| |
| |
| |
Peter Meel
‘De samenleving moet de gelegenheid krijgen om uit te zieken’
Stanley Rensch over politiek en mensenrechten in Suriname
Vanaf het moment dat militairen op 25 februari 1980 de macht in Suriname overnamen, heeft in politiek opzicht een aantal ingrijpende veranderingen plaatsgevonden. Als een van de belangrijkste gebeurtenissen kan worden aangemerkt de oprichting van het Militair Gezag onder leiding van Desiré Delano Bouterse. Sinds juli 1980 heeft het Militair Gezag zich in Suriname laten gelden als een machtsfactor van betekenis en is het er de facto in geslaagd het bestuur over het land te domineren.
Het reëel bestaande militarisme wordt gewapenderhand bestreden door het Jungle Commando onder aanvoering van Ronnie Brunswijk. Deze strijd leek aanvankelijk succesvol, maar is inmiddels verworden tot een uitzichtloze guerrilla. Sinds min of meer autonome groepen zich zowel van het Jungle Commando als van het Nationale Leger hebben afgesplitst, is de situatie in het binnenland vooral onoverzichtelijk geworden.
Vrede tussen de partijen leek binnen handbereik toen in juli 1989 het Akkoord van Kourou tot stand kwam. Vooralsnog is de regering er echter voor teruggeschrokken het verdrag te effectueren. Of het ooit nog zover zal komen, is overigens zeer de vraag. De meest uitgesproken tegenstander van het vredesakkoord is het Militair Gezag en het is een onloochenbaar feit dat de macht van dit lichaam - ondanks het de jure herstel van de democratie in Suriname - zo goed als onaangetast is gebleven.
Dat de ontwikkeling van de jonge republiek bepaald nadeel ondervindt van de oorlogssituatie mag bekend worden verondersteld. Verschijnselen die nauw met de strijd tussen het Nationale Leger en het Jungle Commando samenhangen, zijn de politieke instabiliteit in het land, de zorgwekkende toestand van de economie en de gebrekkige naleving van de mensenrechten.
Iemand die zich dit de afgelopen jaren bijzonder heeft aangetrokken, is Stanley Rensch, oprichter en directeur van het mensenrechtenbureau Moi Wana '86. Als criticus van het regime staat Rensch erom bekend geen blad voor de mond te nemen. Hoewel gerespecteerd bij het grote publiek heeft hij zich met deze opstelling bij de militairen buitengewoon impopulair gemaakt.
In het eerste interview dat Rensch toestond na de aanslag op zijn leven eind vorig jaar geeft de mensenrechtenactivist er eveneens blijk van onomwonden voor zijn mening te willen uitkomen. Niet alleen als hij spreekt over de naleving van de mensenrechten in Suriname, maar ook als hij commentaar levert op de sociaal-politieke situatie in het land. Het verslag van zijn poging om in waarheid te leven werd opgetekend op 20 januari 1990.
‘In december 1989 werd er een aanslag op mijn leven gepleegd. Het was voor het eerst en hopelijk ook voor het laatst dat me iets dergelijks overkwam. Daarvóór was ik wel herhaaldelijk met de dood bedreigd, maar had men het kennelijk niet aangedurfd om daadwerkelijk tot actie over te gaan. Ook nu dacht ik dat het niet zo'n vaart zou lopen. Ik was namelijk van tevoren getipt, maar evenals voorgaande keren had ik me over het nieuws niet erg druk ge- | |
| |
maakt. Op de een of andere manier ben je wel alert, maar word je ook tamelijk laconiek als men onophoudelijk bezig is je te intimideren.
In die bewuste nacht van 6 december werd ik om kwart voor één gebeld. Een man deelde me mee dat hij informatie voor me had. We praatten even en besloten toen om voor acht uur de volgende ochtend een afspraak te maken. Dit telefoontje had blijkbaar alleen tot doel te kijken of ik thuis was, want ik heb de man in kwestie nooit ontmoet.
Een paar uur daarna werd er aan mijn hek gerammeld: ‘Meneer Rensch, politie!’ Ik was al wakker en door het raam van mijn slaapkamer riep ik de bezoekers toe dat ik eraan kwam. Ik deed geen licht aan en dat is waarschijnlijk mijn redding geweest, want toen ik op het punt stond de deur naar m'n terras open te maken, hoorde ik een stem zeggen sutu, schiet! Pal daarop klonk een schot en vloog er een kogel dwars door de ruit van mijn deur.
