| |
| |
| |
Adriaan van der Staay
Willemstad
I
Een ingrediënt, meer niet. Om het proces op gang te brengen: onmisbaar. Een bezoek aan de West in 1966. Of was het niet 67? Ik heb geen zin in de chaos van mijn dagboeken te duiken. Het was het jaar van Provo. In Willemstad verschenen boven de enigszins verbaasde kolommen van het dagblad De Vriend van Curaçao foto's van de Amsterdamse rellen. Een witte vlam sloeg uit een zwart gebouw. Het centrum van de wereld bevond zich plotseling niet langer in Amerika, maar had zich naar het magisch centrum van het vaderland verlegd. Ik was daar vandaan weggereisd vóór de culminatie. Al had ik er net met mijn neus bovenop gestaan, ook al kon ik naam en toenaam noemen, in Willemstad stiet ik op een zeker ongeloof en al spoedig hield ik op het onderwerp belangrijk te vinden. Ik verloor mijn geloof in wat ik trachtte uit te leggen, in wat ik over Provo zei.
Het Willemstad van toen was nog intact. Overal elders mocht revolutie onderweg zijn, hier niet. Leek het. Zo kwam ik een jongeman tegen die de reputatie had achter de verpleegsters aan te zitten, die net uit Nederland was teruggekeerd en aan boord van het vliegtuig een poëem geschreven had. Hij dronk whisky's in het meest chique hotel van de stad. Tien, twintig jaar later zou hij in Nederland nog een bekend schrijver worden. Arion, Frank Martinus. Hij muntte uit door een verlammende zwijgzaamheid, alsof hij in de aanwezigheid van blanken niet uit zijn woorden komen kon. Mensen maakten er grapjes over hoe zacht Frank Martinus fluisterde om niks. Ik zocht hem op in Otrobanda, ik las zijn gedicht, zittend op een bed in een minuscuul vertrek. Het was, geloof ik, in het Nederlands geschreven, dat gedicht, met een zeker gevoel voor de vorm, maar het was onaf. Eigenlijk nog niets. Ook klikte het niet tussen ons. Ik interesseerde mij niet voor whisky's of verpleegsters. Het gedicht bleek een te zwakke band. Maar de stilte van Arion bleef mij bij. Het was de stilte, de onuitgesprokenheid van het land.
Inderdaad was er dagelijks beeld, maar weinig geluid. De stad lag onder een strakke lucht, onder een straffe wind, straf licht. Het beeld was scherp, overbelicht bijna, maar het zei me niets directs. Het was misschien anders geweest als ik niet voornamelijk Nederlanders gekend had. Ongetwijfeld hadden zij intelligente opinies over het eiland, ik herinner mij niets daarvan. Het eiland bestond voor mij voornamelijk uit beelden waaraan een diepere dimensie ontbrak. Ik liep iedere dag rond in een bol van hete geluidloosheid. Ik ging zwemmen bij een oud hotel, waar ik niemand sprak, al beluisterde ik er een authentieke conversatie, aan de rand van het zwembad. Het was een conversatie met als enige dimensie geld, tussen vrouwen die kennelijk geld konden uitgeven, en dat deden aan de overwal in Venezuela. Het versterkte mijn gevoel dat ik wel zag, maar dat er weinig te horen viel. Zuid-Amerika nam voor mij de vorm aan van een enorm continent, waar alleen de natuur aan het woord was, maar de mensen niets te zeggen hadden. De geschiedenis was er opgehou- | |
| |
den te bestaan. Een enorm Zuidamerikaans Nu meende ik te ontwaren, waaraan de Europeaan, met zijn museale hoofd, weinig bij te dragen had.
Europa. Een schilder met wie ik kennis maakte, dronk iets anders dan bij voorkeur whisky, hij dronk bier. Een potentieel twistpunt, al ben ik verdraagzaam genoeg. Wij plachten te zitten aan de overkant van de Annabaai, in Otrobanda, op een terras dat sindsdien in de grote, maar in Nederland onhoorbare explosie verdwenen is. Over het water keken wij uit naar het nog gave gevelfront van de historische stad. De schilder leek geheel in het nu te leven. Zijn schilderijen waren uit echte dollars opgebouwd, uit munten of dollarbiljetten. In het huis waar ik hem bezocht stonden lege flessen, als wachtend op een Morandi. Ook zag ik er een enkel kind. En een vrouw van het land. Het huis was zo ledig als het doek waarvoor de schilder gaat staan. Het huis en het doek van het nu of het nooit. Jan Henderikse was een eigentijdse schilder en hij werd uit het niets iets sindsdien. Al is de pop-art uit de mode.
