| |
| |
| |
Poëzie
Peter Nijmeijer
Charles Simic
Dichter tussen twee werelden
‘In april 1941, toen ik drie jaar oud was, bombardeerden de Duitsers Belgrado. Het gebouw aan de overkant werd geraakt en in puin gelegd. Ik herinner me niets meer van die bom. De volgende dag verlieten we de stad te voet. Ik herinner me een prachtig weiland, reusachtige wolken boven ons hoofd, en dan opeens een heel laag vliegend vliegtuig.
Sprongen we toen in een greppel langs de spoorlijn, of was dat een andere keer? Met hoevelen waren we? Ik herinner me mijn moeder, maar niet mijn vader. Er waren ook vreemden bij. Ik zie hun gekromde ruggen, zie hen rennen met hun bundels, maar geen gezichten... Mijn film breekt voortdurend. Af en toe een beeld, maar geen continuïteit. En bijna geen licht. Ik moet heel ingespannen kijken en dan gaat de lucifer uit, bij wijze van spreken.
Was de wereld toen echt zo grijs? In mijn vroegste herinneringen is het bijna altijd late herfst. De soldaten zijn grijs, net als de mensen. De Duitsers staan op de hoek van de straat. We lopen voorbij. “Niet naar hen kijken,” fluistert mijn moeder. Ik kijk toch en een van hen glimlacht. Om de een of andere reden maakt dat me bang.’
Bovenstaande impressie werd geschreven door de dichter Charles Simic, in 1938 geboren in de Joegoslavische hoofdstad Belgrado. Het is een wat merkwaardige oorlogsherinnering. De grote gebeurtenissen spelen er geen rol in, alles lijkt te zijn waargenomen zonder enige kennis van de achtergronden. Je hebt het gevoel dat deze ervaringen voor het kind dat ze heeft beleefd - en voor de volwassene die ze jaren later heeft opgeschreven, om precies te zijn in 1987 - allesbehalve traumatisch zijn geweest. De directheid waarmee de impressie is geschreven geeft je het idee zelf ooggetuige te zijn, meer dan een herinnering doet die vanuit een meer historisch verantwoord perspectief wordt weergegeven. Simic presenteert de herinnering in ieder geval als een impressie die onmiskenbaar door kinderogen is waargenomen. Het knappe is dat het citaat tegelijkertijd iets weergeeft over de manier waarop herinneringen werken - ik zou bijna zeggen, los van de oorlogssituatie. Er bestaat veel twijfel over hoe het echt geweest is. Het kind in het citaat blijkt in ieder geval nog te jong om zich alles precies te herinneren. Of om echt bang te zijn, behalve wanneer een Duitse soldaat naar hem glimlacht, al lijkt het me dan eerder het gevolg van de waarschuwingen die de volwassenen hem hebben gegeven.
Elders in zijn jeugdherinneringen beschrijft Simic hoe de kinderen in Belgrado tijdens de oorlog gewoon doorgingen met wat hun het meest interesseerde: oorlogje spelen. ‘We namen gevangenen. We vielen dood neer. We schoten veel met machinegeweren. O, hoe prachtig vonden we het geluid van een machinegeweer!’ Voor de kinderen was de oorlog een welkome afleiding, het was fun. Na een tijdje keken ze zelfs niet meer op van de lijken van partizanen of Duitse soldaten. Simic schrijft dat het soms net een circus was. Aan het einde van de oorlog bestreden zo veel verschillende partijen elkaar (communisten, monarchisten, fascisten, Duitse bezetters en geallieerden), dat je er geen touw meer aan kon vastknopen. Niets stond vast, alles kon op ieder moment weer veranderen.
