russische ‘critische realisten’ hebben er in hoge mate toe bijgedragen het renommee van de Russische intelligentsia te vernietigen. Wie zal zich om een soort lieden bekommeren die massaal ‘overbodige mensen’ werden genoemd?
Daarom was er nauwelijks reactie toen die (‘overbodige’) denkende, maar niet doende intelligentsia onder de bolsjewistische doeners maar niet denkers als een geleiachtige kwabbelige massa werd voorgesteld. Die vormde in hun ogen geen klasse, maar proslojka, een tussenlaag, en werd bij voorkeur van het fraaie adjectief ‘verrot’ voorzien. Van hier is het maar een stap naar de daarop volgende verachting en vernietiging. De proleet Stalin heeft altijd met ontzag en minderwaardigheidsbesef - die in jaloezie en afgunst overgingen - gereageerd op de brede algemene ontwikkeling van zijn mederevolutionairen Lenin, Zinovjev, Kamenev, Trotski. Die gaven wel op de bourgeoisie af, maar ze hadden de bourgeoise cultuur in zich opgenomen. Er is overgeleverd dat ze bij het citeren van mede- of tegenstanders zonder het zelf te merken van Duits naar Frans of Engels met dezelfde vanzelfsprekendheid overgingen als waarmee ze in het Russisch converseerden. Zo valt misschien ook de ambivalente houding van de communistische regimes ten opzichte van beoefenaars van literatuur en cultuur te begrijpen. Aan de ene kant werden die als verwekelijkte lieden zonder echte, dat wil zeggen materiële, macht geminacht en werd hun te verstaan gegeven dat ze naar het pijpen van de communistische machthebbers moesten dansen. Aan de andere kant hadden de communistische bonzen een haast irrationeel ontzag voor de immateriële waarden en de scheppers ervan: degenen die in het gareel liepen wachtten derhalve alle geneugten van het menselijk leven. Wie dat vertikte werd verbeten achtervolgd.
De vraag naar de positie van de schrijver of de kunstenaar in het algemeen onder een totalitair regime is niet nieuw. De kunstenaar was te allen tijde kwetsbaar, afhankelijk van de machtigen der aarde, of zijn naam nu Ovidius was, Torquato Tasso of Gustaf Gründgens. Maar onder zo veel andere aangename en verheffende illusies die de achttiende en negentiende eeuw de mensheid hadden geschonken, hoorde ook die dat de ‘vooruitgang’ de kunstenaars in grote mate autonoom en souverein kon maken. Als de kunstenaar zijn bohémiense driften maar enigszins kon beteugelen, kon hij in principe best leven van zijn talent, zelfs als hij, zoals Thomas Mann, meer dan eens helemaal opnieuw moest beginnen. Maar dat geldt dan wel voor min of meer democratische regimes, die iedereen toestaan op zijn eigen manier zalig te worden, althans voor zover hij geen direct gevaar vormt voor de maatschappij. Het verandert drastisch met de komst van het totalitarisme, bruin of rood. Hier wordt vooral op de rode versie ingegaan, ook al hebben die twee veel overeenkomsten. In zijn meest ‘zuivere’ vorm komt de positie van de schrijver of überhaupt kunstenaar in de rode dictatuur tot uitdrukking in onder andere Bulgarije. (De middelen zijn natuurlijk van sovjet- | |
| |
makelij.) Want: de Russen? Die hadden hun - vele - dissidenten. De ddr? Daar was men weliswaar zeer strak in de leer, maar je kon desnoods ‘naar de klassevijand toe’, die ook nog jouw taal sprak, en met een beetje geluk was je daar al bekend. De Tsjechen, Hongaren, Polen? Die hadden, zoals gezegd, een zekere ‘narrenvrijheid’. Maar wat moesten bijvoorbeeld de Bulgaren, Roemenen of Albanezen doen, die noch het een noch het ander hadden? Zij kregen de volle lading. Voor hen gold vijfenveertig jaar lang hetzelfde wat in principe voor alle communistische landen gold, maar dan zonder versoepeling. De situatie in Bulgarije was onversneden
totalitair en het relaas wordt niet verwaterd door voorbehouden zoals ‘dat kon hier, maar elders was er geen sprake van’.