Stanley Rensch, 1990
Ik hoorde nog dat de persoon zich gereed maakte voor het afvuren van een tweede schot, maar toen was ik al bezig te vluchten naar het erf van de achterburen. Het mag een wonder heten dat ik aan die aanslag alleen maar een paar schrammen heb overgehouden. Overigens niet van die kogel, maar van het prikkeldraad waar ik bij mijn vlucht overheen moest klimmen.
Ik ben na de aanslag een paar dagen ondergedoken. Het besluit om dat te doen was vooral ingegeven door uitspraken van de woordvoerder van het Militair Gezag, Sital. Die had daags na de beschieting tegen de pers verklaard dat ik de aanslag in scène had gezet. Volgens hem om mijn ware bedoelingen te camoufleren. Ik zou namelijk opdracht hebben gegeven tot de beschieting van de militaire posten in Albina en Kraka. In Kraka waren kort daarvoor zeven militairen bij een aanval van guerrillastrijders om het leven gekomen.
| |
| |
Maar ook al waren de beschuldigingen van Sital gelogen, de suggestie was duidelijk. Niet Brunswijk was een sleutelfiguur in het verzet tegen de militairen, maar Rensch. Om die reden was ik bang dat ze me zouden willen arresteren. Ik wilde dat vermijden want arrestatie door de militairen betekent dat je van alles kan overkomen. Men kan je bijvoorbeeld een ongeluk met dodelijke afloop laten krijgen. Het zal niet de eerste keer zijn dat de militairen op die manier met iemand afrekenen.
Na me twee dagen schuil te hebben gehouden, ben ik teruggegaan naar huis, heb ik mijn papieren in orde gemaakt en ben ik naar Nederland vertrokken. Via Zorg en Hoop naar Cayenne en vandaar naar Parijs. Ik had natuurlijk ook over land naar Frans Guyana kunnen gaan, maar dan had ik door Brunswijk-gebied moeten reizen. En daar was ik toch een beetje huiverig voor. Ik sloot niet uit dat Brunswijk mij ook zou willen arresteren en misschien wel aan Bouterse uitleveren. Die mogelijkheid bestond, aangezien Brunswijk de beschuldigingen van Sital niet had tegengesproken. Brunswijk had alleen gezegd dat híj het niet was geweest die Albina en Kraka had aangevallen en dat de aanslagen vermoedelijk het werk waren van mensen die het vredesproces wilden frustreren. Om geen onnodig risico te lopen heb ik dus maar het vliegtuig naar Frans Guyana genomen en er is mij verder ook niets in de weg gelegd. Ongetwijfeld waren de autoriteiten blij dat ik - al was het maar tijdelijk - de wijk naar Nederland nam.
Het is mijns inziens op dit moment niet zo van belang te achterhalen hoe de Brunswijk-guerrilla is ontstaan. Er doen daarover verschillende verhalen de ronde, maar echt harde informatie ontbreekt. Dat komt hoofdzakelijk omdat noch het Nationale Leger, noch het Jungle Commando in een positie verkeren om met objectieve verhalen naar buiten te treden. Veel van hun verklaringen hebben een sterk propagandistisch karakter en zijn vrijwel niet op hun waarheidsgehalte te controleren. Zoals ik het nu zie, zal er nog wel enige tijd overheen gaan voordat werkelijk betrouwbare gegevens boven tafel komen.
Belangrijker voor de dag van vandaag is onder ogen te zien dat de figuur Brunswijk voor veel mensen een aanleiding is geweest om zich gewapenderhand te verzetten tegen een onrechtvaardig en onderdrukkend regime. Brunswijk is een katalysator geweest, een vonk die naar een al jaren bestaand kruitvat is overgesprongen. Het is misschien waar dat hem allerlei minder fraaie daden in de schoenen kunnen worden geschoven, maar deze zijn mijns inziens van ondergeschikt belang vergeleken bij de beweging die zijn optreden heeft opgeroepen. Die rebellie dient de nadruk te krijgen, niet de persoon van Brunswijk. Brunswijk is maar één van de pionnen in de strijd van een jonge generatie voor meer waardigheid.
