De Gids. Jaargang 154
(1991)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
J.W. Nobel
| |
[pagina 109]
| |
proef te stellen, maar werd door deze moeiteloos herkend en begroet met de woorden ‘lama, lama’. Bovendien wist het jongetje voorwerpen die aan de vorige Dalai Lama hadden toebehoord - een rozenkrans, een staf - te herkennen en te onderscheiden van eveneens meegenomen valse duplicaten. Er was geen twijfel mogelijk. Dit moest de veertiende Dalai Lama zijn.Ga naar eind2. Het systeem van reïncarnatie heeft gedurende eeuwen goed gewerkt. Soms werd de Dalai Lama gevonden als zoon van eenvoudige ouders, zoals in dit geval. Maar niet altijd. In de periode dat Tibet nauw verbonden was met Mongolië werd de Dalai Lama - de vierde - in 1589 ontdekt buiten Tibet als zoon van Mongoolse ouders, en wat meer zei, als kleinzoon van de machtige Altan Khan. De politieke voordelen van zo'n systeem springen in het oog, want het verschafte aan de Tibetaanse buitenlandse politiek een flexibiliteit die deze misschien had moeten ontberen onder een systeem van dynastieën. Wel hebben de theologen moeite gehad met het aanvaarden van zo'n reïncarnatie buiten Tibet. Maar het had erger gekund: het had ook een vrouw kunnen zijn. Ik zei al dat de uitreiking van een vredesprijs aan de Dalai Lama de polemoloog voor gewetensproblemen plaatst. Welke toon moet hij aanslaan tegenover ‘Zijne Heiligheid’? Hoe moet hij de ideeën wegen van een theoloog die door boeddhisten wordt aangeduid als ‘de binnenste’ (als ik tenminste het Engelse ‘the inmost’ goed weergeef). Welke methode moet hij toepassen? Wij wetenschapsmensen zijn gewend wetenschappelijk te werk te gaan en staan gereserveerd tegenover de geopenbaarde waarheid. Praktisch beginnen de problemen al bij het zoeken naar materiaal. De universiteitsbibliotheek heeft geen goede collectie van de werken van de Dalai Lama. Bij de boekhandel vond ik echter het een en ander in de rubriek ‘occultisme’. Ik begon mij zorgen te maken. Voor die bezorgdheid bestaat echter welbeschouwd geen goede grond. Er is weinig occults aan de uitspraken van de Dalai Lama, tenminste niet aan de wereldlijke. De Dalai Lama onderscheidt de weg van de rede en de weg van het geloof, en hij geeft de voorkeur aan de rede. De weg van het geloof keurt hij niet af, maar deze is toch beperkt. Die weg leidt tot goede daden. De weg van de rede is echter onbeperkt, omdat hij ook het ware inzicht verschaft. Die opstelling zou de wetenschap toch als muziek in de oren moeten klinken. Het is een idealistische stelling, zeker, die weinig strookt met onze christelijke opvattingen volgens welke de geest sterk is, maar het vlees zwak. Het mag zo zijn. Maar ik voor mij heb grote sympathie voor een theoloog die de rede verheft boven het dogma. Wat wij weten lezen wij niet in de heilige boeken, maar in de wereld zelf. Men denkt aan Spinoza die zich opwond over de schriftgeleerdheid en de scholenstrijd over de juiste uitleg van gewijde teksten, alsof niet god zijn eigen stempel op ons heeft gedrukt, ons heeft gevormd tot wezens die redelijk kunnen denken.Ga naar eind3. Ook in ander opzicht bewijst de Dalai Lama zijn vooruitstrevendheid, namelijk daar waar hij het inzicht plaatst boven het instituut, de leer boven de kerk, de waarheid boven de vorm. Die waarheid is niet per se de waarheid van het boeddhisme, maar van vele religies. In religieuze zaken is de Dalai Lama uitgesproken tolerant. De waarheid komt niet voort uit de religie, maar andersom: de religie komt voort uit de waarheid en, als ik het goed heb, is die religie ook in de ogen van de Dalai Lama niet zo belangrijk. Men wordt herinnerd aan Tolstoj in zijn bittere strijd met de orthodoxe kerk die hij tot zijn doodsbed, toen de prelaten klaar stonden om hem bij te staan in zijn bekering, heeft volgehouden.Ga naar eind4. Maar de Dalai Lama heeft Tolstojs compromisloosheid niet met hem gemeen. Hoewel hij de wereldlijke en kerkelijke instituties relativeert, verwerpt hij ze niet. Zijn boeddhistische geloof brengt geen verachting of verwerping van wereldlijke instituties met zich mee. De Dalai Lama behoort niet tot de puristen die menen dat een gelovige zich verre moet hou- | |
