De Gids. Jaargang 154
(1991)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 958]
| |
Frank Bovenkerk
| |
[pagina 959]
| |
komt.Ga naar eind4. Maar het gedrag van een deel van de Marokkaanse jongeren baart zorgen. De ogen sluiten voor dat vraagstuk zou betekenen dat men ongevoelig is voor de angst die bij veel Marokkaanse ouders leeft dat hun jonge kinderen zullen ontsporen. | |
Het criminaliteitsprofielDe cijfers over jeugdcriminaliteit tonen een ontzaglijke hoge uitslag voor Marokkaanse jongens. Tot de leeftijd van 18 jaar is één op de drie tenminste in aanraking geweest met de politie. Dat is meer dan twee maal zo veel als Nederlandse jongens van een vergelijkbare lage sociaal-economische klasse.Ga naar eind5. In vergelijking met Nederlandse jongens maken zij zich schuldig aan meer delictscategorieën: winkeldiefstal, diefstal van fiets en bromfiets, diefstal uit auto's, diefstal op school, vernieling, brandstichting en diefstal met bedreiging van geweld (straatroof). Dit diverse beeld past bij algehele maatschappelijke ontwrichting binnen de groep en de beperking tot deze simpele en ook weinig profijtelijke delicten wijst op geringe maatschappelijke integratie.Ga naar eind6. De jongeren waar het om gaat, hebben opvallend vaak politiecontacten, de graad van recidive is hoog. De politie vertelt over uitzonderlijk hard en gewelddadig optreden - bijvoorbeeld over het in elkaar trappen van het slachtoffer nadat de buit reeds is afgegeven -, maar dit is nog niet systematisch geverifieerd. Verder valt de lage leeftijd van de daders op en de indruk bestaat dat de aanvangsleeftijd van een criminele carrière nog zakt, zelfs tot beneden de leeftijd van twaalf jaar, waar het strafrecht niet meer van toepassing is. Ofschoon de meeste daders alleen opereren of in kleine verbanden, doet zich ook duidelijk groepsgewijs optreden voor. Omdat nog weinig melding wordt gemaakt van het bestaan van een hiërarchie binnen zulke groepen, zouden criminologen nog niet van jeugdbendevorming spreken.Ga naar eind7. Een groot deel van deze categorie zal zijn criminele loopbaan voor een conventioneel bestaan verruilen bij het bereiken van de volwassenheid, bij een huwelijk en bij het vinden van werk. Een tot nu toe moeilijk te schatten aantal zal evenwel doorstromen naar de georganiseerde misdaad. De connecties met de drugshandel in Marokko leveren aanzienlijke mogelijkheden op.Ga naar eind8. | |
Onorthodoxe oplossingenDit Marokkaanse criminaliteitsprobleem stelt de organen van het strafrecht, de instellingen voor maatschappelijke opvang en de samenleving als geheel voor een zware belasting en hoge kosten. Neemt het aantal Nederlandse jongeren in omvang af en loopt hun criminaliteit ook terug,Ga naar eind9. het aantal Marokkaanse jongens van 12 tot 18 jaar neemt van thans 13.000 tot in het jaar 2000 toe tot tussen de 15 en 17.000 en als het criminaliteitsniveau niet minder wordt, zullen zij steeds meer aandacht vergen van de strafrechtelijke organen.Ga naar eind10. Op sommige plaatsen in Nederland heeft de politie z'n handen vol aan de Marokkaanse jongerencriminaliteit, in de meeste jeugdinrichtingen vormen zij reeds de grootste etnische groep en ook in de penitentiaire inrichtingen voor volwassenen neemt het Marokkaanse aandeel toe. Nederlandse instanties hebben heel verschillend op deze recente ontwikkeling gereageerd, maar overal wordt wel iets geprobeerd. Dat gebeurt zonder dat men van elkaar weet en ongecoördineerd: de politie en de hulpverlening bestellen cursussen om te leren met allochtonen om te gaan; elders organiseert men voorlichtingsavonden voor Marokkaanse ouders; de schoolleidingen worden hier en daar op hun plichten gewezen om schoolverzuim en - uitval te beteugelen; er worden alle mogelijke projecten verzonnen in de sfeer van vrijetijdsbesteding, sport en huiswerkbegeleiding. Voor de hulpverlening is duidelijk sprake van een nieuwe markt.Ga naar eind11. In de nota's en projectaanvragen in verschillende gemeenten kom ik steeds weer aanbevelingen en voornemens tegen die behoren tot de categorie ‘meer van hetzelfde’. Favoriet zijn: betere coördinatie van het hulpaanbod, snellere signalering van spijbelgedrag en ‘deskundigheidsbevordering’ van de hulpverlening. Men kan de meeste van de goed bedoelde pogingen beschouwen als te- | |
[pagina 960]
| |
ken dat men zich realiseert dat eigenlijk ‘niks helpt’. Dat komt in de eerste plaats doordat de projectmatige aanpak van de meeste initiatieven volstrekt ontoereikend is om een probleem van zo'n brede omvang op te lossen. Ten tweede hebben politiemensen vaak het gevoel dat hun optreden averechts werkt, omdat de Nederlandse normen van toelaatbaar gedrag niet toestaan te reageren op een manier die wel effect zou sorteren. Een zo urgente en machteloze situatie nodigt uit tot het verzinnen van ‘onorthodoxe’ oplossingen. Een medewerker van het project sociale vernieuwing (Beerenhout) haalt de pers met zijn voorstel Marokkaanse jongens in militaire dienst te disciplineren; onderzoeker Werdmölder suggereert ze in de waan te laten dat ze op het ogenblik waarop de zelfstandige verblijfsvergunning wordt uitgereikt, gemakkelijk uit Nederland kunnen worden gezet.
In deze bijdrage wil ik de achtergronden van dit specifieke criminaliteitsprobleem schetsen en wel door (in sectie 2) verschillende groepen van oorzakelijke factoren, ontleend aan een immigratietheoretisch gezichtspunt, te behandelen. Daarna laat ik (in 3) aan de hand van een bepaalde interpretatie van de multi-etnische samenleving zien hoe de ontsporing van een hele generatie kan ontstaan: het optreden van Nederlandse autoriteiten en instanties blijkt deel van het vraagstuk te vormen. Een groot aantal van de relevante factoren bevindt zich op een terrein dat voor de Nederlandse overheid niet toegankelijk is, een klein aantal is dat wel. De verwachtingen van welk (minderheden-)beleid dan ook zouden niet hoog gespannen moeten zijn, we moeten onder ogen zien dat een groot deel van de ontwikkelingen zich voltrekt volgens een proces dat zich nauwelijks laat beïnvloeden. Waar dat zo is, kan ik niet verder gaan dan het probleem onder woorden brengen (in 4). In 5 volgt een kleine reeks beleidsaanbevelingen. Om deze bijdrage te kunnen schrijven, heb ik een maand lang personen geïnterviewd die hun licht lieten schijnen op speciale facetten van het vraagstuk: politiemensen, gemeentelijke en rijksambtenaren, een directeur van een welzijnsinstelling voor buitenlanders, medewerkers van het riagg, Marokkaanse functionarissen in dienst van de politie, de directeuren van het Landelijk Buro Racismebestrijding en van het Nederlands Centrum Buitenlanders, functionarissen bij de reclassering en de juridische vroeghulp, een pastor in een jeugdinrichting en verschillende collega-onderzoekers. Echt onderzoek kon mijn korte opdracht natuurlijk niet omvatten, maar in die periode heb ik toch met zoveel mogelijk Marokkanen gesproken, thuis en in de moskee. Het is voor een beschrijvend criminoloog, oorspronkelijk etnograaf, nu eenmaal moeilijk om te schrijven over mensen die je niet kent of zelfs nog nooit hebt gezien. Het is mij niet gelukt om echt goed contact te leggen met Marokkaanse vrouwen. Hun mogelijke aandeel in de oplossing van het criminaliteitsprobleem blijft hier goeddeels onbesproken. | |
De uitgangspunten van beleidsvoorstellenBij die voorstellen beperk ik mij tot maatregelen die effectief kunnen zijn voor het probleem in kwestie: het terugdringen van de hoge criminaliteit onder Marokkaanse jongens. Andere overwegingen (bijvoorbeeld het voorkomen van ‘rassenrellen’ of de snelle assimilatie van allochtonen) worden buiten beschouwing gelaten. De maatregelen moeten een brede werking hebben om het speldeprik-effect van de projectmatige aanpak te vermijden. Ze moeten consistent in één richting werken en niet tegen elkaar in gaan, zoals nu vaak wel het geval is waar bijvoorbeeld repressieve maatregelen tegen de hulpverlening in werken. Om kans van slagen te hebben, moeten ze in overeenstemming zijn met het minderhedenbeleid en daarbij speelt het opheffen van achterstanden een belangrijke rol. Om dezelfde reden moeten ze in overeenstemming zijn met de uitgangspunten van het justitiebeleid en dat betekent dat in de eerste plaats zal worden gezocht naar oplossingen in de sfeer van de preventie. Verder wil ik trachten aan de in de Justitienota Recht in Be- | |
