| |
| |
| |
Alex Reinders
Curaçao: parade van paradoxen
Ter inleiding en ter verontschuldiging
Toen ik een half jaar op Curaçao woonde en werkte, meende ik het een en ander van deze samenleving begrepen te hebben en dacht: ‘Ik schrijf hier moeiteloos een boek over.’ Na twee jaar was ik al wat bescheidener, want ik had begrepen hoe gecompliceerd die open ogende samenleving in elkaar stak en dacht toen: ‘Ik schrijf hier hooguit een artikel over.’ Na zes jaar begreep ik nog minder en dacht: ‘Ik schrijf hier maar beter niet over.’
Want na elke laag die ik afgepeld had, kwam een nieuwe en weer een nieuwe en elke keer wanneer ik meende de essentie te hebben verstaan werd mijn inzicht weer weerlegd door onverwachte fenomenen die het opgebouwde beeld, Popperiaans geraffineerd, ondergroeven. Het leek mij daarmee een onmogelijke opgave om een aantal samenhangende noties, met een gepaste werkelijkheids- en verklaringswaarde, te geven over Curaçao en de Curaçaoënaars. Nu, ruim een half jaar terug in Nederland en weer met beide voeten in de zompige bodem, vraagt De Gids mij om een ‘terugblik op mijn Antilliaanse tijd’. Het zijn niet meer dan enkele losse reflecties geworden, bovendien fragmentarisch en subjectief gekleurd, met weglating van voetnoten en zonder de vaste grond onder de voeten van het vertrouwde vakgebied. Enfin, is een essay niet zoiets als een probeersel?
| |
Curaçaoënaars over zichzelf en anderen
Afgezien van betrekkelijk sporadische wetenschappelijke geschriften, zoals ex-gouverneur Römers dissertatie Un pueblo na kaminda, Hoetinks Het patroon van de oude Curaçaose samenleving, het nostalgisch-mooie, uit 1935 daterende boek van John de Pool Zo was Curaçao en wat kleinere geschriften van Cola Debrot, bestaat er nauwelijks literatuur over ‘het wezen’ van Curaçao en de Curaçaoënaars. (Voorzover ‘het wezen’ in afstandelijk-wetenschappelijke literatuur al te treffen valt. Daarvoor is de bellettrie toch een rijkere bron. Tip Maruggs romans, Dubbelspel van Frank Martinus Arion of - vers van de pers - Boelie van Leeuwens Geniale anarchie bieden een meeslepender kijk op het volle leven.)
In de wandeling, hetgeen op Curaçao zeggen wil op de porch, spreken Curaçaoënaars zich niet licht over hun samenleving uit. Er bestaat een ingebakken terughouding in het uiten van wat dieper gravende, kritische evaluaties over de eigen samenleving. En voorzover dit dan al gebeurt, is het kenmerkend dat het plaatsvindt door te vergelijken mét en te relateren aan (liefst) Nederland.
In de publieke uitingen valt deze behoedzaamheid nog sterker aan te treffen. Hoe open en ontvankelijk Curaçaoënaars ogenschijnlijk lijken, wanneer het structurele kritiek betreft of wat scherpere vormen van analyse, wordt kennelijk veel toegedekt en ingeslikt. Het uiten van kritiek impliceert immers dat anderen die moeten innen. Dat zet het zorgvuldige en ook wat wankele evenwicht onder druk dat heerst in de onderlinge sociale betrekkingen en strijdt ook met de omstandigheid dat je de bekritiseerde onontkoombaar binnenkort weer tegenkomt.
| |
| |
A fortiori geldt dat voor buitenstaanders, passanten of anderszins niet-Curaçaoënaars. (De vraag wie Curaçaoënaar mag heten, of Antilliaan, laat ik, als volstrekt onbeantwoordbaar maar daar. Hooguit in de Landsverordening Toelating en uitzetting zou in de meest afgetrokken, want juridische vorm, een onderscheidend criterium te ontwaren zijn. In het verband van dit essay geldt de petitio principii: Curaçaoënaar is wie als Curaçaoënaar wordt beschouwd.)