Eigenlijk sinds de machtsovername door de militairen heeft de deur wijd opengestaan voor verzet. De eerste keer waarop dit op frontale wijze tot uiting kwam, was in maart 1982 met Rambocus. De tweede keer in juli 1986 met Brunswijk. Beide opstanden kwamen voor mij niet als een verrassing. Ze waren een logisch gevolg van het systeem dat op 25 februari 1980 in werking was getreden. Tussen Rambocus en Brunswijk bestaan natuurlijk verschillen. De eerste kon beslist beter verwoorden wat hem voor ogen stond. Brunswijk kan dit niet, omdat hij minder geschoold is en niet over de adviseurs beschikt op wie Rambocus zich kon verlaten. Hun intenties zijn echter grotendeels dezelfde. Diep in hun hart moet het beide mannen gegaan zijn om het opheffen van een toestand van onrecht en onderdrukking.
Bij het beoordelen van hun strijd moet je alleen wel de nodige voorzichtigheid in acht nemen. Je moet je niet teveel laten imponeren door woorden. Dat geldt trouwens niet alleen voor de activiteiten van Rambocus en Brunswijk, maar voor de Surinaamse politiek in de brede zin van het woord. Als men schermt met termen als ‘revolutie’ of ‘democratie’, dan doelt men hierbij zelden op ideologische concepties. Gewoonlijk weerspiegelen zulke begrippen
| |
| |
veel meer een bepaalde intentie of mentaliteit dan een idee of beginsel. Die emotionele kant van de Surinaamse politiek wordt met name in Nederland nogal eens verkeerd geïnterpreteerd. Daar neigt men er doorgaans toe de ontwikkelingen in Suriname strikt volgens de eigen waarden en normen te beoordelen.
Van het begin af aan heb ik me persoonlijk van de staatsgreep gedistantieerd. Op het moment dat deze plaatsvond, werkte ik als onderdirecteur op het Ministerie van Onderwijs. De dag na de coup kwamen bevriende collega's me vertellen hoe geweldig het was wat de militairen hadden gedaan. Ik bracht daar toen tegen in dat ik het gewapenderhand overnemen van de macht niet kon onderschrijven. Het betekent immers dat je afstand doet van de rede om correcties aan te brengen in sociale relaties. Dat is niet gezond. Je maakt daarmee de democratische spelregels ineffectief en introduceert ervoor in de plaats het principe van de dwang. Met als gevolg dat je je tegenstanders ook alleen maar de mogelijkheid laat om geweld te gebruiken als zij een bepaald doel willen bereiken.
Anderzijds begreep ik dat de staatsgreep een produkt was van de toenmalige sociale verhoudingen. Ik wilde dan ook weer niet zover gaan om te gaan vechten tegen de militairen. Er waren alleen wel grenzen aan mijn deelname aan het nieuwe proces. Ik wilde blijven werken, maar op voorwaarde dat ik me niet volledig medeplichtig zou hoeven maken aan de revolutie. Van dit standpunt maakte ik geen geheim en ik was dan ook de eerste op het ministerie bij wie een militair op de kamer werd geposteerd. Dat zal vooral gebeurd zijn, omdat ik toen leiding gaf aan een team van Unesco-deskundigen en in die hoedanigheid gemakkelijk minder positief nieuws over de revolutie naar het buitenland kon doorspelen.
Via mijn jongste broer Linus kwam ik voor het eerst in aanvaring met het Bouterse-regime. Dat was in 1986. Mijn broer had een weekblad, Brandpunt, waarvoor ik artikelen schreef. Een van die artikelen was kritisch over premier Udenhout en zijn broer André Kramp. Naar aanleiding van dat artikel riep Udenhout mijn broer op het matje. Niet ik dus, de schrijver van het bewuste stuk, maar Linus in zijn functie van uitgever. Ondanks een officiële waarschuwing weigerde mijn broer echter zijn redactionele koers te wijzigen.
Niet lang daarna begonnen de bedreigingen. Anonieme telefoontjes die erop duidden dat hem ieder ogenblik iets noodlottigs zou kunnen overkomen. Op een gegeven moment, toen het niet langer verantwoord was dat Linus thuis sliep, dook hij bij mij onder. Niet lang erna kreeg hij te horen dat zijn leraarscontract op het Miranda Lyceum niet zou worden verlengd.
De druk op mijn broer werd op het laatst zo groot dat hij besloot zijn krant op te doeken en op vakantie naar Miami te gaan. Vlak voor zijn vertrek werd hij echter op Zanderij door de Militaire Politie aangehouden en naar Fort Zeelandia gebracht. Zijn paspoort werd in beslag genomen, maar hij mocht gelukkig wel weer snel naar huis. Ik was erbij, want met zijn ouders behoorde ik tot degenen die hem en zijn gezin op Zanderij uitgeleide zouden doen.