In dit rommelige, maar lege huis had hij een schilderij van Jan Schoonhoven opgehangen. Het hing tegen een ruwe muur, de flessen lagen eronder bij. Het licht was even briljant als steeds, en zei verder niets. Maar uit het werk van Jan Schoonhoven vloeide als uit een luchtverversing een stroom koude lucht de kamer binnen, alsof de deur van een schaduwrijke Europese kathedraal openging. Rationeel, subliem, mathematisch, koel. Wat de ijsblokjes waren in de whisky's van Willemstad, was het werk van Jan Schoonhoven in het hete huis van Jan Henderikse. Alleen smolt het niet. Het bleef koel zijn Europese zelf aan de blikkerende wand. Toch had ook dit werk niet veel anders te zeggen, ter plekke, dan dat het elders ook anders kon.
Want, op het oog althans, het was daar in Willemstad nogal stagnant. Allerlei individuen mochten als dwaalsterren tegen een gefixeerde hemel in beweging zijn, de sterrenhemel bleef onwrikbaar staan, de sterrenbeelden onwrikbaar duidelijk. Er was op de rotsen aan de noordzijde van het eiland een arme homofiel vermoord. Maar dat was eigen schuld. De Vriend van Curaçao toonde zich daarin standvastig. Even onwrikbaar gingen mijn kennissen elke week hun fourage halen in de lokale supermarkt. Met de auto daarheen, wagentjes volladen, die naar de auto werden gereden door zwarte jongens: koopwaar voor een hele week voor de ijskast. Aan de havenkant deinden de boten van de overwal, Venezuela, met half-Indiaanse handelaren en de rijkdommen van het paradijs aan boord. Maar het was praktisch uitgesloten dat men daar zou kopen, nu de supermarkt lokte. Naderhand zou het in Nederland ongeveer zo worden, maar niet zo zonder gêne. Het was praktisch uitgesloten dat men niet deed wat al niet door iedereen was uitgevonden, wat het meest normale en het gemakkelijkste was. Ik had nog niet door dat zelfs onder de tropenzon, waar niets standhoudt dan wat moet, ook schaduwzones bestaan, waarin dromen gedijen.
Mijn vriend, de architect, had zich moeten aanpassen aan het klimaat, en spoedde zich steevast huiswaarts des middags om haastig een uur te slapen. Het was zijn manier van bolwerken. Hij vond opnieuw de siësta uit. Of misschien was het helemaal de tropenzon niet die hem zo vermoeide, met of zonder airconditioning. Misschien was het ook wel de tijdelijkheid van dit alles, deze half-Europese ordening, deze ontwerpen in de marge, die openbare gebouwen van niets, die nietszeggende schooltjes, al deze infrastructuur die alleen zin had gekregen als er een diepe blijvende dialoog had bestaan met de Europese cultuur, for better or for worse, als er toekomst was geweest voor de band van dit eiland met Europa, als het allemaal ergens om had gegaan. Maar de stagnatie bestond juist daaruit dat men wel wist dat iets veranderen zou, maar nu nog even niet. Men maakte de laatste onserieuze bewegingen van wie het al hadden
| |
| |
opgegeven, die hier niet zouden aarden. Men was in afwachting van iets, maar niet van iets van zichzelf. Misschien zou de guerrilla komen, of de rijkdom van het kapitalisme.
Terloops vertelde mijn architectonische vriend dat er op het stadskantoor gestoken was, met een mes. Het klimaat tussen Curaçaoënaren was niet echt ontspannen. De rivaliteit was groot. Dit beeld kreeg iets obsessiefs. Niet dat ik bang was. Het was meer als een enorm uitgesponnen hanengevecht dat ik meende te zien, achter de vormelijkheid van de ontvangsten, en tegenover de vormeloosheid van de Nederlanders. Een endemische simultaanwedstrijd, van allen tegen allen, waarvan ik het ziektebeeld probeerde te vatten. Het eiland was een groot casino, waarin iedereen gokte, maar ik niets te verliezen had.
Kort daarna vertrok ik naar Aruba, met het vage gevoel aan een gekkenhuis ontsnapt te zijn. Een gekkenhuis meer van eigen Nederlandse makelij, misschien, want ontstaan zonder dat ik veel met bewoners van Willemstad had gesproken.