Lex Meyer, een hoogst interessante man, die in de jaren vijftig directeur-psychiater was van de Caprileskliniek, constateerde iets soortgelijks in zijn artikel ‘Enkele socio-psychologische opmerkingen over Curaçao’ in de West-Indische Gids 1970: ‘Opvallend is de opmerkelijke sensitiviteit van de op Curaçao geborenen. Men is overgevoelig voor alles wat naar kritiek van de zijde van buitenstaanders zweemt en schermt dan snel met begrippen als discriminatie en (neo)kolonialisme. Wanneer bijvoorbeeld van Nederlandse kant kritiek wordt geleverd, dan vindt zwart en blank, protestant, jood en katholiek elkaar in het protest. Wanneer echter een macamba medeprotesteert wordt dit protest vaak als onwaarachtig, kolonialistisch of discriminerend afgewezen. Het recht tot protesteren is voorbehouden aan de jiu di Korsow.’ Nu is er inderdaad soms reden toe om de gelederen te sluiten en zeker wanneer het ‘deskundigen’ betreft, zoals die ‘ingevlogen’ worden, met de pasklare blauwdrukken op zak en haarscherp wetend wat er allemaal niet deugt.
Die overgevoeligheid komt ook ietwat voort uit de houding van de Curaçaoënaar die te vatten valt onder ‘quod licet Jovi, non licet bovi’. Deze wat quasi-superieure opstelling die vooral ten opzichte van (Europese) Nederlanders geldt, valt zeker ook terug te voeren op de ambivalentie ten opzichte van dezen. Enerzijds vertegenwoordigt het Nederlandse een aspiratie en geldt een zekere identificatiebehoefte, anderzijds wordt ter versterking van de eigen identiteit en uit gevoelens van eigenwaarde het Nederlandse als negatief beleefd.
Even terzijde: ten aanzien van passanten, zoals ik maar de categorie van Nederlanders aanduidt die veelal voor een werkzaamheid van drie jaar zijn uitgezonden, geldt daarenboven dat zij - hun verblijf is toch maar tijdelijk - betrekkelijk onschuldig en ongevaarlijk zijn. Vallen ze niet in de smaak, dan is er de zekerheid dat ze weer gauw hun biezen pakken; worden ze geapprecieerd, dan geldt een wat geresigneerde instelling. Wie, uit inmiddels ontstane verknochtheid, de driejaarsgrens passeert, ondervindt een zekere omslag in de bejegening: een stukje van de gedistantieerd-welwillende egards verdwijnt en ervoor in de plaats komt een wat hardvochtiger benadering.
| |
Curaçao in zijn tegenstellingen: niet of-of, maar en-en
Curaçao wordt getekend door een innerlijke tweeledigheid, een hybridische inslag, door tegenstellingen die geen tegenstellingen zijn omdat ze elkaar opheffen. De bekende plaatselijke zegswijze: ‘Bij God en op Curaçao is alles mogelijk’ drukt dat onbenoembare en ontglippende op rudimentaire wijze uit. (Overigens, en naar mijn smaak al te vaak, wordt dit ook in een berustend-fatalistische zin geslaakt in situaties waarop wel invloed kan en zou móeten worden uitgeoefend.)
Wanneer ik Curaçao in één zin zou moeten typeren, dan zou dat zijn dat het eiland bol staat van de tegenstellingen, die evenwel geen tegenstellingen zijn omdat het een zo verklonken is aan het ander dat het er deel van uitmaakt. Curaçao is kosmopolitisch en provinciaals, zwart en blank, groots en meeslepend en klein en benauwend, Caribisch en Nederlands, centrum van internationale bancaire activiteiten en met honderd meter lange rijen bij de uitbetaling van onderstand, overstroomd door toeristen, terwijl vele Curaçaoënaars nooit van het eiland zijn geweest, 9000 kilometer van Nederland verwijderd en door veertien klm-vluchten per week in negen uur nabij, woonplaats van puissant rijken en be- | |
| |
woond door mensen die in bittere armoede leven, gelijkwaardige partner in Koninkrijksverband én ondergeschoven, waar het Papiamentu de dagelijkse communicatietaal is en het Nederlands heerst.