[pagina 961]
| |
weging gesignaleerde ‘uitdaging’ die de etnische pluriformiteit van de samenleving voor haar stelt, uit te werken. Tenslotte zullen die maatregelen zo zijn dat ze overeenkomstig het in de nota Justitiële jeugdbescherming gestelde, worden gedragen door de groepen op wie de maatregelen van toepassing zijn, zoals die van de Marokkaanse ouders.Ga naar eind12. Ik voeg daar een gezichtspunt aan toe dat afkomstig is uit de organisatiekunde en dat luidt dat verandering beter is aan te brengen door te bouwen op de sterke punten dan door de zwakke plekken te bestrijden. | |
2. De oorzakenHet migratieprocesDe immigratie van Marokkanen dateert van de jaren zestig, zij vormden de laatste groep der gastarbeiders die door het Nederlandse bedrijfsleven zijn gerekruteerd om ongeschoolde handarbeid te verrichten. Veruit de meeste immigranten, ongeveer driekwart, komen uit het Rifgebergte in Noord-Marokko. Vanaf het midden van de jaren zeventig wordt door de overheid gezinshereniging in Nederland toegestaan. Buitenlandse werknemers van andere nationaliteiten maakten daar eerder gebruik van dan de Marokkanen, maar thans is hun gezinshereniging voor ongeveer 80% voltooid.Ga naar eind13. Een nieuwe migratievorm die thans tot ontwikkeling komt, is de zogenaamde secundaire gezinshereniging. Deze bestaat uit volwassen huwelijkspartners. Binnen de migratiestroom van dit ogenblik neemt dit een steeds belangrijker plaats in. Een (per definitie onbekend) deel van de Marokkanen in Nederland is hier voorts illegaal. Door de Amsterdamse hoofdcommissaris van politie, de heer Northolt, is de suggestie gewekt dat deze groep zich in bijzondere mate schuldig maakt aan (vermogens-)criminaliteit. Zij hebben immers geen andere middelen van bestaan? Dit denkbeeld komt mij onjuist voor. Het is waarschijnlijker dat illegalen wel werk hebben (bijvoorbeeld in de glastuinbouw) en zullen zorgen juist niet met de politie in aanraking te komen. De paradoxale argumentatieGa naar eind14. luidt dat een zwakke verblijfstitel integratie bevordert en een rem oplevert voor criminaliteit. Deze speciale categorie blijft hier verder buiten beschouwing. Tenslotte tekent zich een nog niet zeer grote, maar in omvang snel toenemende stroom van geschoolde migranten af die in Nederland komen studeren aan instellingen van hoger onderwijs. | |
Het integratiepatroonMen kan de sociale positie die een willekeurige etnische groep na immigratie op een bepaald tijdstip in de matrix van de samenleving bezet, kenschetsen aan de hand van drie variabelen. Een groep kan meer of minder sociaal-economische differentiatie vertonen: Amerikanen treft men overwegend in de hoogste lagen, Italianen vertonen een gespreid beeld, Ghanezen bevinden zich vrijwel homogeen in de laagste stratus. De mate waarin men bijeen blijft en zijn cultuur bewaart of cultiveert, kan variëren: Chinezen behouden in de eerste generatie een markant eigen cultureel profiel, Surinamers waaieren in cultureel opzicht uit. Groepen verschillen naar de mate waarin zij zich aan het immigratieland commiteren: Japanners verbinden hun lot volstrekt niet aan dat van Nederland, Indische Nederlanders deden dat volkomen. Passen we dit op Marokkanen toe, dan kan men zeggen dat zij vrijwel uitsluitend tot de laagste sociaal-economische categorie behoren. Dit verschilt van Frankrijk (invloed van de taal, aantrekkingskracht van het koloniale moederland), waar zich van meet af aan ook veel studenten onder de immigranten bevonden. In cultureel opzicht vertonen ze een grote mate van isolement. Hun verbondenheid met de nieuwe samenleving is gering, de eerste generatie leeft met het perspectief van terugkeer, ook al zullen de meesten dat niet in daden meer omzetten. Van welke factoren is het tot stand komen van een dergelijk integratieprofiel (en de verandering daarvan) afhankelijk? Ik beantwoord die vraag voor de eerste variabele: hun soci- | |
[pagina 962]
| |
aal-economische positie. In de immigratietheorie zijn drie gezichtspunten te herkennen: 1. de sociale positie wordt geregeerd door de kenmerken die immigranten als culturele bagage meebrengen. We leren die kennen door hun historische en geografische achtergronden in het herkomstland te bestuderen; 2. de sociale positie fluctueert met de lotgevallen van de bevolkingscategorieën waartoe ze gaan behoren: de sociale klasse, de regio waar ze terecht zijn gekomen. We kunnen het integratieprofiel bestuderen door een analyse te maken van differentiële ontwikkelingen binnen de Nederlandse maatschappij als geheel; 3. de plek die een groep in gaat nemen, wordt bepaald door het mechanisme van positietoewijzing en daarbij spelen discriminatie en uitsluiting een dominante rol. Wie het integratieprofiel van een immigrantengroep wil kennen, bestudere de vooroordelen en antipathieën bij de bevolking van de ‘ontvangende samenleving’ en vooral van degenen die in een machtspositie verkeren om het lot van anderen te bepalen. Alle drie gezichtspunten leveren een deel op van de beschrijving, we zullen ze nu op de Marokkanen in Nederland toepassen.Ga naar eind15. | |
De sociale kenmerken van de Marokkaanse immigrantenDe streek waar de meeste immigranten vandaan komen: het Noorden en Noordoosten, is staatkundig slecht geïntegreerd in de Marokkaanse staat. Het kent een eigen geschiedenis van onafhankelijkheid, overheersing door Spanje en een traditie van verzet tegen inlijving bij het Marokkaanse koninkrijk. De centrale overheid heeft na de Tweede Wereldoorlog verschillende opstanden neergeslagen. Het is geen toeval dat de koning de Europese werfagenten in de jaren zestig naar dit voor hem lastige gebied heeft gedirigeerd. De streek biedt economisch weinig mogelijkheden. Naast landbouw, veeteelt en visserij voorzien de bewoners al meer dan een eeuw in een aanvulling op hun bestaan door piraterij, smokkel en nu in de eerste plaats door trekarbeid. Thans moeten we daar ook de verbouw van (soft)drugs bij rekenen. Het gaat hier om het minst gearabiseerde gebied, men spreekt er Berberse talen en de meeste oudere mensen zijn in de praktijk (bij afwezigheid van het schrift) analfabeet. Dat geldt ook voor het grootste gedeelte van de eerste generatie immigranten in Nederland en dat is ongunstig: uit al het onderwijssociologisch onderzoek blijkt dat schoolsucces van kinderen in de eerste plaats afhankelijk is van het opleidingsniveau van de ouders.Ga naar eind16. Het geboortecijfer is hoog en dat geldt (al daalt het cijfer) ook voor de immigranten. Herenigde Marokkaanse gezinnen tellen gemiddeld 5,5 personen in één huishouden, dat is ongeveer twee maal zo veel als in volledige Nederlandse gezinnen (3,2 personen per huishouden). Het aantal personen dat het in Nederland gemiddeld met één kamer moet doen, bedraagt 0,7, voor Marokkanen is dat 1,3.Ga naar eind17. Dit impliceert minder leefruimte voor scholieren: in hun kamers tref ik stapelbedden en geen bureaus, tafels of boekenkasten. De Marokkanen in Nederland zijn afkomstig van de typische boerensamenleving, waarvan cultureel antropologen in de jaren vijftig ontdekten dat deze in plaats van te voldoen aan een beeld van harmonie en samenwerking, veeleer werden gekenmerkt door onderling wantrouwen en competitie.Ga naar eind18. Solidariteit strekt zich niet verder uit dan de familie en hun houding tegenover de buitenwereld is wel beschreven als ‘amoreel familisme’.Ga naar eind19. Trekarbeid heeft een deel van de bevolking relatief rijk gemaakt en dat draagt bij tot onvrede en emigratiegeneigdheid bij de achterblijvers, voorts heeft het onderlinge tegenstellingen aangewakkerd. Als gevolg van langdurige scheiding tussen de vader en de rest van diens in Marokko verblijvende familie zijn er breuklijnen binnen de familie en het gezin ontstaan. De Marokkanen zijn niet tot gezinshereniging overgegaan ten einde gezamenlijk in een ander land een nieuwe toekomst op te bouwen, maar contre coeur en pas nadat in Marokko binnen het achtergebleven familiesegment een onhoud- | |
[pagina 963]
| |