Na de bevrijding in 1944 zwierven de kinderen - alleen gelaten door de ouders, die vaak
| |
| |
allebei moesten werken om aan de kost te komen - door de straten van de stad. Russen en partizanen zochten naar zich schuilhoudende Duitse soldaten. Als ze die vonden, werden ze zonder pardon geëxecuteerd. Hun lijken werden meestal achtergelaten. Voor de kinderen was het weldra heel gewoon om ze om te draaien en te beroven van wat ze maar konden bemachtigen: helmen, kruisen, soms bajonetten en een enkele keer ammunitie. Simic was in die tijd zes jaar en heeft merkwaardig genoeg weinig traumatische herinneringen aan deze episode van zijn leven overgehouden. Wel noteert hij dat er weinig voor nodig was om de ouders te doen ontploffen. Maar het voorbeeld dat hij geeft is eerder komisch dan angstaanjagend. Moeders gilden als nieuwsgierige jongetjes tijdens een bombardement de schuilkelders uitrenden om te kijken of het huis boven hun hoofd nog overeind stond.
Simics jeugdherinneringen maken deel uit van het enige autobiografische stuk dat van hem bekend is, ‘In the Beginning’, gepubliceerd in het Amerikaanse tijdschrift Antaeus in 1987. Simic schetst daarin niet alleen de oorlogsjaren in Belgrado, maar ook de moeilijke naoorlogse jaren waarin het communistische regime het verarmde land weer op poten probeerde te zetten. Dit alles steeds gezien door de ogen van een kind.
In de jaren vijftig zou er veel in zijn leven veranderen. Zijn vader was al in begin 1944 voor de nazi's naar Italië gevlucht en had zich in 1950 in de Verenigde Staten gevestigd. Simic zelf, zijn moeder en zijn jongere broer zouden zich pas in 1953 bij hem voegen. Daarvoor moesten ze eerst nog ruim een jaar in Parijs doorbrengen, wachtend op visa. ‘In the Beginning’ beschrijft heel beeldend de abrupte overgang van een ruig en enigszins provincialistisch Belgrado naar het mondaine Parijs en New York. De eerste kennismaking van de veertienjarige Simic met Amerika was via bladen als de Saturday Evening Post en Look, die hij in Parijs kocht. De kleurige, optimistische fotografie in die bladen moeten op hem de indruk van een andere wereld gemaakt hebben. Charles Simic woont nu vijfentwintig jaar in de Verenigde Staten, is tot Amerikaans staatsburger genaturaliseerd, spreekt nog steeds met een lichtelijk Slavisch accent maar heeft van begin af aan zijn poëzie in het Engels geschreven. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat zijn bewogen jeugd in Joegoslavië een constante voedingsbodem is voor zijn gedichten. Vreemd genoeg is dat niet het geval: hij heeft slechts sporadisch gegevens en ervaringen uit zijn geboorteland in zijn gedichten verwerkt, net zoals trouwens het geval is met gegevens uit zijn nieuwe vaderland. Het lijkt wel een beetje op die ene zin uit het citaat in de aanhef: ‘Af en toe een beeld, maar geen continuïteit.’ In interviews hecht Simic minder waarde aan zijn Oosteuropese jaren dan je zou verwachten, hij neemt ze eerder met een korreltje zout. Hij beseft dat zijn kinderjaren in Joegoslavië, en vooral zijn oorlogservaringen, hun sporen hebben achtergelaten en onvermijdelijk zijn poëzie hebben beïnvloed. Maar hij benadrukt dat zijn verleden nooit een thema voor zijn poëzie is geweest. In sommige interviews voegt hij daar
enigszins ironisch aan toe: ‘Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat mij bepaalde ervaringen zijn onthouden doordat ik niet in dit land (de Verenigde Staten) ben geboren.’
Toch klinkt indirect wel iets van de sfeer uit zijn Joegoslavische jaren in zijn gedichten door. Neem een gedicht als ‘Een koffer, vastgebonden met een touw’:
Dat ze allemaal in een koffer pasten.
De koffer die ze onder het bed bewaarden,
En het bed vlak naast het open raam.