Qua schaal is Curaçao klein, 160.000 inwoners. In dat opzicht is het te vergelijken met mijn woonplaats in Nederland, Apeldoorn. Eveneens bijna 160.000 inwoners; maar geen landelijke en eilandelijke bestuursstructuren, geen luchthaven en geen haven, geen dok en geen douane, geen universiteit en geen eigen luchtvaartmaatschappij, geen ministers en geen gouverneur. Wanneer er al vergeleken moet worden, dan met Amsterdam. In Curaçao dezelfde kosmopolitische inslag, hetzelfde samentreffen van vele nationaliteiten, dat amalgaam van verschillende culturen, dezelfde rijke geschiedenis.
Curaçao is typisch een samenleving waar verschillende cultuursferen samenkomen, de westerse, meer in het bijzonder de Nederlandse cultuursfeer en de Latijns-Amerikaanse. Het Nederlandse cultuurpatroon is ingebracht door 350 jaar Nederlandse aanwezigheid, het bestaan van een Nederlands rechtsstelsel, de betekenis van de Nederlandse taal, de familiale verbindingen (welhaast iedere Curaçaoënaar heeft een familielid dat in Nederland studeert, werkt, verblijft). De contacten lijken alleen maar te intensiveren. Zeven jaar geleden vertrokken er twee klm-vliegtuigen per week naar de Nederlandse Antillen, nu veertien en ze zitten allemaal bomvol.
Anderzijds geldt de situering in het Caribisch gebied en de beïnvloeding uit het niet meer dan honderd kilometer verwijderde continent. Het Latijns-Amerikaanse cultuurpatroon, waar ik het Caribische ook onder vat, is evenzeer penetrant aanwezig; met zijn joyeuze inslag, relativeringsvermogen, losheid en gemakzucht en een wat geringere focussing op effectiviteit en efficiency.
Deze mixture geeft een grote charme aan de samenleving, zo ook relativeringsvermogen en vitaliteit. Het levert een pêle-mêle op, een cocktail, een mengkroes. In die cocktail zit ook nog een hartige scheut usa, toegediend door de plaatselijke televisie, de videocultuur en het demonstration effect dat uitgaat van de Amerikaanse toeristen.
Gezegd is dat Curaçaoënaars met hun passies in Caracas verkeren en met hun verstand aan de Amsterdamse grachten (en wanneer zij in bonus verkeren met hun bankrekening in Miami, voeg ik eraan toe). Debrot formuleerde het aldus: ‘De culturele resonantie met de Nederlandse cultuur was gedeeltelijk positief en gedeeltelijk negatief. Positief is ze voorzover het betreft het leven van de normen, het bestuurlijk leven, wat we tegenwoordig noemen de Westeuropese democratie. Negatief is ze voor wat in het emotionele vlak ligt, want in het emotionele resoneert de samenleving hier veel makkelijker met het Caribisch of Zuidamerikaanse gebied.’ (Verzameld werk, deel i, p. 70).
Die mixture van twee culturen leidt aan de andere kant ook tot een zekere ‘rol-onduidelijkheid’, tot de onmogelijkheid zich te identificeren met de ene of de andere cultuur, tot onzekerheid over de eigenheid, tot tastende discussies over de eigen identiteit, maar ook tot een zich afzetten tegen de als bedreigend ervaren buitenlanders, onverschillig of dat Venezolanen of Nederlanders zijn. ‘Di nos e ta’ wordt dan de wat xenofobe leuze.