Welke mogelijkheden waren er voor een strak aan de teugels gehouden, dus bijvoorbeeld Bulgaarse, schrijver? Zuiver gedestilleerd waren dat er drie, met vanzelfsprekend veel nuances en schakeringen.
1. Onverzoenlijke oppositie, botsing met de macht. Daarvoor zijn veel historische voorbeelden en niet alleen in de Bulgaarse literatuur. De dichter-rebel is weliswaar een cliché, maar wel een zeer mooi... Ieder land heeft er voorbeelden van. In Bulgarije echter zijn, denkt men, veel meer dichters en schrijvers een onnatuurlijke dood gestorven dan elders - doodgeschoten, gesneuveld, zelfmoord, t.b.c. De Bulgaarse dichters en schrijvers van de klassieke periode, de negentiende eeuw, waren haast allemaal in conflict met de Turkse overheersers en eisten de vrijheid voor Bulgarije. (Hierin lijken ze trouwens ook op de auteurs in de meeste Oost- en Middeneuropese landen: de Hongaarse, Tsjechische, Poolse, Duitse (van vóór de revolutie in 1848), Joegoslavische, ook de Russische schrijvers vochten verwoed voor de nationale óf sociale bevrijding van hun volk). In de persoon van Hristo Botev, een soort Bulgaarse Petöfi, die nog geen dertig jaar oud was toen hij in een gevecht tegen de Turken de dood vond, bereikt dat soort revolutionaire dichters een hoogtepunt. Ook in de twintigste eeuw vergaat het veel Bulgaarse schrijvers niet beter, daar de zeden in het pas van de Turken bevrijde land niet erg democratisch zijn. De Bulgaarse literatuur had de uiterst sterke sociale geëngageerdheid overgenomen van de Russen. De communisten maakten hier al tijdens het interbellum en vooral na hun machtsovername zeer handig gebruik van. Ze wierpen zich op als de verwezenlijkers van de sociale gerechtigheid, die eeuwenoude droom van de mensheid. Zo was het in het begin van het totalitaire regime voor de schrijvers niet alleen op politiek gebied (het Rode Leger was in het land), maar zelfs op ideeëngebied moeilijk om alternatieven te bieden. Trouwens, ook als je niet tegenwerkte, werd je met de dood bedreigd...
Karel van het Reve heeft ooit verklaard, dat hij zich niet ging bezighouden met een schrijver die als pseudoniem Elin Pelin had. Wat deze zo onacademische professor toen bezield heeft is me altijd een raadsel gebleven. Elin Pelin (pelin ‘alsem’ of ‘vermout’) is een van de twee grootste Bulgaarse realisten tijdens het interbellum. Iemand die fijnzinnig, vakkundig en met veel smaak schrijft. Maar, zoals de democratische pers pas nu mocht onthullen, hij is op een haar na aan de dood ontsnapt bij de communistische putsch van 1944: twee halfgeletterde partizanen, dronken van vreugde (en misschien van iets anders) door de pasverworven macht, besloten om ook hem als klassevijand neer te knallen omdat hij beroemd was geweest onder het ‘bourgeois regime’: hij kon dus per definitie niet deugen!
Na de dooi viel er in de Bulgaarse, net als in de sovjet-letteren een opmerkelijk verschijnsel te bespeuren - het zogenaamde ‘secretarissenproza’. Het ging om figuren die secretaris of iets anders hoogs in de schrijversbond waren. Zij hebben voor die tijd verbluffende boeken geschreven, die tot dan toe iedereen de kop zouden hebben gekost. Kritiek op de stalinisten? Men schilderde, gepord door zijn slechte geweten, het afschuwelijke lot van de ideologische of fysieke slachtoffers. Het Westen? Opeens kwamen er reisverslagen, ironische of
| |
| |
satirische beschrijvingen van het hedendaagse Westen. Hoe kon dat opeens? Ging de ideologie zich terugtrekken? Maar zeer ten dele: het was een goed georganiseerde en sterk beperkte strategische terugtocht, een weloverwogen zet: kritiek op de oude stalinisten is nodig voor de nieuwe partijlijn, maar wij zorgen er wel voor dat de schade beperkt blijft. Daarom doen we het, wij weten hoe het moet, van hier tot daar - en geen stap verder! En we zetten geen leken aan het werk! Dezelfde mensen mochten ook naar de klassevijand toe: we geven onze valuta aan onze eigen mensen; die weten heel goed wat en hoe te berichten...