Ik wist niet dat inmiddels op een steenworp afstand van het terras van het biertje met de schilder en het optrekje van de dichter van het ene gedicht, dat wil zeggen in Otrobanda, Jacques Veeris opgroeide. De latere minister van Onderwijs. Een foto uit die tijd toont hem als een rijzige kleurling, met een rustige oogopslag, met een zekere naïeve ernst in zijn trekken. Een figuur niet uit ons post-moderne bestaan, meer iemand uit Machado de Assis. Men denkt niet gelijk aan de politicus in spe. Hoe dan ook, hij bevindt zich aan de andere kant van de barrière van geluid. Wij zullen elkaar pas twintig jaar later ontmoeten.
Ik kan maar schetsmatig raden wat hij in die dagen deed, ook al vertelt hij erover. De namen van de protagonisten zijn zo weinig-zeggend aan mij als de namen van Provo die ik daar toentertijd colporteerde. Maar toch heb ik in een gesprek tijdens een lange vlucht boven de oceaan wel aangevoeld, hoe het stabiele beeld onzeker was geworden. Voor hem was er in die dagen eerder geluid dan beeld. De nachten gingen heen met discussies. Discussies die de revolutie voorbereidden, maar ook levensgeschiedenissen vormden. Zijn mentor en vriend in die dagen was een briljante theoreticus, die zijn blanke onbehagen uitleefde op het doorbreken van de barrière van het ras. Zijn chimaerieke brille betoverde een kleine kring wereldhervormers. Met woorden die doorgaan tot men moet kiezen, voor of tegen. De vriend kiest voor de vernietiging, zo niet van de omgeving, dan van zichzelf. Jacques kiest voor de overleving, van de omgeving en van zichzelf. Dit zijn fundamentele keuzen, waarbij men de ander altijd zal benijden om de overtuiging en de moed, en zich altijd schuldig zal blijven voelen tegenover de jeugd die men achterliet. Maar vanaf dat moment beginnen de wegen te divergeren, van Jacques naar posities van verantwoordelijkheid, van de vriend naar de tragische irrelevantie. De explosie die volgt, en het eiland zal veranderen, en voorgoed een gat zal slaan in het weefsel van de stad, die explosie heeft men samen beleefd, ook al werd men in verschillende richtingen geworpen. De een zal eens als geestelijk patiënt in zijn doodskist slapen, een ander, de vakbondsleider van één dag, toeristen vermaken met zijn houtsnijwerk. Een derde stelt zijn leven in dienst van de verzoening. Maar terwijl de explosie zich voorbereidt in nachtelijke discussie, terwijl homo ludens zijn traject heeft voltooid in Amsterdam, toont het eiland Curaçao mij het onveranderlijke gezicht van de koloniale West, zolang het nog kan.
| |
II
Twintig jaar later ontmoeten wij elkaar in de diplomatieke banken van unesco. Zojuist heeft de afgevaardigde van Curaçao bakzeil gehaald bij het secretariaat met een pleidooi over assistentie aan Willemstad. Ik neem mij voor, na raadpleging van het thuisfront, het standpunt van onze koninkrijksvennoot te on- | |
| |
dersteunen. Dat is minder gemakkelijk dan het lijkt, want het vaderland heeft boter op het hoofd, zijn huiswerk niet gedaan en het noodzakelijke internationale verdrag over het cultureel erfgoed niet gehonoreerd. Ik overleg over mijn komende interventie met de afgevaardigde van de Antillen. Ik realiseer me nu hem eerder te zamen met Marga Klompé te hebben gesproken, maar hij was als minister van Onderwijs gefixeerd op Marga en het bereiken van een volledig autonome positie voor de eilanden op cultureel gebied. Hij heeft mij niet waargenomen, ik hem wel. Zo weet ik dat wij zaken kunnen doen. Dat er ook een gezamenlijk avontuur uit zal groeien, is nog niet te voorzien.