bare situatie was ontstaan.Ga naar eind20. Dit verklaart voor een deel de late gezinshereniging en de hoge leeftijd van immigrerende kinderen. Voorafgaand aan de overkomst naar Nederland zijn verschillende jongens in Marokko al in aanraking gekomen met de politie (terzake van drugsgebruik, spijbelen).Ga naar eind21. In Nederland openbaart zich een generatieconflict tussen vader en zonen, zij zijn vreemden voor elkaar. In de gezinnen hangt voortdurend een ruzieachtige sfeer. Jongens krijgen veel vrijheid en kunnen zich gemakkelijk aan thuis onttrekken door de straat op te gaan en zich aan te sluiten bij Marokkaanse leeftijdgenoten. Een deel van de socialisatie vindt daar plaats in peer groups en uit de jeugdcriminologische literatuurGa naar eind22. weten we dat dit in hoge mate criminaliteitsbevorderend werkt. Overzien we de achtergronden van het Marokkaanse samenlevingsverband in Nederland, dan levert dat een nogal troosteloos beeld op van sociale desorganisatie en conflict. De combinatie van een reeks minder gunstige achtergrondkenmerken, sociaal-economische daling of stagnatie en discriminatoire uitsluiting heeft bij deze etnische groep een toestand van anomie veroorzaakt. Dit heeft tenminste twee belangrijke implicaties. Ten eerste zal het lastig zijn om in de Marokkaanse gemeenschap iets gezamenlijks tot stand te brengen dat uitgaat boven de organisatiegraad van het familieverband. Ten tweede zal het om reden van het generatieconflict moeilijk zijn om vaders en zonen gelijkelijk aan te spreken; de eersten verlangen hun gezag terug te krijgen, de tweeden de aanvaarding van een onderhandelingshuishouding tussen ouders en kinderen naar Nederlands model. | |
De rol van de overheid in MarokkoIn het Marokkaanse dorp manifesteert de overheid zich in de personen van de politieman, de onderwijzer en de ambtenaar. Het veld waarin deze zich bewegen, geldt ten opzichte van het opvoedingssysteem als een verlengstuk van vaderlijke autoriteit. Deze functionarissen stellen zich op als de steunpilaren van de vaders. Bij het overtreden van regels worden deze autoriteiten geacht zelf krachtig op te treden. Tot hun verbazing werkt dat in Nederland anders: overheidsdienaren laten kinderen aan hun lot over en zijn niet bereid hun gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de opvoeding op zich te nemen: de leraar licht de ouders niet meteen in als er problemen zijn op school, de politieman of -vrouw stelt zich vriendelijk en begrijpend op tegenover de jeugdige first offender.Ga naar eind23. Normovertreding wordt in Marokko onmiddellijk en krachtdadig door ter plaatse verantwoordelijken gecorrigeerd; in Nederland zegt niemand dat je niet doelloos op straat mag lopen, geen soft drugs en alcohol mag gebruiken, uit dansen gaan, gokken. Jongeren ervaren dit als het ontbreken van normatieve begrenzing en jutten elkaar op om nog uitdagender te werk te gaan. De gelegenheid om (vermogens)delicten te plegen is in het rijke Nederland enorm groot, het niveau van toezicht en controle is laag. In vergelijking met Marokko is de ‘pakkans’ gering en word je betrapt, dan heeft dat soms nog geen gevolg. De oudere generatie neemt onder haar zonen losbandigheid en verloedering waar, de Nederlandse buitenwereld en vooral de falende overheid wordt daarvoor verantwoordelijk gehouden. | |
Traditionele vormen van conflicthanteringIn samenlevingen die geen staat vormen of, zoals in Marokko, waar het centrale gezag ver af is en weinig legitimiteit geniet, zijn mensen geheel op zichzelf aangewezen om conflicten te hanteren en conformiteit af te dwingen. In eerste instantie worden problemen binnen het verband van de familie opgelost en dat gebeurt op een autoritaire wijze. Conflicten tussen families zouden gemakkelijk tot vendetta's kunnen leiden als men zou beschikken over systemen om in onderling overleg de geleden schade te vergoeden (compensatie). Dat gebeurt direct of via de bemiddeling van een stamhoofd, de imam of een andere man met gezag. Deze informele rechtsmiddelen functioneren ten dele nog in Nederland: veruit de meeste pro- | |
[pagina 964]
| |
blemen worden door vader binnen de familie afgedaan en bij onenigheid tussen families (echtscheidingskwesties, diefstal) maakt men gebruik van de mogelijkheden om schade te vergoeden en via bemiddeling van vooraanstaande lieden tot verzoening te komen. In botsing met Nederlanders werkt het systeem echter niet.Ga naar eind24. In Marokkaanse kring circuleert het volgende verhaal. Vader komt erachter dat zijn zoon iets bij een Nederlands gezin in de buurt heeft ontvreemd. Dat zelf bekennen zou te zeer schaamtevol zijn, maar hij licht de moskeevereniging in en die zendt een kleine delegatie naar het Nederlandse adres. Deze biedt aan schadevergoeding en iets extra's te betalen ten einde daarmee de harmonie te herstellen. Het Nederlandse gezinshoofd reageert afwijzend: hij heeft de zaak in handen van de politie gegeven, kan dat niet meer terugdraaien en de schadevergoeding heeft hij niet nodig, want daar is de verzekering goed voor. Of het precies zo is gegaan, is minder belangrijk. De lering van het verhaal is dat het de oudere mannen berooft van de mogelijkheid om via de uitoefening van hun gezag conflicten op te lossen. Nadien hebben deze Marokkanen nooit meer zoiets ondernomen. | |
Sociaal-economische structuurveranderingDe snelle en ingrijpende herstructurering van de Nederlandse economie in de jaren tachtig heeft via regelrechte uitstoot en verdringing een groot deel van de gastarbeiders werkloos gemaakt en buiten spel gezet. Dit is niet gebeurd omdat zij buitenlanders zijn, maar omdat ze tot de laaggeschoolde sociale klasse behoren die in haar geheel disproportioneel is getroffen en omdat ze gevestigd zijn op plaatsen (rond de binnensteden) van waar de werkgelegenheid voor lager- en ongeschoolden verdween.Ga naar eind25. Het heeft ongeveer de helft van alle vaders werkloos gemaakt en hun gezinnen afhankelijk van een uitkering (wao, bijstand). In Marokkaanse kring (net als in Nederlandse trouwens) is het in dienst zijn ‘bij een baas’ niet enkel belangrijk om economische redenen, er is ook status mee gemoeid. De relatieve armoede die daarmee gepaard gaat, zorgt ervoor dat Marokkaanse jongens in de consumptieve sfeer niet kunnen wedijveren met hun Nederlandse leeftijdgenoten. Op school hebben Marokkaanse jongens een grote achterstand. Als ze op latere leeftijd zijn geïmmigreerd (dan zijn ze zogenaamde ‘zij-instromers’ op school), dan zijn ze te oud voor de klas. Maar ook ‘onder-instromers’ (zij die eerder zijn gearriveerd of in Nederland geboren en daarom het gehele onderwijstraject volgend) blijven in alle opzichten achter bij de andere etnische groepen in de klas.Ga naar eind26. Deze slechte resultaten geven aanleiding tot afname van zelfvertrouwenGa naar eind27., gedragsmoeilijkheden op school, spijbelen en tenslotte tot de verwijdering van school. De indruk bestaat dat scholen en leerplichtambtenaren daar tot nu toe onvoldoende antwoord op hebben. De onderwijssocioloog J. Teunissen heeft zojuist ontdekt dat Marokkaanse kinderen, ook ‘onderinstromers’, 2 à 3 jaar minder onderwijs genieten dan Nederlandse kinderen! Dat wordt veroorzaakt door een kortere deelname aan het begin en aan het einde van hun schoolperiode. Er is verschil tussen schoolrecht (vanaf 4½ jaar) en schoolplicht (vanaf 6 jaar)Ga naar eind28. en zowel Turkse als Marokkaanse ouders zien in de praktijk af van het eerste. Aan het einde van de basisschool zijn Marokkaanse jongens gemiddeld ouder en voor hen is het volmaken van de leerplicht tot 16 jaar zo weinig zinvol dat ze veelvuldig verzuimen. Dit is overigens voor een deel een afgeleide van het verschil in reëel bestaande beroepsperspectieven tussen Marokkaanse en Nederlandse jongemannen. Voegen we hierbij de eerdere opmerkingen over de grote bewoningsdichtheid, dan ontstaat een sociaal profiel van meervoudige achterstand. Bij elke groep of collectiviteit die langdurig in een dergelijke maatschappelijke positie verkeert, en vooral wanneer dit op volgende generaties wordt overgedragen, mag men een opeenhoping van sociale problemen en criminaliteit verwachten, daar is op zichzelf niets specifiek Marokkaans aan. | |
[pagina 965]
| |