Ze kropen gewoon bij elkaar in het donker
Terwijl de moeder hun namen afriep
Om er zeker van te zijn dat niemand ontbrak.
Haar stem maakte hen zo warm, zo slaperig.
Liever was hij buiten gaan spelen.
Hij zei dat zelfs één of twee keer.
Ze maanden hem rustig te blijven.
Juist op dat moment begon de koffer te bewegen.
| |
| |
Weldra zouden de grenswachters
Het natuurlijk een dief was
En hij een andere kant op moest.
Geen enkele Amerikaanse dichter zou een dergelijk gedicht kunnen schrijven. Het gedicht lijkt op het eerste gezicht een onwerkelijke situatie te beschrijven (‘Ze maakten zich zo klein/Dat ze allemaal in een koffer pasten’), maar is in feite helemaal niet zo onwaarschijnlijk. In de verte roept het de sfeer op van een ervaring die Simic in zijn jeugd kan hebben gehad. Simic en zijn moeder probeerden in 1945 twee keer tevergeefs de grens naar Italië over te komen om zich bij Simics vader te voegen. Dat was een gevaarlijke onderneming: ‘In die dagen kon je om niets geëxecuteerd worden.’ De eerste keer mislukte de onderneming omdat de grens bij Triëst, een omstreden gebied, ineens gesloten werd. Maar als je de juiste mensen kende kon je de grens illegaal passeren. Om die reden verbleven de Simics een weeklang in een grand hotel van vergane glorie aan de kust. Het hotel was zo goed als leeg. De weinige gasten straalden iets geheimzinnigs uit, ze knikten nooit terug als je hen begroette. Simic herinnert zich dat hij uren door de lange gangen kon wandelen zonder iemand tegen te komen of een geluid te horen. Diezelfde sfeer van verlatenheid en geheimzinnige afwachting zal later regelmatig in zijn poëzie opduiken.
Het geciteerde gedicht gaat natuurlijk helemaal niet over deze poging om de grens over te komen. Maar op een abstract niveau klinken de angst, de dreiging en het gevaar wel degelijk door. Ook in andere gedichten heeft Simic dergelijke aanleidingen uit zijn Oosteuropese jaren verstopt. Toch verwerkt hij bijna nooit rechtstreeks feiten uit zijn jeugd in zijn poëzie. Hooguit spelen ze op de achtergrond mee - zoals een droom ervaringen en gegevens vervormt en een nieuw aanzien geeft. De details ervan worden een onderdeel van de heel eigen, enigszins tijdloze wereld van Simics poëzie. Maar de jeugdervaringen zelf - hoe bewogen ook - blijken niet de belangrijkste bron waaruit Simic put. Belangrijker lijkt me het door elkaar heen lopen van tegengestelde gevoelens als fun en afgrijzen, die in zijn jeugd zo extreem naast elkaar bestonden. De verstrengeling daarvan heeft de dichter Simic gevormd, niet de ervaringen die hij deelde met duizenden anderen.
Het zal duidelijk zijn dat het in Simics poëzie niet om de grote bewegingen van de geschiedenis gaat. Uit het lange citaat in de aanhef blijkt al dat het hem veel meer gaat om de geisoleerde impressies, de vragen en de gissingen dan om een weergave van de grote (of kleine) gebeurtenissen. Zijn film blijft breken als hij probeert zich te verplaatsen naar een wereld die voorbij is. Het besef daarvan heeft geleid tot een dualiteit in zijn poëzie, die maar voor een deel te wijten is aan zijn biografische omstandigheden. Zijn gedwongen verhuizing van Joegoslavië naar de Verenigde Staten heeft er echter wel voor gezorgd dat Simic zich letterlijk tussen twee werelden bevindt. In zijn poëzie uit zich dat vaak in een sfeer die je het beste
Charles Simic
| |
| |
als ‘mentale ballingschap’ kunt omschrijven. Toch is het iets te gemakkelijk om te beweren dat Simic ontheemd is, of dat hij zijn verhuizing als een verbanning beschouwt. Hij weigert zichzelf, in zijn eigen woorden, ‘als een tragisch slachtoffer van het komplot van Hitler en Stalin te beschouwen’. Voor hem heeft de situatie ook iets komisch: een individu, al is hij dat dan ook zelf, dat zich ineens gedwongen ziet een voor hem totaal nieuwe wereld te betreden. Dat heeft iets Chaplin-achtigs.