Vele maaltijden met ministers, directeurengeneraal, diplomaten verder, vele telexen vol misverstand en vele strategieën tegen de klippen op rijker, bevinden wij ons, de Nederlander en de Antilliaanse ex-minister, in Willemstad op straat, om de stad te redden. Wij zijn ons bewust van het hachelijke van onze missie, wij hebben vijf dagen om een aardverschuiving te ontketenen; ik althans voel me lichtelijk ridicuul. Het is meer dan twee decennia geleden dat ik de stad voor het laatst zag met eigen ogen. Ik ken er vrijwel niemand, al weet ik dat Jacques toegang heeft tot iedereen. Maar ik heb mij mijn leven lang door intuïtie laten leiden, en het redden van het erfgoed van Willemstad, hoe Don Quijoteachtig ook, lijkt mij een nobele taak. Het zit erin dat we zullen falen, maar niet zonder iets geprobeerd te hebben.
De rit vanaf het vliegveld bij nacht was al een teisterende ervaring geweest. Na het welbehagen van het binnenstappen in de broeikas is de auto koud. In het gele licht van de straatlampen begin ik de slachtoffers te tellen. Hier ontbreekt een rij kleurrijke huizen. Men blijkt de prostitutie te bestrijden met de methode Israël: door woningen te verpulveren. Daar stond eens een groot karakteristiek huis. Het zout van de oceaan, de aanhoudende regen, en de orkaan hebben het aangetast en het is gesloopt.
Ik heb de Europese Gemeenschap hoog, maar het geld van de Gemeenschap kan rampen veroorzaken. Er is een cirkelvormige markt van beton gebouwd, en een brug die zijn ene voet op een hopeloze manier plant in het gebied dat ik het liefst als een gaaf gebied zou redden, omdat ik het mij het liefst herinner: Otrobanda, eertijds van de dichter, de schilder. De ex-minister blijkt er geboren in een zijstraatje. Ik zie bankgebouwen zonder architectuur of schaal, te groot en tegelijk te onbetekenend, zoals alleen moderne architecten dat weten te bakken. Wij arriveren voor het hotel, dat ik meen te herkennen als het hotel van de zwijgzame whiskydrinker, het is verbouwd, verbeterd, maar nog altijd is het van een deprimerende schaal. Heb ik met mijn enthousiasme een stad willen sauveren die al niet meer bestaat?
De volgende dag wordt het alleen maar erger, dat wil zeggen dezelfde dag, want we willen geen tijd verliezen, en veel slapen is er niet bij. Te voet doorkruisen wij de wijken van de oude stad, Punda, Scharloo, Otrobanda. Het is duidelijk: behalve het kleine toeristische hart, dat bij het verenigde zakenleven in intensive care ligt, is de binnenstad stervend. De bewoners trekken weg, de huizen blijven onbeheerd, wat in dit klimaat een doodvonnis is. Overal hangen balken uit plafonds, vallen hoeken uit muren, leiden troosteloze trappen tot niets. Dan herken ik plotseling een huis, dat ik op een recente film over het verval van Willemstad gezien heb. Ik haast mij naar binnen op zoek naar de piano. De vleugel ligt pootloos, ontzield op de grond. Ik kijk naar boven door het plafond en zie haastig een schaduw zich terugtrekken. Een zwerver. Het is een wonder dat er nog balken in het plafond zitten. De bevolking pleegt ze als goedkoop hout voor het jaarlijkse carnaval te benutten. Dit huis, mijne heren, was door sommige van onze gesprekspartners gedoodverfd als het hoofdkwartier van onze actie.
Dan was er nog de explosie. Alsof het kruit- | |
| |
schip van Leiden voor de tweede maal een havenfront had weggevaagd, is een oever van de Annabaai leeg geblazen. Toeristen, net geland met een vakantieschip, mengen zich met pover geklede bewoners van Otrobanda, net afgestapt van het havenpontje, en dolen als overlevenden na een bombardement in de richting van wat van Otrobanda overbleef. De leegte is gemarkeerd door een miraculeus gespaard pand, het kantoor van Monumentenzorg: als een stil protest, als een vlag aan de mast van een zinkend schip.
Een sociale explosie en een politieke. De massabeweging die op 30 mei 1969 uit de hand liep en de binnenstad in vuur en vlam zette, is in Nederland nauwelijks opgemerkt, al werd een moment het inzetten van de mariniers punt van discussie. Maar ergens moet toen, reconstrueer ik, het oude Willemstad definitief geëindigd zijn en het nieuwe begonnen. En zoals altijd heeft ook hier de schoonheid haar gezicht verbrand. Er is voorgoed een gat geschroeid in het weefsel van Willemstad. Niet dat, als dit al een offer genoemd moet worden, de verandering het offer niet waard was. Misschien was het onvermijdelijk de stilte, die over Willemstad hing, te doorbreken met een klap.