[pagina 110]
| |
den van wereldlijke zaken, die menen dat het geloof door de politiek wordt gecontamineerd. Goede politiek is volgens de Dalai Lama een kwestie van de juiste instelling, van goede motieven. Als de politiek niet deugt is dat niet te wijten aan de politiek als zodanig, maar aan de manier waarop zij wordt beoefend. Wezenlijk voor goede politiek is dat zij met de juiste attitude wordt beoefend. De centrale leerstelling van de Dalai Lama is dat zonder innerlijke vrede geen uiterlijke vrede kan worden verwerkelijkt. Wanneer hij over het vraagstuk van oorlog en vrede spreekt, legt hij de nadruk op de noodzaak van innerlijke verandering. Hij ziet de problemen die door de oorlog worden gesteld niet als zuiver uiterlijke, die met uiterlijke middelen zoals wapenbeheersing en ontwapening zijn op te lossen. Het zijn bovenal problemen die te maken hebben met de instelling van mensen tot elkaar. Wanneer zij niet van elkaar kunnen houden op een belangeloze manier is het streven naar wereldvrede niet mogelijk.Ga naar eind5. Die leer van de innerlijke vrede plaatst de polemoloog voor problemen die nader onder ogen behoren te worden gezien. De wetenschap heeft de neiging nogal geringschattend over zulke uitspraken te oordelen. Al gauw hoort men zeggen dat dergelijke beschouwingen thuishoren in de kerk of in de ethiek en dat daarvoor in de wetenschap geen plaats is. Schijnbaar wordt daarmee niet meer aangegeven dan een taakverdeling. In werkelijkheid gaat die stelling veel verder. De wetenschap meent dat de innerlijke vrede haar niet regardeert, dat die aan de dominees kan worden overgelaten. Aan die enge opvatting van wetenschap heeft de polemologie zich tot op zekere hoogte onttrokken door de wetenschap op te vatten als staande in dienst van een sociaal doel, namelijk de bevordering van de wereldvrede. Dat ‘commitment’ aan de zaak van de vrede wordt de laatste tijd echter zwakker. Wij zijn langzamerhand gewone wetenschapsbeoefenaars aan het worden, die - een enkele demagogische oprisping daargelaten - ordentelijke wetenschappelijke arbeid verrichten, dissertaties schrijven, enzovoort. De polemologie is even als de andere sociale wetenschappen een empirische wetenschap, die gebonden is aan methodologische voorschriften. Zij zoekt, in principe tenminste, naar de voorwaarden waaronder de vrede kan worden bevorderd. Deze wetenschap houdt zich bezig met de objectieve condities, niet met innerlijke verandering. Het grote voorbeeld, de mens die tot inkeer komt, zulke dingen spelen daarin ternauwernood een rol. De vrede moet bereikt worden in de wereld zoals die is, een wereld die bestaat uit mensen met velerlei goede en kwade eigenschappen. De mens is een gegeven, een sociaal feit. Het gaat erom de vrede te realiseren onder die voorwaarde. Veel duidt er echter op dat dit standpunt bekrompen is en vermoedelijk ontoereikend. De ontwikkeling van massa-vernietigingswapens heeft tot gevolg dat de politieke wetenschap niet meer met dezelfde gemoedsrust kan worden beoefend als voorheen. Het is wel opmerkelijk hoe een van de befaamdste theoretici van de machtspolitiek, Hans Morgenthau, de man die in de Verenigde Staten in 1948 het idealistische denken de grond in boorde, na een lange en moeizame intellectuele odyssee heeft geoordeeld. Hij toonde zijn gedesillusioneerdheid met de zuiver wetenschappelijke benadering toen hij zich in 1964 boog over het vraagstuk van de kernwapens en de rol die deze in de moderne machtspolitiek konden vervullen. Zijn oordeel over de functie van de kernwapens was uitgesproken negatief geworden. Hij meende dat het zinloos was te pogen de kernwapens dienstbaar te maken aan de belangen van de nationale staat. Dat was voor hem (die daar wel eens anders over gedacht had) een achterhaald standpunt. In plaats daarvan moesten, omgekeerd, de nationale staten zich aanpassen aan de feiten van het kernwapentijdperk. Voorwaarde daarvoor was een radicale transformatie van traditionele morele waarden, denkwijzen en gewoonten. Zonder die transformatie, meende hij, zou men niet kunnen ontsnappen aan de ‘para- | |