2. De tweede mogelijke houding voor de Bulgaarse schrijver was de poging tot neutraliteit. Men probeerde afstand te houden tot de macht, compromissen te sluiten om de eigen integriteit enigszins te bewaren. Dit wankele evenwicht ‘tussen ja en nee, tussen to be or not to be’, zoals de dichteres Blaga Dimitrova het formuleert, is onhoudbaar. De communisten zijn maximalisten. ‘Wie niet vóór ons is, is tegen ons’, was hun leuze. En omdat vijanden zoeken de beste manier is voor elke carrièrist om naar boven te komen, wordt je aarzelende houding eerder vroeger dan later ontdekt. De duimschroeven worden aangedraaid - of je moet een nóg erger dan doorsnee hielenlikker worden om te bewijzen dat je het niet zo had bedoeld. Dat gaat dan gepaard met een creatieve ondergang. Of je wordt nolens-volens in het kamp van de oppositionelen geduwd, met alle vreselijke gevolgen van dien: repressie, isolatie, misschien alcoholisme, en weer ondergang, maar dan fysiek. Censuur en - veel erger - zelfcensuur stellen paal en perk aan elk idee, slaan elk beeld lam en kreupel. Blaga Dimitrova beschrijft de lijdensweg van haar critische roman Gezicht in de jaren tachtig: ‘...Ik heb ontdekt dat men een complete sociologische studie kan schrijven over de fijne kneepjes van het ideologische taboe. Het gaat niet om directe critische aanvallen van het regime, maar om kleinigheden, die je op het eerste gezicht futiel zou noemen. Ze dwingen je bijvoorbeeld om in je gehele tekst “aanbrenger” te vervangen door “lasteraar”. Waarom? Nou, omdat een lasteraar gewoon een slecht individu is, je komt hem overal ter wereld tegen, terwijl de aanbrenger opgenomen is in de instituties van het systeem: hij is een dienaar, een “schroefje” in de totalitaire machine. Minuscule correcties die echter de gehele “geest” van het werk veranderen. - Maar ik betrap mezelf ook op mijn eigen
censuur, op zelfcensuur: in plaats van “partij” heb ik “kerk” gebruikt (de dogma's van de kerk), in plaats van “typisch partijgedrag” “typisch orthodox gedrag”. Talloze van zulke spelletjes van kat en muis.’
3. De derde mogelijkheid is de valkuil van de macht, meehuilen met de wolven, prijzen van de machthebbers, een partijpoëet of - schrijver worden. Ook daarbij zijn er gradaties, je vindt er edelkitsch én absoluut afval: Kuba (Kurt Barthel) maar ook Johannes R. Becher, om eens van land te wisselen, of wat te zeggen over een begaafde schurk als Hermann Kant. Je komt haast ongemerkt op het verkeerde pad. Iedereen - dissident, neutrale en hielenlikker - moet in de eerste tijd een zekere moeite doen om te worden gedrukt. (Haast) iedereen smacht naar erkenning, de meesten van ons zijn ijdel, velen zouden graag beroemd zijn. Zijn dichters écht zieners?
