Gelukkig, het kind rent weg.
De hoofdonderwijzer naast haar lacht.
‘Twee borden op elkaar, maar dan in het heel erg groot. Dat klinkt als een vliegende schotel, vind je ook niet?’ zegt hij.
Gelukkig, nu kan ze haar vergissing van zonet goedmaken. Ze moet deze baan houden. Ze moet alles goed doen. Alles beter dan terug naar huis.
‘Ja, wat hebben ze toch een fantasie op deze leeftijd,’ zegt ze.
‘Amerikaanse experimenten hebben aangetoond...’
Ze praat door. Vreemd, ze kan tegenwoordig praten over een, en denken over een heel ander onderwerp. Wat zijn de kinderen druk vandaag, denkt ze. Nog drukker dan anders. Ze voelt steeds kleine aanrakingen, klamme, kille handjes die langs haar heen strijken. Klei, denkt ze. Handjes van klei.
De dikke lerares textiele werkvormen rent langs en roept iets. Angel kan het niet verstaan. Gek, denkt Angel, waarom rent ze? Eigenlijk hobbelt ze meer. Haar schort is belachelijk kort. Angel ziet haar dikke witte knieholten.
Wat gillen de kinderen vandaag toch ontzettend, het is veel erger dan op andere dagen, het hele speelplein is gevuld met de snerpende kreten van de kinderen, het kaatst tegen de hoge muren op.
Angel drukt haar handen tegen haar oren. Weg! denkt ze. Even weg uit deze hel van geluid.
De hoofdonderwijzer is verdwenen. Angel draait zich om, loopt de drie treden op naar de hoge poort. Binnen is het koel en schemerig. Ze loopt een paar meter de gang in, over de glimmende zwart-witte tegelvloer, leunt dan tegen de vaalgroene muur. Vaag is nog steeds het lawaai van de kinderen te horen. Van hieruit klinkt het als een hoog, jammerend geklaag. Ze zijn allemaal vies, denkt Angel. Ze hebben klamme grijphandjes, ze stinken en ze gillen. Maar het gillen is het ergst. Ze herinnert zich de brief naar huis, die ze een paar dagen geleden heeft verstuurd, zou hij al aangekomen zijn?
‘Zulke aardige pukkies, zo vrolijk en spontaan. Ze renden allemaal op me af...’
Dat laatste is waar, Angel rilt nu ze eraan terugdenkt. Ik moet weer naar buiten, denkt ze. Die dikke roze papaver let steeds op me, ze heeft natuurlijk al lang gemerkt dat ik naar binnen ben gegaan.
Ze loopt terug door de gang, een wazige spiegeling volgt haar over de glimmende vloer. Dan daalt ze snel de drie treden af. Op de grijze tegels van het plein blijft ze staan. Ze kijkt naar de grond. Ze ziet de puntige, donkerblauwe neuzen van haar glanzend gepoetste schoenen netjes naast elkaar staan. Vooruit, Angel, rechtop staan, en niet met je voetjes schrapen. Angel steekt aarzelend haar rechtervoet naar voren en schraapt dan één keer snel over de grond. Ogenblikkelijk voelt ze een brandende pijn boven haar linkeroor: niet met je voetjes schrapen, heeft mamma toch gezegd!
Angel sluit haar ogen en wacht tot de pijn wegtrekt. Ze hoort de kinderen krijsen. Is het ooit zo erg geweest als vandaag? Overal om haar heen is geluid. En wat is dit, dit steeds aanzwellende geraas? Wat is... Angel voelt hoe haar rok van achteren tegen haar benen wordt geblazen, hoe haar haren naar voren worden gerukt. Ze krimpt in elkaar. Het geraas wordt langzaam minder, sterft dan weg. Nu hoort ze ook de kinderen niet meer. Het is doodstil. Ze opent haar ogen.
Het eerst ziet ze de neuzen van haar schoenen, bijna even grijs als de tegels