DiscriminatieBij alle metingen van sociale afstandGa naar eind29. nemen Marokkanen tegenwoordig de laagste plaats in binnen het spectrum der etnische groepen. Voor een deel is dit een weerspiegeling van hun objectieve positie in de hiërarchie en die is mede tot stand gekomen door discriminatie (‘selectieve voorkeur’Ga naar eind30. met een eufemisme) van werkgevers; door weinig hooggestemde verwachtingen over de leerprestaties door leerkrachten; door afwijzing van medeleerlingenGa naar eind31.; door uitsluiting van sportverenigingenGa naar eind32., horecagelegenheden en club- en buurthuizen. Als groep worden ze vanwege de overlast op straat door de buurtbewoners naar afgelegen hoeken verbannen. Het effect van uitsluiting is dat Marokkaanse jongens in geen enkele Nederlandse instelling volwaardig participeren en dat leidt tot een weinig realistische kijk op de samenleving en tot haat. Wat in Nederlandse ogen niet anders is dan het zelf zoeken van sociaal isolement, wordt voor een deel ook veroorzaakt door discriminatie. | |
Vergelijking met Turkse jongensVrijwel alle factoren die hierboven zijn opgesomd, gaan ook op voor Turkse jongens. Ook zij komen uit een economisch gemarginaliseerde groep met ongunstige achtergrondkenmerken en ook zij zijn het voorwerp van discriminatie en vooroordeel. Het criminaliteitsniveau is niettemin significant lager dan dat van Marokkaanse jongens en uit een vergelijking zouden we iets kunnen leren over oorzaken die specifiek voor Marokkanen gelden.Ga naar eind33. Bij deze vergelijking past een voorbehoud: de Turkse jongenscriminaliteit is ook hoger dan die van vergelijkbare Nederlandse jongeren en we moeten niet uitsluiten dat er slechts sprake is van een faseverschil. Als sociaal-economische marginalisering de doorslaggevende factor is, dan kan zich op termijn hetzelfde verschijnsel ontwikkelen. Op dit moment kan men de verschillen echter voor een deel verklaren doordat zich in de Turkse groep een eigen bedrijfsleven (en kleine ondernemersklasse) ontwikkelt, bijvoorbeeld in de textiel. De Turkse gemeenschap is hechter georganiseerd.Ga naar eind34. De Turkse gezinnen zijn wat kleiner en de gemiddelde kamerbezetting is dat ook. Turken zijn eerder tot gezinshereniging overgegaan en hun groep kent minder jongens die op latere leeftijd in Nederland zijn gearriveerd dan Marokkanen.Ga naar eind35. Marokkaanse jongeren schijnen veel meer vatbaar te zijn geweest voor drugsverslaving dan Turken; de laatsten hebben zich veeleer met de handel daarin ingelaten.Ga naar eind36. De Turken doen het de laatste tijd wat minder slecht in de Nederlandse publieke opinie, maar nu komen we in de buurt van een cirkelredenering: de associatie van Marokkaanse jongens met criminaliteit heeft daar in belangrijke mate toe bijgedragen. Hoe groot deze verschillen ook zijn, van nog groter belang lijkt mij dat de Marokkaanse groep zich anders ‘gedraagt’ in een multi-etnische samenleving dan de Turkse. Dat hangt samen met de omstandigheid dat Turken uit een staatsverband afkomstig zijn met een lange traditie en bijgevolg een opvatting hebben meegenomen over de rol en functie van de overheid die overeenkomt met de Nederlandse.Ga naar eind37. We gaan het perspectief veranderen door naar de interactie binnen het hele multi-etnische staatsverband te kijken. | |
3. Etnisch pluralismeVanaf het eerste ontwerp van een minderhedenbeleid is sprake geweest van de groei in de richting van de ‘multi-etnische samenleving’.Ga naar eind38. Daar wordt voor een deel niets anders mee bedoeld dan de feitelijkheid dat verschillende immigrantengroepen hun cultuur bewaren of ontwikkelen. Maar het kan ook worden opgevat als een samenlevingsproject en dan heeft het betrekking op de institutionele vormgeving van etnisch pluralisme binnen één staatsverband. Het centrale stelsel van waarden waarop de Nederlandse samenleving stoelt en haar wetten zijn daarbij niet in het geding.Ga naar eind39. Het gaat om drie vraagstukken: a. Hoe verhoudt de nationale staat zich tot de invloed van buitenlandse overheden op hun hier ingezeten | |
[pagina 966]
| |
onderdanen? b. Welke spelregels behoren de betrekkingen tussen overheid en de verschillende etnische groepen te ordenen? Deze vraag dringt zich op waar geen overeenstemming bestaat over de interpretatie van wat als particulier en wat als openbaar terrein moet worden verstaan. c. Als blijkt dat formele gelijkheid in behandeling door de centrale autoriteiten tot een beduidend ander materieel resultaat leidt voor etnische groepen, in hoeverre mag dit tot aanpassingen van die behandeling leiden? Hoe hangen antwoorden op deze abstracte vragen samen met het concrete vraagstuk van de criminaliteit van Marokkaanse jongeren?Ga naar eind40. | |
Banden met MarokkoDe oude generatie der Marokkanen is in belangrijke mate op Marokko georiënteerd. Dit wordt manifest in de (financiële) verwantschapsverplichtingen jegens de eigen ouders en grotere familie en het blijkt voorts uit beleggingen in de vorm van huizen en grond in Marokko. De gedachte aan terugkeer leeft zeer - ook al gaan velen niet meer terug - en het weerhoudt veel ouders ervan te investeren in de toekomst van hun kinderen in Nederland. Overeenkomstig de regel in de patriarchale grootfamilie worden alle gezinsleden en dus ook kinderen geacht hun inkomsten aan vader af te staan. Vader leeft in de traditionele maatschappij (die van het ogenblik dat hij zelf, nu 25 jaar geleden, immigreerde) en komt in conflict met kinderen die zijn gewend aan het moderne Marokko en nu aan Nederland. De directe aanleiding van de meeste harde conflicten tussen vader en zoon gaan dan ook, en dat is symbolisch, over de vraag of en hoeveel zakgeld wordt afgestaan. Dat investeren gaat echter veel verder: het heeft ook betrekking op de vraag in hoeverre ouders betrokken zijn bij de schoolcarrière van hun kinderen, hun beroepskeuze en de vraag in welk land hun toekomst ligt. Zolang de balans overhelt naar Marokko, ziet de toekomst voor de jongeren er niet rooskleurig uit. | |
Politieke invloedDit vraagstuk is niet louter een emotioneel probleem van de ouders, er zit ook een politieke kant aan. Koning Hassan ii van Marokko heeft zijn onderdanen in Frankrijk, België en Nederland herhaaldelijk met zoveel woorden verboden in die samenlevingen te integreren. Naast politieke overwegingen speelt de omstandigheid mee dat de economie van Marokko afhankelijk is geworden van de geldzendingen van haar emigranten. De koning heeft (bijvoorbeeld via de Franse televisie) verklaard dat de toekomst der Marokkanen en ook die van hun kinderen in Marokko ligt en dat allen zorg moeten dragen binnen deze morele gemeenschap te blijven. Hij zet zijn oproep kracht bij door in de emigratielanden sociaalculturele verenigingen op te richten, door invloed te verwerven bij moskeeën, in het onderwijs in eigen taal en cultuur en door een netwerk van credietbanken op te zetten. Nu hebben de Riffijnen alle reden om zulke uitspraken van de vorst met de nodige scepsis te bezien, maar dat zijn optreden effectief kan zijn is wel gebleken bij de verkiezingen voor Nederlandse gemeenteraden in maart 1986. De buitenlanders mochten voor het eerst meedoen en velen zouden hun stem uitbrengen. Na het expliciete verbod van de koning om in een vreemd land aan de verkiezingen deel te nemen, bleek de opkomst der Marokkanen niet hoger dan 17%.Ga naar eind41. Bij eerdere deelraadsverkiezingen (in Rotterdam) hadden de Marokkanen laten zien dat zij de weg naar de stembus wel kenden, toen kwam al 43% op. Enerzijds raakt de koning met zijn oproep een gevoelige snaar, anderzijds beoordelen emigranten het klaarblijkelijk als niet zonder risico (ook bij terugkeer) om zich afwijkend op te stellen. | |
De moskeeIn de steek gelaten door de werkgever, in conflict met overige gezinsleden en tegengewerkt door Nederlandse instellingen, staan de Marokkaanse vaders alleen. Ze trekken zich terug in godsdienstigheid en voorzien zich van | |
[pagina 967]
| |