Een briljant Bulgaars dichter, Hristo Smirnenski, die ook nog geen dertig was toen hij aan t.b.c. stierf en die soms de Bulgaarse Majakovski wordt genoemd, beschreef zeventig jaar geleden in een stuk expressionistisch proza, ‘Het sprookje van de trap’, profetisch de manier waarop men jonge idealisten corrumpeert:
‘Ik ben plebejer van geboorte en alle hongerigen zijn mijn broeders. Wat is de aarde toch lelijk en wat zijn de mensen ongelukkig!’ Aldus een woeste jongeman, die aan de voet van een marmeren trap zijn vuisten balt, omringd door uitgehongerde, in lompen gehulde mensenmassa's. De marmeren trap leidt naar boven, waar de rijken en machtigen feesten. De jongeman stormt de trap op om zijn arme broeders op de rijken te wreken. Maar er is een machtige bewaker, de Duivel, die hem niet doorlaat. Dan laat
| |
| |
de Duivel zich toch bepraten: doorlopen mag wel, maar hij eist tol voor elke trede. Zo offert de jongen tandenknarsend eerst zijn gehoor, dan zijn ogen, dan zijn hersenen - om zijn broeders te mogen wreken. Maar zo gemeen is ook de Duivel niet: de jongen krijgt nieuwe zintuigen in de plaats van de oude. Hij is boven! Hij wil zich op de rijkaards storten, die schuldig zijn aan alle ellende, maar... hij ziet met zijn nieuwe ogen opeens zijn broeders vrolijk wuiven! Mooi gekleed, ze lachen, ze dansen! Hij hoort ze met zijn nieuwe oren zingen en juichen! ‘Wie ben je?’ vraagt de Duivel hem arglistig. ‘Ik ben een prins van geboorte en alle goden zijn mijn broeders! O, wat is de aarde mooi en wat zijn de mensen gelukkig!’
Hristo Smirnenski heeft zijn ‘sprookje’ opgedragen aan iedereen die zal zeggen: ‘Dat heeft geen betrekking op mij.’ Je vraagt je verbijsterd af hoe hij het kon weten. Hun naam was legio, die zo deden en dan zus zeiden. En in Roemenië, Bulgarije, de ddr, ussr, waar de schrijversunies strak georganiseerd én rijk waren heeft dergelijk gedrag de schrijvers tijdens het communisme geen windeieren gelegd. Ze leefden als God in Frankrijk. Ze mochten naar de klassevijand waar iedereen naar toe wilde maar niet mocht. Ze hoefden niet twintig jaar lang op een vooruitbetaalde woning te wachten (Bulgarije) of in een ‘komoenalka’-flatje samen met drie andere gezinnen één keukentje en één we te delen (ussr), maar konden zó in een ruim appartement; ze kregen hun vooruitbetaalde Trabi niet na acht jaar (ddr) maar de volgende week - en het was bovendien een Lada. Ze vingen in een maand tijd het jaarsalaris van de overige paria's. Ze werden gefêteerd, geëerd, uitgenodigd, vielen in de prijzen, ze waren klassiek dichter en snoven bij leven en gezondheid de liefelijke geur op van lauweren die hun kale voorhoofd camoufleerden. Het is niet verwonderlijk dat ze hun positie met hand en tand verdedigden. Moesten Pasternak, Solzjenitsyn of wie dan ook als imperialistische spionnen of cia-agenten worden ontmaskerd? Hier zijn we! Moest Biermann, moesten onorthodoxe auteurs zoals Schneider, Heym, Loest en een dozijn andere ‘volksvijanden’ eendrachtig uit de schrijversbond worden gestoten? Hermann Kant, voorzitter van de Schrijversunie staat al klaar voor de bijltjesdag! Een betaalde knecht maakt de causa van zijn meesters tot de zijne, alleen al uit zelfbehoud en zelfachting: En voilà, daar heb je de intellectuele gendarme, de creatieve beul, de scheppende nomenklatoertsjik. In tijden waarin en
in landen waar het lidmaatschap van een schrijverbond een kwestie van creatief overleven was (‘Wij beslissen of jij een schrijver bent!) hebben ze de rol van de Duivel in dat ‘Sprookje van de trap’ overgenomen. Men handelde de aangelegenheden zelf af, men was goed gedresseerd. In Joegoslavië, Polen, Hongarije en de cssr lagen de zaken anders. Lidmaatschap van de schrijversbonden deed er niet zo veel toe. Maar in de overige barakken van het ‘socialistische kamp’ was een strakke orde aangezegd.
Dat was de situatie vóór de omwenteling.
