Jan van Luxemburg
Ripley's charme: vlak boven de knie
De Tom Ripley-romans van Patricia Highsmith grossieren in moorden. De eerste moord, in The Talented Mr Ripley (1955), een in de kritiek al klassieke slachtpartij te water, treft Dickie Greenleaf. Tom bewondert Dickie, is wat verliefd op hem. Dickie's lauwe reactie op Toms vriendschap en wat jaloezie leveren voldoende motief tot moord; het latere financiële gewin - door een vals testament erft Tom Dickie's vermogen - speelt bij de moord nog geen rol. Als de eerste moord gepleegd is, is het doden van Freddy Miles voor Tom slechts een logisch vervolg. Tom heeft Dickie's identiteit aangenomen en Freddy vermoedt hoe de vork in de steel zit. Vandaar.
In de tweede Ripley-roman, Ripley Under Ground (1970), is het motief vooral financieel gewin. De Amerikaanse rijke zakenman Murchison dreigt de schilderijvervalsingen van Tom en zijn makkers van de Buckmaster Gallery aan de kaak te stellen. Tom brengt hem in zijn wijnkelder met een welgemikte stoot met een fles goede wijn definitief tot zwijgen. Zo voorkomt hij schade en schande, voor zichzelf, maar toch ook terwille van de vervalser Bernard en van zijn vrienden van de galerie, Jeff en Ed, die hem vertrouwen en bewonderen.
De slachtoffers van de moorden in Ripley's Game (1974) zijn een vijftal mafiosi. Tom haat de mafia, haar combinatie van katholicisme en gewetenloosheid. Mafiosi uit de weg ruimen is in zijn visie volslagen acceptabel, maar er zit toch een moreel probleem in dit boek. De Duitse kleine crimineel Reeves Minot zoekt, via Tom, tegen mafiosi die zijn gokhandel bedreigen, een huurmoordenaar. Tom verspreidt dan in Fontainebleau overdreven geruchten over de slechte gezondheid van Jonathan Trevanny, een onschuldige huisvader. Jonathan, een lijstenmaker, leidt weliswaar aan leukemie, maar Tom blaast de zaak op en Jonathan gaat geloven dat hij heel spoedig zal sterven. Zo komt Reeves gemakkelijk aan zijn moordenaar. Jonathan wil geld voor vrouw en kind nalaten en is, als Reeves hem aanzoekt, al gauw een willige medewerker. In The Boy Who Followed Ripley (1980) tenslotte, niet Highsmiths grootste roman overigens, is er maar één moord en dat is de moord waarmee Tom een jongen bevrijdt uit de handen van kidnappers.
De moorden vertonen, zou je kunnen zeggen, in de late romans wel een toenemende morele acceptabiliteit. Maar merkwaardigerwijs maakt dat voor Tom Ripley zelf niet zo erg veel uit. Hij heeft eigenlijk nooit schuld gevoeld, hooguit een beetje en eventjes over Dickie. Hij heeft ook nooit kwade dromen gehad over die moorden of aan slapeloosheid geleden, zelfs niet na de zeer gruwelijke moordpartij op Dickie. De moorden op Freddy Miles en op Murchison bezorgen Ripley alleen maar problemen van hoe raak ik het lijk kwijt. Bij de mafiosi komt schuldgevoel (en een van deze moorden is toch heel verraderlijk en gemeen) al helemaal niet aan de orde.
Hoe komt het dan dat, zoals veel lezers zullen getuigen, deze Ripley toch niet louter afkeer oproept. Dat hij een ‘mooie slechterik’ is. Dat hij vaak kan rekenen op het medeleven en de identificatie van de lezer. Dat althans deze lezer toch steeds weer hoopt dat het voor Tom goed afloopt, dat hij ontsnapt aan de vijand maar ook aan de politie en aan ons gevoel voor rechtvaardigheid? Voor die emoties zijn wel wat oorzaken te bedenken.
Om te beginnen is er het perspectief, de focalisatie. De vier Ripley-romans zijn - op een overzichtelijke en functionele uitzondering na in Ripley's Game - verteld vanuit het perspectief van Tom Ripley. Perspectief bij een personage werkt identificatie in de hand. De lezer wordt er dan ook toe verleid te willen wat Tom wil