Toen de militairen hem op die manier verhinderd hadden het land te verlaten, besloten mijn broer en ik een proces aan te spannen tegen de staat. We wilden wel eens zien hoe sterk we stonden. Voor ons was het zonneklaar dat de autoriteiten niet het recht hadden Linus zijn paspoort af te nemen en hem te beletten naar het buitenland te vertrekken. Een uur voordat het kort geding zou plaatsvinden, kreeg mijn broer zijn paspoort terug. Voor ons het bewijs dat we het recht aan onze zijde hadden!
Dat was het begin. Intussen kwamen steeds meer mensen naar mij toe met het verzoek hen te adviseren. Eenvoudige mensen die naar Paramaribo waren gevlucht en wier vader was doodgeschoten of wier vrouw was verkracht. Mensen die bang waren dat zij het volgende slachtoffer van het geweld zouden worden. Mensen voor wie de toekomst er bovendien uitermate somber uitzag, omdat zij bij hun vlucht alles achter hadden moeten laten en niet
| |
| |
over de papieren beschikten om in de stad snel aan de slag te kunnen komen.
Ik was toen leraar psychologie en pedagogiek op de kweekschool, maar kreeg het op den duur zo druk met dit advieswerk dat ik mijn baan opzegde. Zowel emotioneel als praktisch vielen broodwinning en vrijetijdsbesteding niet meer met elkaar te combineren. Ik had mij verdiept in het werk van mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en voelde een steeds grotere behoefte iets vergelijkbaars in Suriname op te zetten. Want wie zou het anders opnemen voor deze slachtoffers? Advocaten om deze mensen bij te staan waren er niet. In december 1982 waren drie advocaten door de militairen vermoord. Wie van hen zou in zo'n situatie nog de moed hebben zich aan de verdediging van de mensenrechten te wagen? Ik besloot dat ik dan maar het initiatief moest nemen om deze mensen te helpen.
In augustus 1987 richtte ik het mensenrechtenbureau Moi Wana '86 op. Van tevoren had ik mijn plannen met mijn gezin doorgesproken en we hadden besloten dat zij vanuit het oogpunt van veiligheid beter naar Nederland konden vertrekken. Wat mijn broer was overkomen, zou immers ook mijn vrouw en kinderen kunnen overkomen. De oprichting van Moi Wana was op zichzelf wel grappig. Bij de Kamer van Koophandel wilde men mijn bureau niet inschrijven. Eerst was ik daarover nogal verbaasd, totdat ik me realiseerde dat dit volkomen terecht was: Moi Wana was wel het tegendeel van een commerciële instelling. Ik wilde echter per se een organisatie met rechtspersoon. Ik heb toen besloten het bureau in de vorm van een stichting te laten registreren. In april 1988 kwam Moi Wana '86 in het Openbaar Stichtingenregister terecht.
Als mensenrechtenactivist heb je vooral een registrerende functie. Je ontvangt mensen, beluistert hun wederwaardigheden en legt daar dossiers over aan. Daarnaast heb je een rapporterende functie, dat wil zeggen je roept de hulp in van de media en maakt de meest schrijnende gevallen van schending van de mensenrechten openbaar in de hoop eventuele komende gevallen te kunnen voorkomen.
Hoewel ik de woordvoerder van Moi Wana ben, ben ik natuurlijk niet de enige die bij de activiteiten ervan betrokken is. Het is waar dat het voor mij een bezigheid is die me volledig in beslag neemt, maar zonder de hulp van twee vaste bureaumedewerkers en van een groot aantal vrijwilligers zou ik dit werk niet kunnen doen. Die vrijwilligers zijn vooral belangrijk als informanten. Zij verifiëren gebeurtenissen, controleren uitspraken van personen en proberen langs die weg gevallen van schending van de mensenrechten te reconstrueren. Ook in juridisch opzicht word ik geholpen. Wanneer ik twijfel wat ik me volgens de wet zo al kan permitteren. Ik wil niet het risico lopen voor de rechter te worden gesleept.
Het netwerk van relaties verandert alleen nogal eens. In een kleine samenleving als de Surinaamse kan dat ook moeilijk anders. Het is vrijwel onmogelijk om anoniem te blijven, op den duur komt toch alles uit. Zeker als je voortdurend in de gaten wordt gehouden, je telefoon afgetapt wordt en je brieven worden geopend. Dan is je positie bijzonder kwetsbaar.