In het verlengde van Curaçao als ontmoetingsplaats van twee culturen ligt ook de onmiskenbaar poly-linguale vaardigheid die er aan te treffen valt. In de dagelijkse praktijk kan dat soms wat verwarrend uitpakken doordat in gesprekken moeiteloos geswitcht wordt van Papiamentu naar Nederlands en als het moet ook naar Spaans en Engels. Die poly-linguale inslag brengt in psychologische zin ook een ontvankelijkheid met zich in de communicatie met anderen en meer openheid voor de verschillende cultuursferen. Niet dat de bedrevenheid in alle genoemde talen bij alle Curaçaoënaars nu buitengewoon indrukwekkend is, maar het natuurlijke gemak en de vanzelfsprekendheid om de ander in diens eigen taal tegemoet te treden, zijn onmiskenbaar.
| |
| |
Op de koop toe moet dan maar worden genomen dat men daarbij, naar Debrot het uitdrukt, minder geneigd is tot precisie. ‘Er is de mogelijkheid tot fusie, maar ook de mogelijkheid tot confusie’ (Debrot i, p. 74).
Curaçao is dan weliswaar een klein eiland (en een eiland is toch al niet meer dan de plaats waar de zeebodem boven water komt), de omringende zee vergroot ook. Op elke plek van het eiland voel je de weidsheid van de zee om je heen, in zijn onbeperktheid ook deel uitmakend van, want in het verlengde liggend van, het eiland. Anderzijds vormt de zee ook de natuurlijke begrenzing, die doorwerkt in de psyche van de eilandbewoners.
Het eilandelijke leidt ook tot geïsoleerdheid, afgeslotenheid, het gevoel er niet af te kunnen, tot een insularistische instelling. Anderzijds leidt het per definitie tot gerichtheid naar buiten, over de zee uitkijken, gerichtheid op de horizon, letterlijk een weidse blik.
Wie op een klein eiland, of anderszins in een begrensde, afgesloten samenleving leeft, wordt ongemerkt (en onvermijdelijk) aangeraakt door perspectivische vergroting. De eigen samenleving wordt beleefd als het centrum van de wereld, het midden van het heelal. Insularisme maakt dat het eiland waarop men leeft groter is dan het lijkt of, wat op hetzelfde neerkomt, groter lijkt dan het is.
Het leidt tot een bepaald soort ‘dikdoenerij’ (in de ogen van buitenstaanders) die blijkbaar voortkomt uit de behoefte om de kleinheid te compenseren. Het valt echter ook te zien als een gezond mechanisme waardoor de grote wereld toch met zelfbewustzijn en overtuigd van eigen kracht en kwaliteit tegemoet getreden kan worden. Het is een psychologisch afweermechanisme, dat de balans tussen de kleine samenleving en de grote wereld in evenwicht brengt. Het werkt uiteraard zekere vormen van zelfoverschatting in de hand, maar dan nog is die zelfoverschatting heilzaam omdat op die manier negatieve gevoelens, en met name in de Curaçaose situatie, sentimenten en ressentimenten van ‘koloniale inferioriteit’, geneutraliseerd kunnen worden.
Die betrokkenheid op de eigen, objectief kleine, samenleving, waarbij men zichzelf ziet als de navel van de wereld, maakt dat een overmatige betekenis wordt toegekend aan wat zich in die eigen samenleving afspeelt. In een kleine samenleving zijn alle problemen groot. Wat in een groter land een storm in een glas water zou zijn, kan op een klein eiland het effect hebben van een orkaan. En hoe gaat dat met orkanen: eerst maakt men er zich een poos druk over, dan wordt de schade opgenomen en vervolgens wordt overgegaan tot de orde van de dag. Tot de volgende orkaan en dan weer van voren af aan.
Het werkt overigens ook in de hand dat er een overaccentuering optreedt van het incident. In de media of anderszins worden voorvallen, incidenten, gebeurtenissen uit hun context gehaald en los gezien van de onderliggende, soms structurele, oorzaken. Deze veronachtzaming van het geheel, of het grotere verband, maakt dat incidenten vaak worden opgeklopt tot grote proporties. Wie een week de Antilliaanse kranten leest, en zeker geldt dat voor de Papiamentstalige, krijgt de indruk dat het eiland van de affaires en schokkende onthullingen aan elkaar hangt, die dan bovendien nog dramatische benamingen krijgen door toevoeging van de uitgang ‘gate’.