[pagina 111]
| |
doxen’ van de nucleaire strategie.Ga naar eind6. Ook realisten zijn kennelijk soms tot de conclusie gekomen dat het zonder innerlijke verandering niet gaat. Toen Morgenthau het had over die transformatie, die grondige verandering van onze instelling, was dat een vrome wens, een perspectief dat door menigeen als onrealistisch werd verworpen. Aan de bewapeningswedloop scheen geen einde te komen. Wie geloofde nu werkelijk in een ombuiging van een proces dat almaar doorging, een ontwikkeling die steeds weer nieuwe wapensystemen voortbracht, steeds weer leidde tot nieuwe verhogingen van defensiebudgets, steeds weer voerde tot nog onheilspellendere strategische concepten. In de jaren zestig had het er even op geleken alsof een evenwichtspunt zou worden gevonden in de erkenning van het idee van ‘wederzijds verzekerde kwetsbaarheid’ (mutual assured destruction). Maar de tendentie van de jaren zeventig wees op een verwijdering van deze gedachte door een hernieuwde beklemtoning van de gevechtsfunctie van de kernwapens. Henry Kissinger (altijd bereid om aan zulke ontwikkelingen de meest pregnante uitdrukking te geven) zou in 1979 bij de herdenking van de oprichting van de navo opmerken hoe vreemd het was (‘historically amazing’) dat men ooit had kunnen geloven dat kwetsbaarheid in het belang was van de vrede en onkwetsbaarheid de kans op oorlog vergrootte.Ga naar eind7. Toen hij sprak was de ontwikkeling inderdaad alweer de andere kant opgegaan. Het rustpunt was verlaten en de gedachten gingen opnieuw uit naar de mogelijkheid om daadwerkelijk oorlogen te voeren. De beste afschrikking, zo ging men redeneren, ook in officiële kring, was toch altijd nog het vermogen om in noodgevallen daadwerkelijk te kunnen vechten, met of zonder kernwapens. Het vermogen om oorlog te voeren werd opnieuw beschouwd als de beste garantie voor een stabiele afschrikking. Het idee dat er werkelijk sprake kon zijn van een gemeenschappelijk belang raakte in discrediet. Dezelfde Kissinger verbaasde zich erover dat er mensen waren die dachten dat je in onderhandelingen met de Russen meer dan taktisch voordeel kon bereiken. De wereld leek wel gek geworden. Maar de wonderen zijn de wereld niet uit en de verandering waar niemand eigenlijk meer op durfde hopen is zich in hoog tempo aan het voltrekken. Voor het eerst in de naoorlogse geschiedenis, eigenlijk zelfs voor het eerst in de moderne geschiedenis, worden ontwapeningsovereenkomsten gesloten en wordt er daadwerkelijk ontwapend. En dat is nog niet eens de meest fundamentele verandering, de verandering die zo'n uitdrukking als ‘het einde van de koude oorlog’ rechtvaardigt. Die verandering voltrekt zich op het niveau van de ideologie, van het denken. In vijf jaar tijds is de Sovjetunie veranderd van de ‘empire of evil’, waar president Reagan over sprak, in een medestrijder voor een betere wereld. Veelzeggender nog is hoe de opvattingen in Oost-Europa zijn veranderd, hoe steriele verklaringen van het conflict met het imperialisme zijn afgedankt en hoe democratiseringsprocessen op gang zijn gekomen die de fundamentele maatschappij-politieke tegenstellingen zouden kunnen opheffen. Dit is een transformatie van de eerste orde, een waarachtige revolutie in traditionele denkbeelden en gewoonten. Die plotselinge verbetering in het internationale klimaat