In Simics poëzie wordt het thema ‘ballingschap’ dan ook eerder in zijn groteske aspecten uitgediept. Daarbij speelt op de achtergrond mee dat onze beleving van de wereld voor een deel toch op mythevorming berust. Veel van wat wij menen te beleven is gekleurd of beïnvloed door een ‘van horen zeggen’, een algemene theorie over de werkelijkheid die niet noodzakelijkerwijs voor ieder individu geldt. In veel van Simics gedichten is het alsof een anonieme observator geconfronteerd wordt met een hem in wezen vreemde wereld. Die wereld is vaak op een of andere manier wel herkenbaar, maar net als in de schilderijen van René Magritte is er iets gebeurd dat dat herkenbare desondanks in een vreemd daglicht stelt. Het is alsof iemand zich constant in een overgangssituatie, tussen twee werelden bevindt: in de nieuwe wereld is alles wel echt en tastbaar, maar het zal toch enige tijd duren voor hij er zich in thuisvoelt.
Simics twee werelden laten zich soms vertalen in een wereld van de mensen en een wereld van de dingen. In zijn eerste vier dichtbundels (Dismanting the Silence, 1971; White, 1972; Return to a Place Lit By a Glass of Milk, 1974; en Charon's Cosmology, 1977) is vaak sprake van een ballingschap tussen de dingen. Het menselijk bewustzijn wordt in vele gevallen tegenover het onzegbare en ongrijpbare van de objecten geplaatst. Het is alsof van het menselijk bewustzijn gevraagd wordt zich op een of andere manier aan te passen aan de dingen, iets dat in laatste instantie onmogelijk is. Toch schreef Simic in een essay uit die tijd: ‘Wij behoren niet aan onszelf toe, maar aan onze voorwerpen - schoenen, voedsel enzovoorts - die onze lichamen kennen zoals een lepel een mond kent.’ De dingen kunnen probleemloos met de mensen omgaan, terwijl het omgekeerde niet het geval is.
Simic is zich bewust van de dubbelheid van zijn streven. Hij beseft dat het bewustzijn de mens tegenover de dingen stelt. Negeer je dat, dan verlang je in feite naar de eeuwige rust en harmonie van de dood. Negeer je het bewustzijn niet, dan ben je genoodzaakt als balling in de wereld van de dingen te leven. En dat betekent weer dat mensen kennelijk iets in de dingen moeten zien, dat ze iets in de dingen moeten leggen of benadrukken om ze betekenis voor hun eigen wereld te geven. Een extreem voorbeeld van deze theorie werd mij aangereikt door Huub Beurskens, die zijn recensie van mijn vertaalde selectie uit Simics poëzie, Een plek verlicht door een glas melk, begon met een anecdote over Alfred Hitchcocks film Suspicion. In die film komt Cary Grant de trap op met een glas vergiftigde melk op een zilveren dienblad. Charles Truffault, een fervent bewonderaar van Hitchcocks aandacht voor details, vraagt de meester in zijn boek Le Cinéma selon Hitchcock uit over deze scène. Truffault: ‘Als Cary Grant de trap oploopt? Dat is echt goed.’ Hitchcock: ‘Ik had een lamp in het melkglas gedaan.’ Truffault: ‘U bedoelt, een schijnwerper op het glas gericht?’ Hitchcock: ‘Nee in de melk, in het glas. Omdat het er echt stralend moest uitzien. Cary Grant gaat de trap op en men moet echt alleen maar naar dat glas kijken.’