een machtsbasis door een moskeevereniging op te richten die een imam kan doen overkomen.Ga naar eind42. Die imams zijn vaak niet meer dan zeer vrome mensen die slechts de koran goed kennen. Ze zijn veelvuldig onderdeel van het Europese beheersingsnetwerk van de Marokkaanse regering: het consulaat of de ambassade staat in direct contact met stichtingsbesturen van de moskeeën en met de koepelorganisatie ummon, waar circa 80% van die besturen bij is aangesloten. Een zelfstandige rechtspositie hebben ze in Nederland niet en ze zijn afhankelijk van subsidie van de leden van de vereniging. Ze zijn slecht of helemaal niet op de hoogte van Nederland, beheersen het Nederlands zelden en men kan niet verwachten dat zij een rol spelen bij het begeleiden van Marokkaanse jongeren in de samenleving. De meesten van hen zijn allerminst representanten van een door velen gewenste Nederlandse variant van de islam. Die komen dan ook niet in de moskee en de pogingen om gederailleerde jongeren via de moskee op het rechte spoor te brengen zijn goeddeels mislukt.Ga naar eind43. Dat neemt niet weg dat een deel van deze geestelijke leidslieden er wellicht voor openstaat om toch een dergelijke rol te spelen en van enkele hunner kan men wel degelijk zeggen dat zij geworteld zijn in twee culturen. Hier is een duidelijk aanknopingspunt. De aanbeveling van de staatscommissie Hirsch Ballin om, met behulp van subsidie vanwege de Nederlandse overheid, deskundigheid van islamitische geestelijke verzorgers te bevorderen en ze financieel onafhankelijk van moskeeverenigingen te maken is nog niet geconcretiseerd.Ga naar eind44. Maar zoveel is duidelijk: wie de Marokkaanse vaders wil bereiken, doet er goed aan de imam daarbij te betrekken, van welke signatuur deze ook is. | |
Publiek en privéHierboven zagen we al dat de sociale beheersingssystemen van Marokkanen in Nederland niet werken en dat omgekeerd controlemechanismen vanwege de overheid op Marokkanen weinig vat lijken te hebben. Theoretisch kan deze incongruëntie worden verklaard uit het verschil in opvatting over wat als particulier en wat als openbaar terrein moet worden beschouwd. Als de verwachtingspatronen der partijen niet overeenstemmen, ontstaat een cultureel misverstand. De volgende episode zal menige Marokkaanse vader en menige Nederlandse politieman bekend voorkomen. Vader heeft zijn zoon op een fiets waargenomen die zich moeilijk laat rijmen met diens zakgeld. Hij levert zowel fiets als zoon af op het politiebureau, en verzoekt de agent zijn corrigerende actie af te maken met nog een pak slaag. De politieman kan op die uitnodiging uiteraard moeilijk ingaan en hij roept verontwaardigd: ‘Als je je zoon niet kunt opvoeden, zouden we je beter terug kunnen sturen naar Marokko!’ Vader krimpt ineen: niet alleen weigert het gezag zijn autoriteit te ondersteunen, hij lijdt ook nog gezichtsverlies voor het oog van zijn zoon. Vaders zoeken voor hun opvoeding steun bij de autoriteiten. Deze laatste gaan evenwel uit van het stereotype van de oerconservatieve, ongeletterde en lijfstraffen uitdelende vaders en nemen het consequent voor de kinderen op en tegen de vader. De kinderen hebben de toekomst, ze gaan door voor de slachtoffers van een generatie die zich niet wenst aan te passen. Kinderen hebben snel in de gaten hoe de machtsbalans uitvalt en spelen dit uit. Spreekwoordelijk is het verhaal van een vijfjarig Marokkaantje dat van zijn vader zakgeld eist, ‘want anders ga ik naar de politie’. Het machtsmiddel van de jongens is (dreigen met) weglopen. In Marokko zou ze dat weinig opleveren, want alle volwassenen zouden hen teruggeven aan de familie, maar Nederland is vol van ontsnappingsmogelijkheden. Zij kloppen aan bij hulpverleningsinstellingen, zoals het jac en Release, en vinden een slaapplaats zonder dat de ouders in kennis worden gesteld. De Nederlandse overheid ondergraaft het ouderlijk gezag verder door jongeren bij het bereiken van hun achttiende jaar een zelfstandige uitkering te geven en een zelfstandige woonruimte aan te bieden. Tegen geen instel- | |
[pagina 968]
| |
ling is voorts het verwijt zo groot als tegen de Raden voor de Kinderbescherming die de ouders uit de rechterlijke macht kunnen ontzetten. Aangeslagen door de angst dat de overheid hun kinderen ‘afneemt’, besluiten sommige ouders van de eerste generatie dan maar veel toe te staan en hun zonen geen onderzoekende vragen te stellen over hun tijdspassering. | |
Onverwachte consequentie van formele gelijkheidIn het algemeen kan men zeggen dat in een gedifferentieerde samenleving als de onze algemene wetten en regelingen verschillend kunnen uitwerken voor de verschillende subgroepen. Gestandaardiseerd optreden door instellingen van de staat en het professionele gedrag van zijn ambtenaren kunnen heel verschillende consequenties hebben voor uiteenlopende milieus. De normadressaten vormen een bont gezelschap. De kans op onverwachte effecten is groot als het gaat om recent gearriveerde groepen waarvan de stem bij het tot stand komen van het bestel niet heeft meegeklonken en op wie de mogelijke effecten niet zijn verdisconteerd. Het optreden van onderwijzend personeel, de politieGa naar eind45., justitie en hulpverleners werkt in het geval van Marokkanen in allerlei opzichten contraproduktief. De (kinder-)politie heeft het te waarderen beleid ontwikkeld om jonge kinderen die voor het eerst met haar in contact komen, vriendelijk tegemoet te treden met een kop koffie en een aai over hun bol. Zij beijvert zich kinderen buiten het strafrecht te houden en bemiddelt bij het zoeken naar een goed hulpverleningscontact. Omdat het joch vertelt dat vader hem zal slaan als die ervan hoort, besluit de politie de eerste maal geen contact op te nemen. Op school speelt zich een vergelijkbaar toneel af: als de onderwijzers merken dat er wordt gespijbeld, wordt daar de eerste maal niet hard opgetreden en blijven de ouders onwetend. De ouders zouden het omgekeerde wensen: juist bij de eerste maal ondubbelzinnig hard optreden, geen hulpverlening en onmiddellijk contact. Marokkaanse adolescenten die een criminele loopbaan achter de rug hebben, maar nu beter willen, nemen het de politie achteraf vaak kwalijk dat zij bij het eerste contact niet streng is opgetreden en toen duidelijk heeft getoond waar de grens ligt.Ga naar eind46. Voor hulpverleners geldt hetzelfde in versterkte mate: betrokkenen hebben de indruk dat hun gedrag wordt vergoelijkt in plaats van dat hun wordt voorgehouden dat dit echt niet kán. Voor zover wij over onderzoek naar afdoening door de (jeugd-)politie en hulpverleningsinstellingen (bijvoorbeeld in het zogenaamde prejob-project) beschikken, blijkt steeds weer dat men buitenlanders gelijk behandelt.Ga naar eind47. Daar zit hem paradoxalerwijs precies het probleem! Door op de Nederlandse wijze op te treden worden bij Marokkaanse jongens minder of tegengestelde effecten bereikt. Formele gelijkheid in optreden leidt tot materiële ongelijkheid. Nochtans is de speelruimte waarover deze instellingen beschikken om gedifferentieerd op te treden, beperkt. Dat leidt tot de fundamentele vraag of de politie alleen of in samenwerking met de hulpverlening wel de geeigende instelling is om het vraagstuk van de Marokkaanse jongenscriminaliteit op te lossen! Dezelfde gedachtengang laat zich toepassen op het straffen. Justitie beschikt over een tariefsysteem van oplopende sterkte. Men kan met een berisping volstaan, een geldboete opleggen, voorwaardelijke vrijheidsstraf eisen en onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Voorts bestaat de mogelijkheid een alternatieve straf op te leggen. Uit de verschillende onderzoeken van Van der LaanGa naar eind48. blijkt a. dat leden van etnische groepen een grotere kans hebben om na contact met de politie met justitie in aanraking te komen, b. dat zeer veel (twee maal zo vaak!) bij Marokkaanse jongens een vrijheidsstraf - in het bijzonder een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf - wordt opgelegd als bij Nederlandse jongens, c. dat veel minder vaak gebruik wordt gemaakt van het middel van geldboete en d. dat alternatieve sancties naar verhouding minder worden toegepast en waar deze worden toegepast een wat grotere uitval | |
[pagina 969]
| |