zal ons nog lang bezighouden. Mag men er een aanwijzing in zien dat de oude strijdvraag of het de wapens zijn die aan de wortel van het conflict liggen dan wel de politieke tegenstellingen in het voordeel van de laatste opvatting is beslist? Men zal zich er ook over blijven verbazen dat die omslag zich nog begon te voltrekken onder het presidentschap van Reagan die toch te boek stond als een echte ‘cold warrior’. Duidt dat erop dat de persoonsvariabelen in het politieke proces niet zo belangrijk zijn? Maar hoe moeten wij dan oordelen over de betekenis van het optreden van Gorbatsjov? Thans is echter vooral de vraag van belang of dit proces ook te beschouwen is als een stap in de richting van de innerlijke vrede waarover de Dalai Lama spreekt. Hier is scepsis geboden. | |
[pagina 112]
| |
Onlangs kwam ik een indrukwekkende illustratie tegen van die sceptische, laten we maar zeggen onsentimentele benadering. Het gaat om het boek van Abram de Swaan over de historische ontwikkeling van de verzorgingsstaat: In Care of the State.Ga naar eind8. Daarin analyseert De Swaan op sociologische wijze de totstandkoming van de verschillende collectieve arrangementen die behoren bij de welvaartsstaat. Het is duidelijk dat hij die ontwikkeling niet ziet als een triomf van de barmhartigheid over eigenbelang. Integendeel: het is steeds weer het eigenbelang dat de geëtableerde kringen ertoe brengt zich met sociale kwesties in te laten. De armen waren zonder middelen en dus een bedreiging voor de rijken. Daarom was er behoefte aan inkomensverdeling. De industrialisatie bracht met zich mee dat arm en rijk in steden op een hoop werden gegooid. Maar de armen brachten ziekten mee die ook de rijken konden bezoeken. Opnieuw was er een motief om in te grijpen en maatregelen te treffen van sociale hygiëne en volksgezondheid. Niet ongepast werd het boek van De Swaan in Vrij Nederland besproken onder de kop: ‘Een hel van waakvlammetjes’. Voor de polemoloog is deze gedistantieerde behandeling van het onderwerp wel leerzaam, evenals de nuchtere conclusie van het boek: ‘Het mag zo zijn dat de dynamiek van wederzijdse afhankelijkheid van armen en rijken en de dilemma's van collectieve maatregelen onder de welgestelden zich op wereldschaal herhalen. Toch bestaat er geen historische noodzaak waarom het proces van collectivisering zich op wereldniveau zou voortzetten.’Ga naar eind9. Uit! Hier mag de polemoloog wel eens over piekeren. Het is niet alleen zo dat de collectieve verantwoordelijkheid in de meest ontwikkelde staten berust op eigenbelang en niet op liefde voor de medemens, er is bovendien volgens de schrijver op voorhand geen grond te veronderstellen dat het proces van collectivisering, dat toch onmiskenbare sociale voordelen met zich heeft meegebracht, zich zal uitstrekken tot de wereld als geheel. Misschien is De Swaan te pessimistisch, maar het is een standpunt waarmee mijns inziens terdege rekening gehouden moet worden. De boodschap dat wij het zullen moeten redden zonder innerlijke vrede, tenminste als collectief goed, en dat de vrede zal blijven een gewapende vrede, een rationele beheersing van de chaotische krachten die in de wereld aanwezig zijn, en dat nog in het beste geval, is niet bemoedigend en niet inspirerend. Ik geloof ook niet dat het van hoge wijsheid zou getuigen zich met die conclusie af te schermen voor alle andere principes die aan de politiek ten grondslag gelegd kunnen worden. Er bestaan in de sociale wetenschappen geen uitspraken met objectieve geldigheid, tenminste niet op dit fundamentele niveau. Zulke conclusies zijn tijdelijke rustpunten in een voortgaande discussie. In die discussie mag het ideaal van een innerlijke vrede niet worden genegeerd. Door zijn bescheiden optreden en door de beheerste formulering van zijn gedachten heeft de Dalai Lama aan die discussie een grote bijdrage geleverd. |
|