Natuurlijk gaat dit voorbeeld in de eerste plaats over het gebruik van een voorwerp in een kunstwerk, in dit geval een film. Maar het zegt tegelijkertijd iets over de manier waarop mensen met de dingen omspringen om ze betekenis te geven. In Hitchcocks film moest de geprojecteerde melk stralender zijn dan echte melk om echte melk te lijken. Beurskens concludeert uit zijn voorbeeld dat ‘melk dus juist niet objectief melk (moet) zijn, maar een uitermate subjectieve betekenis uitstralen! Dit
| |
| |
voorbeeld zegt zowel iets over het artificiële van kunst ten opzichte van de werkelijkheid, die nooit echt objectief ervaren kan en wil worden. De dingen trekken voortdurend betekenissen naar zich toe’.
Dit laatste is precies wat ze in Simics gedichten doen. Simic is een meester in het ongewoon maken van gewone dingen of in aanleg normale situaties. Hij laat zien dat dingen niet altijd zijn wat ze op het eerste gezicht lijken, of dat ze niet meer beantwoorden aan de betekenis of de functie die mensen aan ze hebben gegeven. De dingen in Simics gedichten geven de indruk dat ze hun functie overdrijven of al te letterlijk opvatten. Het gevolg is dat ze een eigen leven gaan leiden, niet helemaal los van ons maar ook niet helemaal meer in onze macht. De dingen geven de mensen het idee dat de vertrouwelijke relatie die eerst met ze bestond is opgezegd.
Een paar voorbeelden. Een vork wordt door Simic vergeleken met een vogelpoot ‘hangend aan de nek van een kannibaal’:
Terwijl je hem in je hand houdt,
Terwijl je hem in een stuk vlees steekt,
Kun je je de rest van de vogel voorstellen:
De kop, die net als je vuist
Groot is en kaal, snavelloos en blind.
Schoenen zijn het geheime gezicht ‘van mijn innerlijk leven’: ‘Twee dierehuiden, deels in ontbinding/En stinkend naar muizenesten’. Een mes is een
Van een inmiddels verloren mond.
Simic schuwt duidelijk geen gewelddadige beelden. Wreedheid vormt in zijn ogen een integraal onderdeel van het bestaan. Dit accepteren - wat iets anders is dan goedkeuren - van geweld lijkt me Oosteuropeser dan Amerikaans. In Amerika is geweld doorgaans heroïsch, iets dat ver van het dagelijks leven afstaat. Of het nu de held of de schurk, de cowboy of de gangster betreft, ze lijken eerder op celluloïd of in de krantekoppen te bestaan dan in de doorsneestraat van een Amerikaanse stad. In het dagelijks leven in Oost-Europa - althans in Simics tijd - speelde geweld zich gewoon voor je ogen af. Ik doel daarmee niet alleen op oorlogshandelingen. Ook het ‘kleinere’ geweld speelde zich dichter bij de mensen af. Het slachten van dieren was nog niet naar de abattoirs verbannen maar werd in de achtertuin verricht. Misschien is het daarom dat Simic er veel directer over kan schrijven dan zijn Amerikaanse collega's. Zeker is dat hij er niet over moraliseert. Hij is meer geïntereseerd in een spanningsveld waarin tegengestelden als komisch en tragisch, goed en kwaad, zwaarwichtig en licht naast elkaar bestaan. Zelfs zijn onmiskenbare humor heeft vaak een dreigende ondertoon. Alles in zijn poëzie lijkt erop gericht aan te tonen dat de grens tussen wat vreemd en gewoon is heel eenvoudig overschreden kan worden.