te zien geven bij Marokkanen. Beschouwd vanuit de verwachting van het redresserende effect op heel jonge Marokkaanse jongens zou men het exact tegengestelde profiel kunnen beredeneren. Vrijheidsstraffen helpen nauwelijks: ze zijn in Marokkaanse ogen te kort om serieus genomen te worden; de afstand tussen het moment van het plegen van de daad, de veroordeling en het ogenblik van tenuitvoerlegging is zo groot dat daartussen in hun ogen geen verband meer bestaat; het secundaire effect van reputatieverlies en mindere maatschappelijke kansen treedt niet op bij een groep die niet over een zinvol maatschappelijk perspectief beschikt en integendeel: enkele dagen hechtenis draagt - volgens waarneming van de etnograaf Werdmölder - in de vriendengroep juist bij tot het opbouwen van een harde reputatie! De terughoudendheid bij het opleggen van geldboetes kan zijn ingegeven door de wetenschap dat de gezinnen waaruit de betrokken jongens komen arm zijn en afhankelijk van sociale voorzieningen of door de verwachting dat zulke boetes in de praktijk niet inbaar zullen zijn. Deze redenering is niet juist. De draagkracht van betrokkenen kan worden verdisconteerd in de hoogte van de boete, de betaling kan gespreid plaatsvinden over een langere periode (zelfs bij voorkeur!) en anders dan bij Nederlandse gezinnen hoeft men niet bevreesd te zijn dat de ouders er in feite voor opdraaien. Alle Marokkanen die ik heb gesproken, zijn zonder uitzondering van oordeel dat geldboetes (althans bij first offenders) wel effectief zijn. In tegenstelling tot hechtenis wordt bij de geldboete een opoffering van hen verlangd in plaats van iets door de overheid aangeboden. Het appelleert aan de Marokkaanse traditie van conflictoplossing door middel van compensatie en bindt hen daarmee op een positieve wijze aan de grotere samenleving. Dit laatste geldt ook voor alternatieve sancties.Ga naar eind49. Het is vooralsnog niet duidelijk waarom de uitval van Marokkaanse jongens daar groot is, theoretisch zouden deze sancties voor Marokkanen juist wel kunnen helpen.Ga naar eind50. | |
AanpassingenBij de instellingen die met het vraagstuk van de Marokkaanse jongens worden geconfronteerd, heeft men vaak wel degelijk goed begrepen dat de gebruikelijke Nederlandse aanpak niet werkt of in zijn tegendeel verkeert. Er wordt naarstig naar aanpassingen gezocht. In oplopende mate van ingrijpendheid gaat het om de volgende maatregelen: Men laat zich voorlichten over de culturele achtergronden van allochtonen in het algemeen en Marokkanen in het bijzonder alsmede over de vraag hoe men het beste zou kunnen optreden. Enkele voorlichtingsinstellingen en individuen - zowel Nederlanders als buitenlanders - zijn in dit werk gespecialiseerd. Het effect daarvan is twijfelachtig: degenen voor wie het bestemd is, zijn nogal eens geïnteresseerd in de exotische achtergronden der migranten en vaak verworden zulke bijeenkomsten tot zittingen waarin Hollanders het racisme bij zichzelf ter discussie stellen.Ga naar eind51. De voorlichters komen niet gauw veel verder dan het overbrengen van culturele cliché's en als zij genuanceerder te werk gaan, is het nog maar de vraag of hun toehoorders het geleerde op dezelfde virtuoze wijze in praktijk zullen weten te brengen als hun docent.Ga naar eind52. Er zijn door de instellingen informatieavonden georganiseerd om Marokkanen en met name ouders, over hun werkwijze en het functioneren van de Nederlandse samenleving in het algemeen in te lichten. De ervaring leert dat daar vrij veel belangstelling voor is. Het bezwaar dat hiertegen door de deelnemers wel naar voren wordt gebracht, is dat hun enkel de rol van toehoorder is toebedacht en dat hun eigen suggesties niet altijd serieus worden genomen. Er worden Marokkanen bij de organisatie in dienst genomen. De Nederlandse politie is op verschillende plaatsen een werfcampagne onder Marokkanen begonnen en er zijn enkele voorbeeldcorpsen bereid om te experimenteren. Bij hulpverleningsinstellingen gebeurt hetzelfde en dit biedt een beroepsperspectief voor Marokkaanse abituriënten van sociale | |
[pagina 970]
| |
academies. Ook hier is twijfel op zijn plaats: het gaat vrijwel steeds om individuen (solo's) en daarvan weten we uit een omvangrijke sociaalpsychologische literatuur dat die in hun eentje weinig klaar kunnen maken of zelfs verandering in de organisatie afremmen. Nederlandse collega's zullen gemakkelijk alle allochtone gevallen naar hen toeschuiven en zo nooit leren zelf met allochtonen om te gaan. Verder zal men misschien mensen uit het eigen milieu niet zo gemakkelijk vertrouwen schenken uit vrees voor roddel. Tenslotte is er het risico van segregatie: er ontstaat een blanke en een tweederangs zwarte politieorganisatie en zeker als het programma om hulpagenten te werven zich uitsluitend op allochtonen richt. Let wel: ik ben om allerlei redenen (positieve actie in het algemeen, legitimiteit van de instelling voor etnische groepen etcetera) een groot voorstander van het aanstellen van Marokkanen, maar minder overtuigd dat zij, althans op de manier waarop dit tot nu toe gebeurt, het resultaat bereiken dat van hen wordt verwacht: het terugdringen van de Marokkaanse criminaliteit. Er is geprobeerd om met behulp van een breed aanbod van welzijnswerk en hulpverlening plaatselijk de hele jonge Marokkanengeneratie onder controle te krijgen. Bij een geevalueerd preventieproject in GoudaGa naar eind53. blijkt dat het gecombineerde aanbod van cursussen, recreatie en werk de jongeren wel van de straat weet te houden, maar vooralsnog heeft het op het criminaliteitsniveau geen effect. Het welzijnswerk opereert vanuit dezelfde filosofie als veel van de hulpverleningsinstellingen: men stelt zich vierkant op vóór de jongeren waarvoor zij zich inspannen en betrekt de ouders daar niet bij. De activiteiten hebben misschien ook een te vrijblijvend karakter. Verschillende politiecorpsen hebben speciale Marokkaanse contactfunctionarissen aangesteld die bemiddelen tussen de jongeren en hun ouders en die overigens op praktische wijze contacten leggen met werkgevers, de school en andere instanties. Bovendien organiseren zij contactavonden van politie en ouders. De evaluatoren van zo'n project in Amersfoort zijn opgetogen!Ga naar eind54. In Utrecht bestaat een vergelijkbare aanpak (in Hoograven) en ook daar is een Marokkaanse aandachtsfunctionaris de spin in een web van allerlei instellingen. De plaatselijke politie werkt met politiemensen die als individuele mentoren van Marokkaanse jongens optreden, hun project staat voor een ‘integrale aanpak’. | |
4. OplossingenWelke maatregelen zou men kunnen nemen om de criminaliteit van Marokkaanse jongens effectief te bestrijden? Als één ding van het complexe probleem duidelijk wordt, dan is het wel dit: de meeste oplossingen die hélpen, kunnen niet en oplossingen die kúnnen, helpen niet. Als voorbeeld voor het eerste moge het voorstel van Werdmölder gelden om jongens die met de politie in aanraking zijn gekomen, in de waan te laten dat zij kunnen worden uitgewezen. Het zal zonder twijfel goed helpen, maar het kan niet, omdat zulks in strijd zou zijn met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en bovendien behoort de overheid niet te liegen. Het is voorts niet meer dan een oplossing op korte termijn, verbetering van de rechtspositie van welke migrantengroep dan ook kan op de lange termijn hun integratie alleen maar bevorderen. Wat ook goed zou helpen, is ouders te dwingen meer in hun kinderen te investeren door economische sancties toe te passen, bijvoorbeeld korten op hun kinderbijslag. Maar dat kan onder andere niet, omdat men een dergelijke maatregel nooit op een beperkte categorie van de bevolking kan toepassen. Dit zou niet anders zijn dan discriminatie. Algemener: minder goede behandeling van een (etnische) groep of de individuele leden daarvan levert altijd discriminatie op. Omgekeerd mag het wel. Ten einde achterstanden op te heffen kan een groep collectieve rechten opeisen of kunnen individuele leden van die categorie aanspraak maken op voorkeursbehandeling. Voorbeeld van een methode die wel kan, | |
[pagina 971]
| |