Ik ontmoet nu in 1988 een andere, meer ontspannen sfeer dan weleer. De democratie functioneert. Minister-president Liberia heeft geen moeite met aanspraak en toegankelijkheid, en spreekt al even open en spontaan over het binnenstadsbeleid als de ex-premier Martina over de bijbehorende sociale vraagstukken. Het is alsof de grote explosie kanalen heeft doorgeblazen en sindsdien creatieve krachten de situatie gezond hebben gemaakt.
Maar het stadsgezicht van de schoonheid blijft verbrand, en geen projectontwikkelaar heeft nog een plan op tafel gelegd van dezelfde kwaliteit als het verdwenen gevelfront. Wel zijn er plannen genoeg in portefeuille om het oude gebied te doen herleven met het uiterlijk van een provinciaal winkelcentrum. Er ligt een kans, overweeg ik, om architectonisch de bal in het internationale doel te schoppen, maar ik vrees dat het bij een ingooi vanaf de zijlijn blijft.
Mevrouw Liberia zegt dat zij nog maar één meubelmaker kent, in staat om oude meubels te repareren. Een ingenieur van stadsontwikkeling brengt ons naar een huis waar tot voor kort een traditionele meubelmaker werkte. Resten van zijn ambacht liggen nog in het rond, maar de deuren en de luiken staan open. Het huis is na de laatste regenval bezig alle herinnering aan deugdelijke activiteit uit te wissen. Opnieuw vallend pleister, loshangende planken, opgetast huisvuil. Exit dromen over het herlevende ambacht, zo nodig voor restauratie en zo aantrekkelijk voor het toerisme.
Het deprimeert mij allemaal zo, dat ik geen zin heb te eten in een goedgekoeld restaurant. Is er niet ergens een tentje waar men een bord rijst verorberen kan? De naam Regales valt. Ik spits mijn oren. Een Antilliaanse vriendin in Nederland had juist die naam genoemd als van iemand met creativiteit en zelfrespect. Al gauw bevinden wij ons in een steeg in een kamer van drie tafels waar men kan lunchen. Bij Regales.
Tijdens de lunch, simpel maar gezond, proberen we een conclusie te bereiken. Is het doenlijk de oude stad nog te redden? Kan iemand, zelfs met vele miljoenen op zak, nog wel op tijd zijn? Bevat de stad eigenlijk nog wel bewoners, structuren, om een actie op te baseren? Is het niet beter bij nader inzien op te geven? Dit gaat hardop denkend, zonder al te veel aandacht voor de handvol andere aanwezigen.
En dan gebeurt er iets moois, iets beslissends misschien. De omgeving mengt zich in het gesprek. Klachten allereerst. Over maatregelen die averechts werken, over onzinnige bedoelingen, over miskenning en vooroordeel, over illegale strategieën om toch nog iets van Otrobanda te behouden te midden van het verval. Over de buurtbibliotheek die uit de wijk is verwijderd om de centrale bibliotheek
| |
| |
te versterken, waardoor er geen plaats meer is voor samenkomst en positieve actie. Over een katholiek platform, dat toch probeert iets te doen. Wij verdedigen ons pessimisme, maar drie generaties bewoners spreken ons tegen. Er moet juist iets gebeuren, het is nog niet te laat. Ze willen blijven wonen waar ze getogen zijn, pas de buurt uit op weg naar de begraafplaats aan het Rode Zand. Dit is een keerpunt. Willemstad geeft geluid.
De volgende dagen werken wij hard, Jacques, Babs (onze secretaris) en ik. Evenzo onze gesprekspartners. Ons doel is alle belangrijke actoren te verenigen in één verband, alle bestaande plannen en initiatieven elkaar te laten versterken, een bestuurlijk kader te scheppen voor een internationale hulpactie. Jacques heeft het idee het geheel te laten vastleggen in een protocol tussen de beide regeringen en het eilandbestuur. Hij houdt de bestuurlijke en politieke bal aan het rollen terwijl ik mij bezig houd met het actieplan zelf. Twee dagen later staat alles op papier, dat een dag later getekend wordt. De actie Willemstad is geboren.