In zijn vijfde bundel, Classic Ballroom Dances (1980), keert Simic via een omweg terug naar zijn Joegoslavische jaren. In sommige gedichten uit deze bundel gebruikt Simic ineens wel gegevens (gebeurtenissen zou een te groot woord zijn in dit verband) uit zijn jeugd in Joegoslavië. Maar er is een restrictie. Simic gebruikt die gegevens niet om een jeugdherinnering op te roepen, maar als vertrekpunt voor een veel algemener ervaring. Neem een gedicht als ‘Dromenrijk’. Achter de eerste strofe vermoed je de invloed van de oorlogsjaren in zijn geboorteland:
Op de eerste bladzij van mijn dromenboek
| |
| |
Een kleine provinciestad.
De huizen stuk voor stuk verduisterd.
De etalages leeggeplunderd.
Geïsoleerd gelezen zou je deze strofe - droom of geen droom - in Joegoslavië kunnen situeren. Maar de tweede en laatste strofe van het gedicht is veel minder plaatsgebonden:
Waar ik niet zou moeten staan.
Ben ik naar buiten gegaan op zoek
Naar een zwarte hond die mijn fluiten beantwoordt.
Ik heb een soort Allerheiligenmasker
Dat ik bang ben op te zetten.
Lees je dit gedicht zonder Simics achtergrond te kennen, dan werkt het ook - misschien wel beter dan mét kennis ervan. Los van die achtergrond gaat het gedicht over een jongetje dat, misschien voor de eerste keer in zijn leven, ervaart dat de wereld fysiek van hem gescheiden is. De dag zelf is feestelijk, het is Allerheiligen. Maar buitenshuis is alles vreemd, bedreigend. Ik ben geen droomuitlegger, maar ik denk dat Simics ballingschapsmotief hier heel concreet geformuleerd wordt.
Het lijkt me geen toeval dat Simic nog een keer terugkeert naar zijn jeugd in Joegoslavië. Of liever, dat hij pretendeert dat sommige gedichten zich eventueel in Joegoslavië zouden kunnen hebben afgespeeld. Simic is over het algemeen een dichter die een geheel eigen wereld in zijn poëzie schept, dus wat wil hij met deze quasi-autobiografische gedichten zeggen? Ik denk dat hij in de gedichten in Classic Ballroom Dances wil aantonen dat zijn ‘twee’ werelden niet simpelweg te vertalen zijn als Joegoslavië en Amerika, verleden en heden. In ‘Dromenrijk’ zitten, zeker in de eerste strofe, gegevens uit zijn Joegoslavische verleden verwerkt, maar het gehele gedicht ademt uiteindelijk de sfeer van een geheel eigen wereld. Ik denk dat die eigen sfeer voor een deel ontstaan is doordat Simic met zijn taal van nu (het Engels) soms een situatie oproept die zich voor hem in een andere taal (het Servisch) heeft afgespeeld. Het stelt hem als dichter in staat naar de buitenkant van het verleden te kijken, net zoals hij naar de buitenkant van de Engelse taal kan kijken omdat het zijn moedertaal niet is. (Overigens heeft hij zijn medium, de poëzie, pas in de Verenigde Staten ontdekt: de eerste poëzie die hij las was van Amerikaanse en Engelse dichters, pas veel later ‘herontdekte’ hij de Servische poëzie.) Zijn gedichten maken daarom de indruk de dingen voor het eerst te benoemen. Ook die gedichten waarin onmiskenbaar autobiografische gegevens verwerkt zijn doen tijdloos aan. Het is alsof iemand die hier niet thuishoort verslag doet van zijn bevindingen. Niet dat hij geen inlevingsvermogen heeft. Of dat hij geen signalen uit zijn omgeving opvangt. Maar in laatste instantie blijft hij een balling. Zijn enige houvast is wat er nu, voor zijn ogen, plaatsvindt.