maar niet helpt, is waarschijnlijk de welzijnsaanpak. Er staan tal van migranten- en andere werkers en ook gehele instellingen klaar om het probleem aan te pakken. Uit bovenstaande analyse komt naar voren dat de hulpverlening op Nederlandse grondslag niet alleen niet helpt, maar zelfs een deel van het probleem vormt. Inschakeling van Marokkaanse welzijnswerkers biedt ook geen garantie, de stof die zij op de sociale academie hebben geleerd, maakt hen niet bij uitstek geschikt om bijvoorbeeld goede relaties aan te knopen met de ouders van de betreffende jongeren. Tweede voorbeeld van een instelling die wel helpt, maar die het vraagstuk in volle omvang absoluut niet kan oplossen: het internaat. Met de bedoeling de ontsnappingsmogelijkheid aan het Marokkaanse milieu op te heffen, hebben Marokkanen in Amsterdam het opvanghuis Darna opgericht, waar de pupillen onder strakke supervisie staan en streng worden aangepakt. Dit komt het gesloten repressieve systeem dat veel vaders zouden wensen waarschijnlijk het meest nabij en de leiders van dit project hebben er terecht de ouders bij betrokken. Een vergelijkbaar project in Leusden, maar dat was gericht op remigratie, heeft goed gewerkt. Als zulke instellingen goed werken, en ik wil graag aannemen dat ze het doen, dan gaat het altijd om niet meer dan hoogstens enkele tientallen cliënten. Het vraagstuk omvat echter duizenden jongens! Nu dan het geruchtmakende voorstel van Beerenhout om ontspoorde Marokkaanse jongens op te nemen in wat klaarblijkelijk geldt als het meest repressieve systeem van al: het Nederlandse leger. Dit plan heeft het voordeel dat het wel een groot aantal jongens tegelijkertijd kan opvangen. Het verplichtende karakter van het voorstel, de verwachte stevige aanpak, de wetenschap dat men in het leger weet hoe met deze leeftijdscategorie om te gaan en de beroepsgerichte opleiding die zij zullen volgen: het zijn evenzovele goede ideeën. Waarom is dit voorstel in Marokkaanse kring dan toch heel slecht gevallen? Beerenhout heeft bij zijn presentatie de disciplinerende doelstelling sterk benadrukt en er niet bij stilgestaan dat het leger als instituut voor Marokkanen het repressieve instrument bij uitstek is, namelijk van de vorst van Marokko. De gedachte om bij wijze van positieve actie leden van etnische minderheden voor het leger te werven is jong, voor toetreding komen Marokkanen in aanmerking via de nieuw geschapen mogelijkheid van een dubbele nationaliteit. Door in het vooruitzicht te stellen dat ze je daar mores zullen leren, dreigt men ze juist tegen te houden. Het schuift bovendien de verantwoordelijkheid van de ouders af. De stemming onder die ouders is nu vaak: als jullie Nederlanders de problemen van onze kinderen veroorzaken, dan los je die ook maar zelf op! | |
Algemene mogelijkhedenThans is de vraag aan de orde welke oplossingen mogelijk zijn voor de verschillende facetten van het vraagstuk. Ik laat alle factoren die in 2 en 3 als oorzaken zijn geformuleerd de revue passeren. Hier stuiten we onmiddellijk op het probleem dat de meeste oorzaken van het vraagstuk niet voor beïnvloeding van de overheid toegankelijk zijn. Dat geldt alles wat de maatschappelijke, politieke en culturele achtergronden van de migranten betreft. Ook het migrantenproces zelf ligt vast in internationale overeenkomsten en verdragen en dat neem ik als gegeven aan. Het stimuleren van vroegtijdige gezinshereniging (om kinderen het gehele onderwijstraject in Nederland te laten volgen in plaats van als ‘zij-instromer’ daar binnen te komen) is nu niet meer nodig: 80% der gezinnen is reeds herenigd. De nieuwe immigratie betreft voor een belangrijk deel volwassenen (secundaire gezinshereniging) en daarvoor zijn speciale opvangmaatregelen in het vooruitzicht gesteld vanwege het minderhedenbeleidGa naar eind55., en daar blijf ik buiten. Kijken we naar de algemene oorzaken van de sociaal-economische achteruitgang van een etnische groep in Nederland, dan zijn aan het specifieke vraagstuk van jongenscriminaliteit geen algemene argumenten te ontlenen voor | |
[pagina 972]
| |
speciale bijstand aan die groep. Waarom wel voor Marokkanen en niet voor Turken, die evenzeer door algemene economische ontwikkelingen buiten spel zijn gezet en die ook tegen discriminatie en vooroordeel aanlopen? Discriminatie behoort te worden aangepakt om allerlei redenen van rechtsbescherming en beschaving, maar niet omdat de slachtoffers daarvan veel met de politie in aanraking komen. De maatschappelijke achterstandpositie op zichzelf behoort aanleiding te zijn voor minderhedenbeleid en niet de vraag of er sprake is van veel of weinig misdadigheid. Het is mijn overtuiging dat volledige werkgelegenheid verreweg het beste middel is om de Marokkaanse jeugdcriminaliteit terug te dringen, en ik wil graag voorstellen om de leerplicht uniform bij de leeftijd van 4½ te laten ingaan om Marokkaanse en Turkse kinderen een eerlijke maatschappelijke kans te bezorgen, maar logisch volgen zulke algemene aanbevelingen niet uit de analyse van het specifieke probleem.Ga naar eind56. Daar bestaat echter een uitzondering op en dat is waar specifiek Marokkanen worden benadeeld. Uit verschillende evaluaties van het minderhedenbeleid komt naar voren dat Marokkanen het minst of helemaal niet profiteren van het beleid: de werkgelegenheidsprojecten komen tot nu toe in hoofdzaak ten goede aan Molukkers, Surinamers en Antillianen en nauwelijks aan Turken en Marokkanen. Dezelfde ondervertegenwoordiging is gesignaleerd bij deelname aan overheidsmaatregelen die tot de arbeidsmarkt toegang bieden.Ga naar eind57. Daarom ligt voor de hand toch de aanbeveling te doen om evenredigheid van verschillende etnische groepen bij deze maatregelen na te streven of om speciale projecten op te zetten (zoals het geslaagde 1000-banenplan voor Molukkers) voor Marokkanen (én Turken). De grote waarde van het welslagen van zulk beleid is dat het voor Marokkaanse jongens perspectief biedt op serieus werk en identificatiefiguren kweekt die via inspanning op school het navolgen waard zijn. Bezien we nu welke consequenties kunnen worden getrokken uit de analyse over het etnisch pluralisme. Als het Marokkaanse koningshuis en de structuur die namens de vorst in West-Europa is opgezet, de Marokkaanse integratie in Nederland belemmert, dan zou het alleen maar duidelijkheid scheppen als de Nederlandse overheid liet merken dat zij daar niet van gediend is. Wat betreft het misverstand over wat als privé- en wat als publiek terrein moet worden beschouwd, is een ruil voorstelbaar. Marokkaanse ouders ondersteunen hun kinderen op school, hulpverleningsinstellingen trekken zich terug uit het Marokkaanse gezinsleven. Het eerste laat zich uitbreiden tot voorlichting over normatieve grenzen die in Nederland in acht worden genomen. Het laatste is aan de grens gebonden van kindermishandeling, maar dat komt wellicht veel minder vaak voor dan Nederlandse instanties geloven.Ga naar eind58. Voor wat betreft de onverwachte consequenties van het gelijk behandelen door justitie en politie zijn de marges klein, de overheid kan in het algemeen geen concessies doen aan de algemene verworvenheden van humaniteit, omdat het op een klein segment van de bevolking averechts uitwerkt. We zullen niettemin moeten onderzoeken, zowel wat betreft politieoptreden als het sanctiebeleid, hoeveel speelruimte er is en of er geen equivalenten te vinden zijn die op deze groep wel effect hebben. | |
Specifieke initiatieven: Marokkaanse ‘kaders’Overeenkomstig de geformuleerde uitgangspunten op p. 960/61 zullen de nu volgende aanbevelingen in de eerste plaats gericht zijn op preventie. De gedragsmoeilijkheden die later tot criminaliteit kunnen leiden, openbaren zich reeds op school en hier past een veel actiever beleid van de schoolleiding en de inspectie. Overeenkomstig het op dezelfde plaats geformuleerde uitgangspunt dat maatregelen moeten worden gedragen door de hele gemeenschap waarop zij betrekking hebben, wil ik onderzoeken in hoeverre deze actiever bij het handhaven van sociale controle kan worden ingeschakeld. Dat betekent onder andere | |
[pagina 973]
| |