Het lijkt daardoor een labiele, uit het lood hangende, samenleving, waarin elke dag nieuwe en schokkende dingen gebeuren. Daardoor treedt een vertekening op die het zicht beneemt op het stabiele, het voorspelbare, het kabbelende, wat evenzeer de vaste en welhaast wetmatige onderstroom is van een afgesloten samenleving met haar eigen, trage ontwikkelingsgang.
| |
Sociale omgang en conflictbeheersing
Op een klein eiland kom je elkaar onontloopbaar tegen, want je zit op een kluit met elkaar. Dat leidt tot zeer intensieve en gevarieerde sociale contacten, waarbij je elkaar ook steeds in wisselende rollen ontmoet. Je studenten kom je ook tegen aan de baai, hun ouders op recep- | |
| |
ties, van de grootvader weet je wat hij ooit heeft misdaan, kortom je kent elkander van haver tot gort, in alle kwaliteiten en diskwaliteiten.
Het lukt dan ook niet om de ander zand in de ogen te strooien; na verloop van tijd is alles, en bij iedereen, bekend. Er geldt naar het woord van Lincoln: ‘You can fool some people all the time, you can fool all people some time, but you can't fool all the people all the time.’ Wat iemand gedaan heeft en vooral misdaan, wordt opgeslagen in het collectieve geheugen en hem nagedragen, als het moet tot in het nageslacht.
In een kleine, wat gesloten, samenleving treden allerlei uitingen van, soms vergaande, sociale controle op, die wanneer ze meer rigide vormen aannemen gevoelens van benauwenis en verstikking in de hand werken. De sociale omgeving weet op elk moment van de dag wat je doet, gedaan hebt, zegt of gezegd hebt en dat is onderwerp van gesprek, bijval of misprijzing. Het maakt dat je soms diep kunt verlangen naar de anonimiteit van de grote stad. En dan is Caracas dichtbij!
Het met zijn allen op dat kleine eiland zitten maakt het ook nodig dat er speciale omgangsvormen gelden, structuren en regels die niet geformaliseerd zijn, maar die voortvloeien uit de kleine, samen intensief beleefde, samenleving. Een aardig voorbeeld vind ik het gedrag in het verkeer (en ik vergelijk met Nederland). Waar vind je die voorkomendheid ten opzichte van elkaar, dat rekening houden met de ander die mag invoegen, ook zonder dat hij recht heeft op voorrang? Daaraan zie je ook heel mooi hoe de automobilist die niet slechts zijn eigenbelang laat prevaleren door zijn eigen recht op voorrang te nemen, bijdraagt niet alleen aan andermans belang, maar ook het algemeen belang dient van snellere doorstroming, grotere verkeersveiligheid, etc.
Ik gebruik dit kleine voorbeeldje om te laten zien hoe zekere vormen van regulatie in de kleine samenleving zijn ingebakken. Deze wat ongrijpbare en moeilijk benoembare fenomenen van eigen- en groepsregulatie zijn ook te benaderen als vormen van conflictbeheersing, het voorkomen of beperken van aanvaringen met de ander, de ander die je morgen weer tegenkomt of overmorgen weer nodig hebt.
Schrijvend over het eiland Bali constateert Duco van Weerlee iets soortgelijks: ‘De hoge bevolkingsdichtheid in Bali dwingt tot drastische vormen van conflictbeheersing. Iedereen is familie van elkaar en weet wat hij doet en zij laat. Alle welgemutstheid aan de oppervlakte ten spijt broeien onderhuids taaie conflicten en hartstochten, die via een strakke sociale controle - om niet te zeggen een magisch gefundeerde groepstirannie - worden ingetoomd en vooruitgeschoven. De buitenstaander merkt er niets van, maar de buitenstaander wordt sowieso geen blik gegund in de keuken van deze knus ogende maar in wezen hermetische samenleving.’