En daarmee zijn we terug bij de regels die ik in de aanhef van dit essay citeerde. Simic beseft dat ieder individu deel uitmaakt van een algemene of persoonlijke geschiedenis, maar hij verzet zich tegen het grote gebaar van een geschiedsdichter als Homerus en kiest voor de omcirkeling van momenten à la Sappho. In een essay schreef hij: ‘Te beginnen met Sappho's slapeloosheid is er een traditie van het gedicht dat zegt “ik besta” in het aangezicht van al die abstracties van kosmos en geschiedenis, een gedicht met een hartstochtelijk verlangen om heel precies de miraculeuze betekenis van het hier en nu op te roepen. Daarmee wil ik zeker geen lans breken voor bekentenislyriek. Integendeel. De beste poëzie van wat ik bedoel onderscheidt zich door een afwezigheid van ego. De meest betrouwbare “geschiedenissen” worden verteld door een eerste persoons-enkelvoud die ondergeschikt blijft, zelfs anoniem.’ Wat Simic in dit citaat beweert, en met name in de laatste regel, kan het beste geïllustreerd worden aan de hand van zijn gedicht ‘Mijn weduwe’:
| |
| |
Een foto van een vrouw in het zwart.
Ik heb haar uit een geschiedenisboek geknipt.
Ik praat tegen haar als een minnaar.
Ik dek onze tafel voor het avondmaal.
Ik doe de lichten aan wanneer het donker wordt.
Kan ik haar horen zuchten.
Eén van haar voeten is korter dan de andere.
Ze heeft op school Frans geleerd.
Ze kan nog steeds flarden Villon citeren.
Nu loopt ze door de sneeuw.
Een hond met een wolvekop zit haar op de hielen,
En een soldaat met hoge krakende laarzen aan.
‘Mijn weduwe’ is typerend voor Simics latere poëzie (Austerities, 1982 en Unending Blues, 1986). De meeste van deze recente gedichten hebben een open einde, laten moedwillig vragen onbeantwoord of schetsen situaties waarvoor geen oplossing gegeven wordt. Simic zoomt in op een situatie, probeert die met al zijn tegenstrijdigheden uit te diepen, maar geeft geen pasklare antwoorden over het hoe en waarom. Hij blijft als het ware tussen twee werelden zweven, zonder te willen kiezen. Zijn ballingschap moet daarom niet alleen als een letterlijke, maar ook en vooral als een mentale gezien worden. Zelf schreef hij dan ook in een later gedicht:
In het ene land bezit ik een kop soep,
In het andere mijn honger.
Simic beseft dat hij zich nooit ten volle kan uitleveren aan een van de twee werelden. De dingen zijn bewonderenswaardig, maar ze blijven vreemd, je kunt ze nooit echt kennen. Hetzelfde geldt ongeveer voor de mensen. En wat de geschiedenis betreft, daar heeft Simic zich zelf al eerder in dit essay over uitgelaten. Simics werk is een verademing na die opeenhoping van modernistische, post-modernistische of moedwillig experimentele poëzie die vooral in Amerika een tijd lang schoolmaakte. Aan de andere kant schrijft hij een poëzie die allesbehalve een bekentenislyriek genoemd kan worden. Simic schrijft gedichten die intens zijn zonder zich aan goedkope emoties te buiten te gaan, gedichten die down to earth zijn en toch een scheutje surrealisme hebben, vreemd zijn en toch vol scherp geobserveerde details. Zijn gedichten houden het midden tussen een visioen en wat hijzelf omschreef als ‘drab ordinary existence’. Op hun best treffen ze je ergens tussen je middenrif en je hersenen. Neem zijn gedicht ‘Reizend slachthuis’:
Dürer, mooi vind ik dat paard van jou.
Mijn jeugd versleet ik verscholen in zijn darmen.
De ridder lijkt op mijn vader
Op de dag dat hij uit de gevangenis kwam.
Maria, het roodharige meisje, loopt langs
Zonder naar ons te knikken. De ridder zegt,
's Nachts sta ik op om te zien of de tafel nog een tafel is.