dat de ouders serieus worden genomen en meedoen. Het integratiemodel dat men daarbij zou kunnen hanteren is de gemeenschap als geheel, inclusief wat daar aan sociale controle nog in takt of ontwikkelbaar is, bij de Nederlandse samenleving te betrekken in plaats van assimilatie van de jonge generatie alleen te forceren. Dat lijkt in strijd met de constatering dat het hier gaat om een gemeenschap verkerend in een staat van anomie. Er zijn evenwel steunpunten in de gemeenschap te vinden en ook pogingen om naar aanleiding van de defamerende criminalisering eigen beheersinstellingen op te richten. Ik heb een interessant project aangetroffen om met Marokkaanse ouders ‘in gesprek’ te komenGa naar eind59.; een voorstel om adoptie binnen eigen kring te organiseren steunend op ‘voorbeeld-ouders’Ga naar eind60.; het ontstaan van verschillende ‘netwerken’ van vooraanstaande Marokkanen en er is beslist veel meer dan ik in korte tijd heb kunnen ontdekken. Met die steunpunten worden de Marokkaanse intellectuelen bedoeld (toegegeven dat zijn er nog weinig, maar met de meest recente immigratie van geschoolden groeit deze groepGa naar eind61.), geestelijke leiders die ook wortels hebben in de Nederlandse samenleving, geschoolde jonge Marokkaanse ouders die succesvol functioneren. Het is een conglomeraat van mensen die met de woorden van de Marokkanen zelf ‘kaders’ worden genoemd. Om deze groep groter en sterker te maken kan de overheid helpen. Dat kan door opleiding en training, maar ook door via het bijeenroepen van de plaatselijke Marokkaanse gemeenschap dergelijke netwerken te helpen formeren. Dat dit heel goed mogelijk is heb ik zelf in het kader van deze korte studie vastgesteld nadat op mijn initiatief en aanwijzing een gemeente van middelgrote omvang het gesprek met de Marokkaanse gemeenschap heeft aangegaan.Ga naar eind62. De opkomst is groot. Het beoogde doel: het formeren van een overlegstructuur met enkele Marokkaanse vertegenwoordigers, zal wellicht inderdaad van de grond komen. Maar dat moet nog blijken. In mijn opzet spelen de burgemeester en een imam, die goede contacten heeft zowel in de Marokkaanse als in de Nederlandse samenleving, een belangrijke rol. Overigens blijkt bij een dergelijke onderneming een groot aantal problemen op te lossen. Het is voor de Nederlandse gesprekspartners niet gemakkelijk om hun traditionele rol los te laten en dan gaat het om het verdedigen van het gemeentelijke beleid tot nu toe en de superioriteit van de eigen Westerse cultuur. De verdeeldheid van de Marokkaanse groep manifesteert zich ook bij een dergelijke bijeenkomst; het blijkt haast onmogelijk om het dominerende optreden van de geroutineerde Marokkaanse gesprekspartners van de gemeente (maar die in feite hun kennis monopoliseren en een struikelblok vormen voor communicatie met de hele groep; het type is in elke gemeente aanwezig) te omzeilen; groot is de verleiding om tijdens het overleg het uitgesleten pad van jaren te gaan: door particuliere klachten te ventileren, door onvervulbare eisen aan de gemeente te stellen, door de discussie te belasten met niet nader gekwalificeerde beschuldigingen van discriminatie. Niettemin: in de gekozen opzet heeft de burgemeester voor het eerst laten merken dat hij de volwassen mannen serieus neemt en bereid is naar hún oplossingen te luisteren. Met dit initiatief zal nog veel ervaring moeten worden opgedaan. De belangrijkste functie van de formatie van een dergelijke groep zal erin bestaan dat haar leden bemiddelen tussen ouders en kinderen: als scheiding van ouders en kinderen geen oplossing biedt, zal reïntegratie moeten worden nagestreefd. Deze groep onderhoudt voorts contact met de politie, hulpverleningsinstanties en de gemeente naar aanleiding van concrete conflicten. Wanneer zo'n netwerk goed werkt, kan men zelfs overwegen bepaalde beslissingen te delegeren. De Nederlandse politie heeft in het contact met Molukkers in het verleden (wijkraden) informeel wel op zodanige wijze gefunctioneerd. Een vorm van indirect bestuur, de uiterste consequentie van het pluralisme. Wanneer deze groep in samenwer- | |
[pagina 974]
| |
king met Nederlandse welzijnswerkers initiatieven neemt om activiteiten te ontplooien om jongens in hun vrije tijd zinvol en onder toezicht bezig te houden, zou de overheid daar positief op moeten reageren. Dat geldt voor het openstellen van clubhuizen en voor sportactiviteiten. Bij het eerste zou men moeten aansluiten bij de directe belangstelling van Marokkaanse jongens (video's, flipperkasten) en niet meteen pedagogisch verantwoorde activiteiten moeten aanbieden. Dat kan later komen en daarbij kan men dan zeker denken aan huiswerkklassen. Sport (populair zijn voetbal en vechtsporten) biedt de mogelijkheid om (behalve school) contact te leggen met Nederlandse leeftijdgenoten. Hier zijn Marokkaanse jongens zeker niet de mindere en het verdient aanbeveling om ze bewust in Nederlandse verenigingen op te nemen.
Vat ik wat mijn belangrijkste aanbeveling is, zoals in deze laatste paragraaf verwoord, als volgt samen: Nederlandse instellingen (welzijnswerk, politie, hulpverlening) lossen het probleem niet op of maken het alleen nog maar erger. Deze zouden zoveel mogelijk terug moeten treden ten gunste van de Marokkaanse gemeenschap zelf. De overheid ondersteunt de opbouw van een Marokkaanse beheersstructuur. Nederlandse instellingen werken samen met deze netwerken. | |
5. Aanbevelingen voor beleid1. Bij de eerstvolgende verkiezingen waaraan Marokkanen kunnen deelnemen, verklaart de Nederlandse koningin publiekelijk voor de televisie dat ze alle Marokkaanse ingezetenen in Nederland garandeert dat zij hun stem kunnen uitbrengen zonder vrees voor intimidatie van binnen of van buiten het land. Dit optreden wordt aangevuld met diplomatieke stappen die gericht zijn op verandering van de houding van de Marokkaanse overheid. Dit zou mogelijk in samenwerking met Frankrijk en België kunnen gebeuren en in het kader van behartiging van de belangen der eeg. 2. Binnen het kader van het minderhedenbeleid wordt gezorgd voor evenredige deelname van Marokkanen (en Turken) bij werkgelegenheidsprojecten en zo nodig wordt een apart Marokkaans banenplan uitgevoerd. 3. De leerplichtige leeftijd wordt verlaagd tot 4½ jaar. Hierop is slechts een uitzondering mogelijk naar aanleiding van individuele omstandigheden. 4. De Marokkaanse gemeenschap wordt uitdrukkelijk bij de oplossing van het vraagstuk ingeschakeld en daarbij worden de ouders serieus genomen. Een initiatief van burgemeester en corpschef in samenwerking met een imam kan daar plaatselijk per gemeente of deelgemeente, mogelijkheid toe bieden. 5. De Nederlandse overheid draagt bij aan de ontwikkeling van Marokkaanse ‘kaders’ door de opvang en scholing van nieuw gearriveerde Marokkaanse studenten en afgestudeerden goed te organiseren en door bij te dragen aan de opleiding en vorming van Marokkaanse geestelijke leiders. Zij voert wat dat laatste betreft de aanbeveling dienaangaande uit van de staatscommissie Hirsch Ballin uit 1988. 6. Marokkanen worden voorgelicht over de eisen die de Nederlandse overheid aan ouders stelt voor ondersteuning van hun kinderen op school, over Nederlandse opvoedingsmethoden, over de normatieve grenzen die Nederlanders aan het gedrag van anderen stellen en over het functioneren der (strafrechtelijke) instanties. 7. Er wordt een kleine reeks van conferenties georganiseerd voor beroepscategorieën die met het vraagstuk te maken hebben, om te onderzoeken hoeveel speelruimte mogelijk is om effectiever op te treden. Het gaat om ambtenaren van politie, hulpverleners, schoolleidingen en functionarissen van justitie. Deze conferenties leveren aanbevelingen op. 8. (Kinder-)rechters wordt in overweging gegeven om vaker de sanctie van geldboete op te leggen. Dat geldt ook voor alternatieve sancties (‘halt’ en andere) en mogelijke programma's van confrontatie met slachtoffers. | |
[pagina 975]
| |
9. Inschakeling van Marokkaanse contactfunctionarissen - daarbij wordt zeker niet in de eerste plaats aan welzijnswerkers gedacht - die als intermediair functioneren tussen ouders, kinderen en instellingen wordt bevorderd. Zij kunnen onderdeel vormen van een geïntegreerde aanpak. 10. De schoolleiding is gehouden om gedragsstoornissen die leiden tot spijbelen, onmiddellijk te signaleren en door te geven aan de leerplichtambtenaar, ouders en het plaatselijke Marokkanennetwerk. Tegen spijbelen wordt krachtig en consequent opgetreden ook als dat via het strafrecht zou moeten. 11. De overheid staat welwillend tegenover initiatieven van het netwerk en de welzijnswereld om clubhuizen voor Marokkanen open te stellen waar dezen onder toezicht activiteiten ontplooien. 12. De overheid bevordert krachtig het opnemen van Marokkaanse jongens in Nederlandse sportverenigingen en treedt op tegen uitsluiting en discriminatie. 13. Er wordt geen onderzoek meer gefinancierd naar de algemene situatie van de Marokkanen in de verschillende Nederlandse steden. Daar bestaat reeds een reeks van (zie noot 5) en dat brengt ons niet meer verder. Het onderzoek zou veeleer moeten gaan over specifieke knelpunten, die nu nog onvoldoende worden begrepen, zoals: Waarom wordt op sommige scholen (en andere niet) door Marokkaanse jongeren gespijbeld? Op grond van welke overwegingen beslissen de Raden voor de Kinderbescherming ten aanzien van Marokkaanse jongens? Hoe zou men ook moeders van de betreffende jongens kunnen inschakelen bij het voorkomen en bestrijden van criminaliteit? Waarom is de uitval van Marokkanen bij alternatieve sancties hoger? |
|