In de ergste gevallen worden medewerkers van Moi Wana opgepakt en voor verhoor naar Fort Zeelandia overgebracht. De beschuldigingen luiden altijd hetzelfde: destabilisatie van het regime, gewapende samenzwering tegen de staat, het in discrediet brengen van het Militair Gezag, enzovoorts. In mijn geval hebben ze die beschuldigingen nooit hard kunnen maken. Ze hebben wel diverse keren getuigen tegen mij opgeroepen, maar hun verklaringen waren altijd gemakkelijk te weerleggen. Het was zonder uitzondering gefingeerd bewijsmateriaal.
Die repressie maakt het leven er uiteraard niet gemakkelijker op. Vooral privé moet ik voor mijn werk het nodige laten. Zo leef ik alleen in mijn huis, gescheiden van mijn vrouw en kinderen. Dat is voor mij een belasting èn voor hen. Financieel ben ik afhankelijk van
| |
| |
giften. Het eerste jaar kon ik me nog redden met mijn spaargeld, maar daar is nu niets meer van over. Echt zorgen maak ik me er niet over, al houdt het me af en toe natuurlijk wel bezig. Om mentaal in balans te blijven probeer ik zoveel mogelijk te mediteren. Vaak ook klamp ik me vast aan de wijsheid dat we ons meestal zorgen maken om de problemen die niet komen. Die zorgen blijken vaak groter te zijn dan de problemen waarmee we werkelijk geconfronteerd worden.
Over de werkzaamheden van Moi Wana ben ik tot nu toe wel tevreden. Alleen het effect van ons werk op de samenleving zou een stuk groter kunnen zijn. In stilte krijgen we weliswaar veel medewerking en sympathie, maar het enige dat we echt bereikt hebben is dat de mensen zich bewust zijn geworden van het begrip mensenrechten. Die bewustwording hebben wij - met behulp van de pers - op gang gebracht. De strijdbaarheid van de mensen om zelf te vechten voor hun rechten, een actieve opstelling naar buiten toe, dat is echter iets wat nog nauwelijks bij de mensen is ontwikkeld. Ik moet zeggen dat dit niet alleen komt door de militairen, maar ook door de regering. Die is de zaak van de mensenrechten niet goed gezind en dat heeft vanzelfsprekend zijn weerslag op de bevolking.
Gelukkig heb ik wel de steun van de pers. Die neemt me als autoriteit op het gebied van de mensenrechten serieus. Regelmatig bellen ze me op om dingen te verifiëren en als ik hen iets te melden heb, geven ze me daarvoor alle ruimte. Met name met de kranten onderhouden we een constructieve relatie. Zolang je je maar integer opstelt. Je moet beslist niet de illusie hebben dat je de media wel even naar je hand kunt zetten. Ook moet je steeds bedenken dat journalist-zijn in Suriname werken betekent in een risicovolle omgeving. Objectief kan een verslaggever nauwelijks zijn. Uit zelfbescherming moet hij zich een zekere mate van censuur opleggen, moet hij zijn berichtgeving polijsten, anders wordt het werken hem onmogelijk gemaakt.
Behalve van onze relaties met de pers profiteren we van de samenwerking met andere organisaties. Met de Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede bijvoorbeeld hebben we intensieve contacten. Ze hebben een werkgroep mensenrechten en daar ben ik lid van. Sinds het vertrek van Ds. Polanen naar Nederland wordt de organisatie geleid door Ilse Labadie. Kort voordat ik in december '89 naar Nederland vertrok, belde ze me nog op. Ze lag toen in vrij ernstige toestand in het ziekenhuis. Ze sprak me moed in en maande me om voorzichtig te zijn. Later hoorde ik dat haar vlak na ons gesprek door een onbekende telefonisch te verstaan was gegeven dat zij de volgende zou zijn die er aan zou gaan.
De Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede bestaat uit enkele tientallen personen. Allemaal mensen die wat durven, de een wat genuanceerder dan de ander. Het is een organisatie op hoge hakken en met paraplu, zoals men dat noemt. Ik waardeer dat zeer, omdat de gegoede burgerij meestal niet zo'n interesse voor morele vraagstukken aan de dag legt. De brugfunctie die de middenklasse kan vervullen, moet je in dit verband ook niet onderschatten. Juist vanuit die tussenlaag worden doorgaans de onderste lagen van de samenleving bereikt, zeker als het gaat om ideële zaken als de verdediging van de rechten van de mens.