Hij zegt, als ik mijn ogen dichtdoe is alles zo verdomde mooi.
We staan te nietsen in het laantje achter ons huis.
Ik zie een hond, een geit, maar geen dood.
Waarschijnlijk één van die grauwe winderige dagen in de late herfst.
Het paard gebruikt zijn staart om zijn broek op te houden.
Maria, naakt voor een spiegel, eet een appel.
Hij zegt, ik zie graag dat het haar op de tepel blond is.
Hij zegt, wij zijn een reizend slachthuis.
Ach, het arme paard, hij laat me zijn hartzeer verteren!
Ogenschijnlijk is dit een grotesk gedicht. Maar tegen het einde wordt duidelijk dat het ‘reizend slachthuis’ een metafoor voor de dood is. En hoe zoet en ‘verdomde mooi’ is alles dat de dood op zijn reis ontmoet. Het is geen zonde je aan het voorbijgaande te hechten. Maar het
| |
| |
is evenmin een zonde je daar weer los van te maken. Simic kiest partij en zet vervolgens zijn masker weer op. Simic is sentimenteel en keihard tegelijk. Hij is dan ook een merkwaardige balling. Hij weet dat hij hier niet thuishoort, maar soms heb je het gevoel dat hij zich hier juist heel erg thuisvoelt. Hij laat je zien wat je zelf niet wilt zien, bang als je bent je zelfverworven plaats te verliezen.
Charles Simic is een balling zonder heimwee. Hij is ook een balling die als het nodig is een eigen wereld weet te scheppen uit de brokstukken van zijn ervaringen. Aan het einde van zijn autobiografische stuk ‘In the Beginning’ staat een fragment dat als een metafoor voor zijn poëtica kan dienen. Het demonstreert aan de hand van een voorbeeld dat de verwondering over het bestaan zelf zijn belangrijkste drijfveer is. En zijn een na belangrijkste, dat rare moment waarop kunst (het scheppen van iets uit het niets) en leven (het improviseren op een oud thema) even in elkaar overlopen. Simic leidt dit fragment niet in, hij geeft niet aan wat hij ermee bedoelt, hij presenteert het sec aan het einde van zijn memoires. Maar wie zijn poëzie begrijpt weet over welke sensatie hij het hier heeft. Ik citeer het, ter afsluiting, in zijn geheel.
‘Het was in 1943 of 1944, en dit is een van mijn vroegste herinneringen. Ik denk dat het winter was. Mijn moeder heeft me meegenomen naar de opera, naar een uitvoering van Mozarts Le nozze di Figaro. We zitten in de eerste akte en Susanna en Figaro bevinden zich in een achttiende-eeuwse salon en zingen. Op een paar tafels staan kandelabers met aangestoken kaarsen. Op een bepaald moment strijkt Susanna tegen een van de kaarsen aan en vat de sjaal die zij over haar schouders draagt vlam. Het publiek houdt de adem in. Ze houdt op met zingen en blijft staan met die brandende sjaal. Figaro grijpt snel, en zonder een maat te missen, de sjaal, smijt die op de grond, en stampt erop als een Spaanse danser. En de hele tijd zingt hij die prachtige muziek...’
In Nederlandse vertaling verscheen Een plek verlicht door een glas melk, een selectie uit Simics bundels tot en met Austerities (1982). Tabula, Amsterdam 1983. |
Andere gedichten uit diezelfde bundels verschenen vertaald in het ‘Americana’-nummer van Raster, nr. 27-28. |
In Het Moment, nr. 1, 1986, werden zeven gedichten in vertaling opgenomen uit Unending Blues (1986). |
In Het Moment, nr. 3, 1986, verscheen een essay van Charles Simic over poezie en geschiedenis. |
Alle vertalingen zijn van de hand van Peter Nijmeijer. |
|
|