De nachten zijn nachten van twijfel. Ik ga vaak alleen het hotel uit en maak lange wandelingen na middernacht. Tientallen keren passeer ik de boten van de Venezolanen, die laat opblijven, zacht pratend op hun traag deinende schepen alsof zij, ondanks alle contacten met Curaçao, zich toch het meest thuisvoelen aan boord. Aan deze kant van de haven beperkt hun domein zich tot de toonbanken waarop zij overdag hun natuurlijke waar uitstallen, maar aan de andere kant, waar de haven grenst aan een eens trotse maar nu verkrotte wijk (mijn verhaal is eentonig) hebben zij een Zuidamerikaans bruggehoofd gevestigd. Mijn wandeling is daar alleen niet verdacht als ik aangetrokken zou worden door middelen, hoeren of drank. Ik heb mij nooit laten weerhouden door al te veel drempelvrees en verken 's nachts een licht vijandige wereld. Het hotel Venezuela, eens een mooie hoeksteen van vijf grote zelfstandige huizen, heeft ondanks een bestemming die vandaag met de drie eerder genoemde aantrekkelijkheden spoort, iets overgehouden van de oude, achttiende-eeuwse gratie. De zuilen van het bordes waarop men in de schaduw gezeten de hele haven kon overzien, zijn nu verbonden met een smeedijzeren hekwerk. Het bordes is vol planten gezet, die in hun rustig nachtelijk groeien vreemd contrasteren met de koortsachtige activiteiten boven. Het pand schudt van heftige Zuidamerikaanse muziek, er is kennelijk een middernachtelijk dansfeest aan de gang. Uit de halfopen ramen vallen lange gele banen licht over de schepen, het water en de schepen aan de overwal. Het geeft daar gratis zijlicht aan lijzige conversaties. Het hotel Venezuela, overweeg ik, heeft in elk geval nog een functie gegeven aan een oud en respectabel huis, waar eens vrijheidsstrijders hun tijd verbeidden, wachtend tot het vaderland rijp was voor liberale revoluties. De naam van de Nederlands-Zuidamerikaanse staatsman Philippus Ludovicus Brion is met het huis verbonden. Dit huis zal voorlopig niet door leegloop
vervallen.
Anders is het in Scharloo, waar mijn twijfel weer toeneemt. De rijke vaak joodse families hebben daar een eigen architectuur geschapen, van losstaande, fiere en toch comfortabele huizen. Onlangs is deze wijk met een door de Edizioni Poligrafico Fiorentino uitgegeven plaatwerk vereerd. Ik vraag me af of in Nederland wel iemand, behalve een enkele specialist als Temminck Groll, van dit soort architectuur weet. Misschien zal, nu Europa minder doctrinair het modernisme aanhangt, en de negentiende eeuw weer met andere ogen wordt bezien, deze architectuur herwaardering ondervinden. Maar het is onwaarschijnlijk dat er dan nog iets overeind staat. Het ene gat na het andere valt, en men zal straks nostalgie moeten bedrijven aan de hand van een in het Engels geschreven Italiaans plaatwerk. Terecht zegt de auteur Dr. Pauline Pruneti Winkel dat de sfeer iets onbeschrijfelijks had, en ten dele nog heeft: ‘He expressed his feelings to Dr. da Costa Gomez with a few simple words: “How beautiful it is here!”’
| |
| |
Op mijn nachtelijke wandelingen komt mij vaak Jacky Voges in gedachten, de motor van de Stichting Monumentenzorg in Curaçao en baas van het havenbedrijf. Zijn ideaal, en men mag hopen dat hij ooit de tijd vindt dat te verwezenlijken, is een ‘petit histoire’ te schrijven van het Caribisch gebied. Als hij deze regels leest, zal hij bezwaar hebben tegen het woord ‘petit’. Jacky Voges wordt niet graag met iets kleinschaligs geassocieerd. En hij heeft goede argumenten aan zijn kant om te zeggen dat de ‘petit histoire’ in de Caraïben in feite de grote historie is. Méér dan bij ons in Europa, waar het standvastige Romeinse denken wetgeving en organisatie doortrekt, waar het militaire en bureaucratische taalgebruik gefilterd is tot in het dagelijks idioom, heeft deze merkwaardige confetti voor de kust van het Amerikaanse vasteland ruimte geboden aan individuele ambities en passies. Vanaf het begin zijn piraten hier groot geworden, hebben onechte kinderen en halfbloeden carrières gemaakt die in Europa ondenkbaar waren. Hier hebben nazaten van Byzantijnse keizers een laatste moment van glorie beleefd en zijn nieuwe staten bedacht die later ver van deze eilanden veroverd werden. Grote historie is hier gemaakt door individuen en de ‘petit histoire’ is hier vaak staatszaak geworden. Jacky Voges is de vergaarder van talloze anekdotes, familiestambomen en curieuze levenslopen, die een heel ander stramien van gebeurtenissen geven dan de officiële geschiedenis en de sociologie ooit zouden herkennen.
