Frans Malajuwara
Een Indiaanse visie op 1992
Voor de komst van de Europese kolonisten werd het noordoostelijk deel van Brazilië bevolkt door het volk dat zich Kalihna noemde: Mens - behorend tot het ras van de Tëleüyu. Volgens de overlevering zou het woongebied zich hebben uitgestrekt vanaf het huidige Pernambuco - Recife tot Para - Belem. De eeuwenoude overlevering van familie op familie is voor een groot deel verloren gegaan evenals het volk dat door de komst van de blanke mens was gedoemd tot de ondergang. Er voltrok zich een tragedie die aan de veroorzakers is voorbijgegaan. De geschiedenis vanuit Indiaans oogpunt was van geen enkele waarde. De Indianen waren voor de overweldigers immers geen mensen. Wat van belang was, waren de mogelijkheden die de nieuwe wereld de Europese machthebbers bood op politiek-economisch gebied. De geschiedenis van de Indianen begint dan ook voor de westerse mens pas met de kolonisatie van Columbus (de ontdekking van de Amerika's in 1492). Als de Engelsen zich omstreeks 1650 in het gebied Suriname vestigen, heeft het land al een volk ten onder zien gaan. Voor het gebied van de Guyana's, waarin Suriname ligt, hebben zich voor de Indiaanse bevolking al grote veranderingen voltrokken: de bezetting van Brazilië in 1499 (Vespucci) en in 1500 (Pinzón). De bezetting door de Nederlanders in 1630 van Recife betekende de definitieve ondergang van een Indiaanse beschaving in die regio. De Indiaan is ook voor de Nederlanders geboren en is bezit geworden.
Met de verovering van Suriname door de Zeeuwen in 1667 werd de deformatie van de eigen identiteit van de oorspronkelijke bevolking goed in gang gezet. Antropologen en missionarissen konden hun gang gaan. Het land en de oorspronkelijke bevolking (die zich enigszins gestabiliseerd had van de schok van het kolonisatieproces) kregen direct te maken met het fenomeen waarvoor zij op de vlucht naar nieuwe gebieden getrokken was. De ‘Grote Kannibaal’ was inderdaad door niets tegen te houden. Door onnavolgbare redenaties werd het volk dat zich door de eeuwen heen juist tegen elk ontmenselijkingsproces had verzet, aangeduid met een verbastering van deze eerste aanduiding van de blanke mens. Een volk werd zo bekend als de Caraïben. De overheerser, alleen maar geïnteresseerd in de opbrengsten van het land en de hiervoor noodzakelijke voorwaarden, liet het onderworpen volk als achterlijk de geschiedenis intreden. De normen van de kolonisator werden de maatstaf volgens welke een land als Suriname tot ‘ontwikkeling’ werd gebracht.
De geschiedenis van het jonge Suriname is genoegzaam bekend. Er werden uit Afrika en Azië mensen gehaald en in een nieuwe omgeving ingeplant. Minder bekend is wat dit voor gevolgen had voor de oorspronkelijke bevolking, een volk dat een andere binding had met het land dan de overweldiger met zijn knechten. De Caraïben-filosofie dat de wereld een geschenk is voor de mens, dat vuur, aarde, water en lucht gegeven zijn voor alle levende wezens, maakte ook dat de indringer vrij snel zijn zeer agressieve natuur kon opleggen aan de oorspronkelijke bevolking. De Caraïben in