De kerken spelen wat dit aangaat ook een rol van betekenis. Vooral vlak na de verkiezingen waren zij nauw bij het vredesproces betrokken. Zij treden niet zo uitgesproken naar voren zoals bijvoorbeeld in Chili, El Salvador of Zuid-Afrika. Hun methoden zijn anders. Zij richten zich overwegend op praktische doelen. Zo is de ebg bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de besteding van de humanitaire hulp in Oost-Suriname. Heel belangrijk werk. Ik zal ook nooit vergeten dat autoriteiten van de kerk me op bepaalde momenten - als de toestand erg kritiek was - onderdak hebben verleend. Met z'n allen zouden we misschien een grotere vuist kunnen maken, maar we moeten ons daar niet mee haasten. Zoiets moet groeien.
| |
| |
Je kunt het betreuren dat de vakbonden zich zo weinig lijken te bekommeren om de mensenrechtensituatie in Suriname, maar begrijpelijk is het wel. Na december '82 - toen Cyril Daal werd vermoord - hebben de vakbondsleiders zich zo rustig mogelijk gehouden. Op geen enkele wijze wilden zij met de militairen in aanvaring komen en dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven. Ook van het Nationaal Instituut Mensenrechten kan je niet teveel verwachten. Het is een orgaan ingesteld door een regime dat er helemaal geen belang bij heeft dat de mensenrechten in het land worden onderzocht. De mensen weten dat, met als gevolg dat verhoudingsgewijs weinig klachten door dit Instituut in behandeling worden genomen.
Met Alfobigi heeft Moi Wana '86 nauwelijks contact. We hebben ze een felicitatietelegram gestuurd toen ze in september '89 werden opgericht, maar daar is het eigenlijk bij gebleven. Alfobigi staat voor Alfonsdorp/Bigipoika, de plaatsen van waaruit de organisatie opereert. Volgens haar statuten zet ze zich in voor de mensenrechten van de Indianen. Het is alleen onduidelijk wat voor politiek zij precies voert. Hier en daar wordt er gesuggereerd dat er banden zijn met de leiding van de Tucajana's, anders gezegd dat het een mantelorganisatie zou zijn van het leger. Het zou kunnen, ik weet er te weinig van om er commentaar op te kunnen leveren. Alles wat ik kan zeggen is dat ik niet op de hoogte ben van de systematische vernietiging van de Indianen, van pogroms zoals die tegen Bosnegers zijn begaan. Dus of het bestaan van Alfobigi werkelijk noodzakelijk is, daar heb ik mijn twijfels over. Ik wacht voorlopig rustig af. Als Alfobigi iets kan bereiken op het gebied van de mensenrechten, dan zal ik dat alleen maar toejuichen.
Ik weet dat sommige mensen mijn onafhankelijke positie in twijfel trekken. Met name tegenstanders schilderen mij graag af als een aanhanger of representant van het Jungle Commando. Als bewijs voeren zij aan dat ik ook uit het binnenland afkomstig ben. Ik kan daar alleen maar op antwoorden dat dat niet waar is. Moi Wana ‘86 werkt volstrekt autonoom.
Kijk, onze samenleving is ziek. Je merkt het aan de mentaliteit van de mensen. Een voorbeeld. De beschuldiging dat ik me teveel zou inlaten met Bosnegers. Dat zegt toch meer over mijn critici dan over mijzelf? Geen weldenkend mens zal durven ontkennen dat de Bosnegers het meest van alle groepen hebben geleden de afgelopen jaren. Dat is kwantitatief en kwalitatief te bewijzen. Een ander voorbeeld. De bewering dat ik geen mensenrechtenactivist zou zijn geworden, als in West- in plaats van in Oost-Suriname een opstand zou zijn uitgebroken. Ook een uitspraak die volledig uit de lucht is gegrepen en die een raciaal denken veronderstelt waarmee ik me op geen enkele manier wens te vereenzelvigen.
Mijn activiteiten zijn niet ingegeven door etnische solidariteit, maar door humaniteit. Het gaat in de eerste plaats om mensen, dan pas om Surinamers, Bosnegers of wie dan ook. Goed, ik spreek de taal van de Bosnegers, dat maakt het gemakkelijker als ik ze op mijn kantoor ontvang. Maar iedereen is welkom bij mij thuis, dat weet men. Iedereen krijgt dezelfde behandeling.