Met hem bezoeken wij een voormalig huis van de familie X, waaraan de glorie van het verleden kleeft. Een huis van feesten, achter een onopvallende façade. Een vreemde gigantische leeuwekop, passend in een Italiaans paleis. Een atrium met pilaren en een exedra met een podium als voor een altaar, waarop vroeger de muzikanten plaatsnamen voor het intieme bal of concert. Een huis ook van talloze kamers, waarin de grootfamilie kon huizen, maar in dagen van indolente, eenzame weelde ook vriendinnetjes of vriendjes geruisloos konden worden ondergebracht. Een huis met sluipwegen en zijingangen en tuingebouwen, waarvan men zich realiseert dat de meest burgerlijke façade op deze eilanden een achterkant kan hebben, die grenst aan de zelfkant.
Jacky zal dit huis kopen voor Monumentenzorg, de ruiten laten fotograferen om het veelkleurig glas, de siertegels weer laten repareren en wat niet al. Maar de functie, die ergens bengelt tussen de grote en de kleine historie, de voorkant en de zelfkant, die functie kan de stichting Monumentenzorg niet hergeven aan dit huis, deze verlaten zeeschelp waarin het verleden ruist.
Die nachtelijke wandelingen, zei ik, zijn nachten van twijfel. Een stad wordt gebouwd, en zeker hier, waar geen vorsten en prelaten Romeinse concepties achterlieten, door families en gekken. De stad is gegroeid binnen een levensstijl, voor een levensstijl, maar vooral door passies en de gevolgen daarvan. Door mensen met ambities te evenaren wat zij op tournee in Europa bewonderden. Vaak werden kinderen uit de betere milieus bruusk naar kostscholen overzee gestuurd, waar Valery Larbaud ze immers placht te ontmoeten. De stad is gemaakt door kleurrijke mensen die tussen twee continenten drijvend op een aarden schip een hut van formaat bij elkaar sprokkelden, als culturele nieuwlichters, als culturele Robinson Crusoës. De stad is gegroeid als een stukje Caribisch koraal, maar als het rif sterft, heeft het zijn beste tijden gehad en begint het verval.
Moet men proberen dat wat zo spontaan ontstond nu kunstmatig te bewaren? Moet men hoe schoon het resultaat ook was, proberen de klok stil te zetten? En voor hoe lang? Voor tien jaar, twintig jaar, honderd? Kan men niet beter, ja, is het niet waardiger het cultuurverlies maar te accepteren als daarvoor condities zijn ontstaan? Heeft men Antiochië, dat toch vele keren is herbouwd, weten te redden? En is zelfs Athene meer dan een puinhoop? Is het probleem niet dat de individuele cultuur, die deze schone architectuur begeerde en bouwde, verdwenen is, en dat de naza- | |
| |
ten van deze bewoners zich ‘perfectly happy’ lijken te voelen in afgetrapte Amerikaanse bungalows en waardeloze kantoren, per strekkende meter door projectontwikkelaars gebouwd binnen het jaar? Ik loop terug langs het hotel Venezuela, eens de woning van Brion, waar nu om twee uur 's nachts het feest nog ongeremd doorgaat.
De volgende morgen, voor het afscheid, wordt het protocol getekend. Een bezoekje aan de gouverneur, in zijn rustige werkvertrek in het kasteel, waar in meubilair en omgeving nog iets hangt van de waarde van continuïteit. Maar de tafel en stoelen blijken, hoe traditioneel ook, niet langer op de Antillen gemaakt. Een paar foto's worden genomen. Dan naar het Regeringskantoor, waar de minister en de gedeputeerde namens Regering en het Eiland tekenen. Binnen een week is een structuur ontstaan, met ieders instemming, waarin wij ons verbinden een historisch proces te keren, de verpaupering te bestrijden en het cultureel erfgoed te redden waar dat mogelijk is. De rest is voor de technici die van nu af belangrijker zullen gaan worden. Jacky Voges komt naar mij toe. ‘Heb je het gehoord: Hotel Venezuela is vannacht afgebrand.’ ‘Wat ga je doen?’ ‘Ik ga het kopen.’
|
|