Ook daarna verschilt de positie van de typisch Oosteuropese schrijver van die van zijn Middeneuropese collega, tenminste in ideëel opzicht. Hoe zou het ook anders kunnen zijn? De huidige situatie is een resultaat van die van gisteren, en de uitgangspunten zijn verschillend. Havel, Konrad, Michnik vertellen nu nog steeds wat ze vroeger vertelden. De weinige verschillen bestaan eruit dat de gevangenis niet meer op de achtergrond grijnst en dat hun landgenoten nu ongestraft naar hen mogen luisteren. Maar als je in Oost-Europa tegenwoordig de kranten leest val je van de ene verbazing in de andere. Hoeveel vijanden het regime niet heeft gehad! Hoeveel mensen van wie je dat nooit zou hebben verwacht zijn er niet getreiterd, belemmerd, gedwarsboomd! Om de doden gaat het even niet, we blijven bij de literatuur. Zelfs de beulen, ophitsers en profiteurs ontpoppen zich als slachtoffers van het regime. ‘Das muß Dialektik sein,’ spot Der Spiegel. Maar ook deze ‘Bildzeitung van de intellectuelen’, aldus een woedende ingezonden brief, schuwt de geläufige namen niet: het geeft niet dat ze ietwat bezoedeld zijn. Dissidente schrijfster Monika Maron, die in de ddr een
| |
| |
publikatieverbod had, is ontzet: ‘Günter Schabowski, ooit lid van het Oostberlijnse politburo, kletst bij Der Spiegel, een voormalige censor genaamd Langguth doet belangrijk bij Stern, Krenz int zijn geld van Bild en zit wijdbeens en brutaal in talk-shows, net als vroeger in het politburo, Peter Przybylski, vroeger voorlichter bij de procureur-generaal van de ddr, verovert de bestsellerlijst van Der Spiegel, Vera Oelschlegel (volksmond: Oelschenkel), exechtgenote van Hermann Kant en van de Berlijnse partijchef Konrad Naumann, kliedert in de Berliner Zeitung. En waar heeft Monika Maron zelf haar hart mogen luchten? Juist, in Der Spiegel. Die drukt voorafgaand aan haar relaas pikant een recensie af van de memoires van Hermann Kant, een pil van 542 bladzijden - in ieder geval dikker dan welke ook van zijn ddr-romans. De man met het verkreukelde gezicht - dat was toch de spiegel van de ziel? - schijnt dit keer een verbale indigestie te hebben opgelopen.
Sommige mensen hebben niet eens de goede smaak om in hun schande tenminste hun mond dicht te houden.
Financieel heeft de omwenteling wel een isgelijk-teken geplaatst tussen de schrijvers van het vroegere ‘socialistische kamp’. Zelfs degenen die vroeger vrijer waren (Hongaren, Polen etc.) kampen tegenwoordig met de macabere gevolgen van een wilde markteconomie, maar zeer weinig verzacht door enige beschaving, sponsoring, reguleringsmechanismen of zelfs verzadiging. Waar gaat het om? Om de vrije boekenmarkt.
Na een halve eeuw censuur, waarin alleen klassieke of partijgetrouwe werken werden uitgegeven, is er een vrijheid-blijheidperiode uitgebroken. Legio nieuwbakken ‘uitgevers’ zorgen voor het hele scala van prikkels: van Lady Chatterley's lover via Casanova tot harde porno. En misdaad, horror, fantasy, het spreekt vanzelf. Uitgeverijen komen en gaan als eendagsvliegen. De bestaande zijn geprivatiseerd, papier is er alleen maar voor de ritselaars, de schrijversbonden zijn in het beste geval sterk gehavend en geld hebben ze niet meer. Idem dito de schrijvers. En het publiek? Wat een vraag, bij prijsverhogingen van 1000%. (Gestolen) geld hebben alleen de communistische bonzen, voor zover die daarmee nog geen firma in Wenen hebben gekocht - en de speculanten. Maar die mensenlijke species hoeven maar één boek - een spaarboek. Een zware storm woedt en teistert de Midden- en Oosteuropese letteren. Wat er eerder aan de hand was was zeer onnatuurlijk, maar wat er nu gebeurt is zo natuurlijk als de wet van de jungle. Ik vrees dat daar in de eerstvolgende jaren de door Karel van het Reve en anderen zo omstreden survival of de fittest of wat daarvoor doorgaat aan de orde van de dag zal zijn.
|
|