Over de amnesty-wet maak ik me niet ongerust. Tijdens de onderhandelingen in Kourou - waarbij ik aanwezig was - heeft de minister van Justitie duidelijk uiteengezet dat die wet met terugwerkende kracht ingaat per 1 januari 1985. Zaken als de december-moorden vallen er dus buiten. Bovendien heeft hij verklaard dat dit ook geldt voor schendingen van mensenrechten. Dus voor gevallen als Moi Wana en Pokigron. Nou, dat gehoord hebbende, heb ik er wel vertrouwen in dat het recht zijn beloop krijgt.
Het zal alleen nog wel enige tijd duren voordat het zover is. Want de amnesty-wet mag dan zijn aangenomen, hij is nog niet afgekondigd. Datzelfde geldt in wezen ook voor het Akkoord van Kourou. Hierin is onder meer vastgelegd dat de noodtoestand in Oost-Suri- | |
| |
name moet worden opgeheven. De Assemblee heeft daartoe een wet aangenomen die gepubliceerd is, maar de president heeft nog steeds geen opdracht gegeven de maatregelen die verband houden met de opheffing van de noodtoestand door te voeren. De eerste die in dit verband iets heeft gedaan, is Bouterse geweest. Hij heeft de militaire post Kraka opgeheven, maar op eigen initiatief, niet in opdracht van Shankar. Dat tekent de zwakte van de regering, zo je wilt de macht van de militairen.
Het duidt er ook op dat de democratische rechtsstaat in Suriname nog niet helemaal is hersteld. Terwijl de politici steeds het tegendeel hebben beweerd. Dat is niet correct van ze geweest. De militairen hebben na de verkiezingen van november 1987 iets van hun macht ingeleverd, maar het is bezijden de waarheid om te zeggen dat de situatie is genormaliseerd. De mensen weten dat en Bouterse buit die situatie handig uit. Herhaaldelijk heeft hij gezegd en ook aangetoond dat de Front-politici niet te vertrouwen zijn. Neem het Akkoord van Leonsberg. Lachmon beweert bij hoog en bij laag dat het niet bestaat. Bouterse geeft kort daarop een persconferentie en openbaart de documenten die bij het betreffende akkoord horen. Het is maar één van de vele voorbeelden van Frontbedrog die ik zou kunnen geven.
Bij de onderhandelingen in Kourou had ik een assisterende functie. Het Jungle Commando had mij gevraagd te helpen bij het voorbereiden van het akkoord en ik vond dat ik dat verzoek niet kon weigeren. Op aandringen van Lachmon had ik eerder al mijn medewerking verleend aan het overleg in Portal, dus ik was vrij goed op de hoogte van de vraagstukken die ter discussie zouden worden gesteld. Mijn belangrijkste werk in Kourou bestond uit het lidmaatschap van de redactiecommissie die verantwoordelijk is geweest voor het formuleren van de bepalingen uit de overeenkomst.
Zowel in Portal als in Kourou had ik één doel voor ogen: het koste wat kost realiseren van een staakt-het-vuren. Er was mijns inziens in de eerste plaats behoefte aan rust, aan een beëindiging van de gewapende strijd. Heb je dat bereikt, dan kun je verder bouwen. Dan heb je een fundament en is het mogelijk om van beide kanten allerlei eisen in te willigen. Gelukkig is in Kourou een staakt-het-vuren mogelijk gebleken.
Juist daarom vind ik het zo teleurstellend dat het Akkoord van Kourou nu dreigt te stranden op het punt van de gewapende politiemacht. Te meer daar het akkoord - zeker gegeven de omstandigheden - een goed werkstuk is. In het document is ruimte gereserveerd voor politieke, sociaal-economische en educatieve hervormingen, die nodig zijn om de achterstand die het binnenland heeft op de rest van het land in te lopen. De kritiek van Tucajana-zijde dat men onvoldoende gekend is in de bepalingen van het akkoord is niet terecht. Er is geen enkele reden dat zij zich gediscrimineerd hoeven te voelen. Het akkoord geldt duidelijk voor alle bewoners van het binnenland, dus voor Bosnegers èn Indianen. Bij de onderhandelingen en bij het formuleren van het akkoord is daar bewust rekening mee gehouden.
Okay, het akkoord is een compromis, dat is duidelijk. Maar wat had je anders verwacht? Kijk naar wat Bouterse nu doet. Die is inmiddels al veel verder gegaan met het erkennen van het Jungle Commando als legitieme organisatie. Bouterse onderhandelt nu persoonlijk met Brunswijk en zijn commandanten, doet voorstellen om het Jungle Commando op te nemen in het Nationale Leger en laat kleding sturen naar de mensen van het binnenland. Het mag zijn dat hij bijbedoelingen heeft, maar hij doet het toch maar. Vergelijk dat met de regering, die onderneemt niets. Bouterse springt in het machtsvacuüm dat hierdoor dreigt te ontstaan, trekt het initiatief naar zich toe en het resultaat is dat de kwestie rond het beëindigen van de burgeroorlog eigenlijk weer helemaal open is. Als je me nu vraagt of Kourou ooit nog uitgevoerd zal worden, dan zeg ik: ik weet het niet.
Wat Bouterse vermoedelijk wil is de ge- | |
| |
schiedenis ingaan als de man die de vrede in Suriname heeft teruggebracht. Hij wil met die eer gaan strijken om zijn politiek prestige op te vijzelen. Ook al moet hij daarvoor meer inleveren dan volgens het Akkoord van Kourou het geval zou zijn geweest. Maar dat maakt hem niet uit. Bouterse de militair wil best een stapje terugdoen ten gunste van Bouterse de politicus. Dat zou tot gevolg kunnen hebben dat Brunswijk regiocommandant wordt van het Nationale Leger in Oost- en Midden-Suriname. Dat is een mogelijkheid. In een later stadium zal Bouterse dan waarschijnlijk alsnog proberen om Brunswijk naar zijn pijpen te laten dansen.
Dat Bouterse tegelijkertijd achter de acties van de Tucajana-Indianen zit, lijdt voor mij geen twijfel. Op deze manier kan hij ondanks het Akkoord van Kourou toch nog gewapenderhand in actie te komen, indien hij dit nodig acht. Brunswijk heeft dezelfde voorziening getroffen in de vorm van de Unie voor Bevrijding en Democratie onder leiding van Kofie Ajongpong. Zo houden Bouterse en Brunswijk zich officieel dus aan het Akkoord van Kourou, terwijl ze officieus de mogelijkheid openhouden de oorlog voort te zetten.
Voorlopig denk ik niet dat er in Suriname iets structureels zal veranderen. In elk geval zal de samenleving niet gezond worden, zolang Bouterse niet van het toneel is verdwenen. Als symbool van de verkrachting van de rechten van de mens zal hij altijd een belemmering voor vooruitgang en ontwikkeling blijven. Wil je het vertrouwen in de rechtsstaat herstellen, dan dient Bouterse te vertrekken. Dat is onvermijdelijk. Het zou goed zijn als hij ook nog zou worden berecht, maar het zal van de omstandigheden afhangen of dat mogelijk zal zijn. Voor hetzelfde geld geeft men hem een vrijgeleide en laat men hem naar het buitenland vertrekken. Maar hoe je het ook wendt of keert, Bouterse is het deksel op de beerput en dat deksel dient zo spoedig mogelijk gelicht te worden.
Of ik er optimistisch over ben dat hij inderdaad opstapt? Nee. Want zoals gezegd, hij is niet alleen een rem op de ontwikkeling van de Surinaamse maatschappij, hij is er ook het produkt van. Dezelfde samenleving die hem aan de macht heeft geholpen, zal hem ook moeten elimineren. En dat gebeurt niet onmiddellijk, zoiets kost tijd. De samenleving moet de gelegenheid krijgen om uit te zieken. Het is een proces dat bijna alle jonge staten hebben moeten doormaken. Suriname vormt op die regel geen uitzondering.
De ziekte van de samenleving is al eeuwenoud. Het is feitelijk al begonnen in de zestiende eeuw en manifesteert zich sindsdien in de vorm van corruptie, gewelddadigheid, onderling wantrouwen en raciaal denken. Als mensenrechtenactivist probeer je de symptomen van die ziekte te bestrijden door een mate van humaniteit te propageren welke kan bijdragen tot de genezing van het denken van de mensen. Goedbeschouwd is dat een onmogelijke opgave, maar desondanks doe je je best. Ben je eenmaal door dat ideaal gegrepen, dan is er geen weg meer terug. Dan ga je tot het uiterste.’
[Eind september 1990 keerde Rensch naar Suriname terug. - Red.]
|
|