Ook op Curaçao broeit er onder de oppervlakte vaak veel dat meestal is toegedekt en niet als agressie naar buiten treedt. Wat er door de werking van de groepscontrole niet uit mag komen, zoekt anderszins een uitlaatklep, want waar geen weg is, is er wel een omweg.
Een van de omwegen voor onderhuids broeiende conflicten, die door de conflictbeheersing niet rechtstreeks en openlijk kunnen worden uitgevochten, is de roddel. Roddel valt te zien als een vorm van agressie-afweer. Een wat onschuldige mixture van vermaak, ook leedvermaak (want geldt niet: die schönste Freude ist die Schadenfreude); verbale agressie, maar dan buiten aanwezigheid van het roddelobject. De eerder genoemde Lex Meijer vindt dit een typisch trekje van de Curaçaose samenleving, de roddel, de mondeling doorgegeven mededeling, het gerucht, de ‘rumor’.
Hij ziet daar een bewijs in van het bestaan van groepsspanningen. Dat verschijnsel ‘rumor’, gerucht, kan ook de vorm gaan aannemen van een selffulfilling prophecy, in de zin van ‘Waar rook is, is vuur’, waardoor het gerucht al zijn negatieve werking heeft op de wijze van de oude gelijkenis van die Poolse rabbi, die tegen zijn buurman zegt: ‘Ik zal overal rondvertellen dat jouw dochter een prostituée
| |
| |
is; dan mag jij overal vertellen dat het niet waar is.’
Illustratief is in dit verband ook hoe vaak rechtszaken worden aangebracht, waarbij smaad of belediging gesteld wordt, in gevallen die men in Nederland gemakkelijker laat passeren, in de wetenschap dat de veroorzaakte publiciteit nog negatiever uitpakt. Maar wie niet procedeert en een belediging op zijn beloop laat, stemt zwijgend toe, met alle eerloosheid vandien. De wijze kadi, en zeker als hij uit Nederland afkomstig is, doet er goed aan deze zaken serieus te nemen en niet te zien als de lichtgeraakte reactie van iemand die kaatsenderwijs ook de bal mag verwachten. Voor de beledigde partij zijn het kwesties van eer, die hoog opgenomen worden. Mogelijk dat deze lichtgeraaktheid en beduchtheid voor de goede naam voortkomt uit een duidelijk aanwezig machismo. In elk geval fungeert de rechtspraak aldus geheel naar zijn bedoeling, namelijk als gereguleerde vorm van conflictbeheersing.
| |
De Curaçaose politiek: laag bij de grond en van hoog niveau
Onder die invalshoek van conflictbeheersing valt ook iets over de politiek te zeggen. Op Nederlanders maakt het Curaçaose politieke bedrijf licht de indruk van een uitbundige en ongebreidelde vorm van Latijnse gladiatorengevechten waar de actoren elkaar naar het leven staan, verketteren en voor rotte vis uitschelden. Allerlei politieke uitingen in Staten, Eilandsraad en op politieke meetings, lijken zeer agressief, men veegt elkaar de mantel uit, men gaat elkaar met overgave verbaal te lijf, waarbij het spelen op de man niet geschroomd wordt.
Voor een deel gebeurt dat onder de dekking van de immuniteit van de volksvertegenwoordigers, waar kundig gebruik en ook regelmatig misbruik van wordt gemaakt. Toch is het zo dat die agressie minder ernstig is dan zij lijkt. Politiek op Curaçao valt ook te zien als een vorm van getolereerde en gereguleerde agressie. Iedereen is politiek geïnteresseerd; om intrinsieke redenen al, want in een kleine samenleving raakt de politiek je altijd, of je wilt of niet. Maar ook omdat het politieke bedrijf ietwat ervaren wordt als een vorm van volksvermaak, van publiekstheater.
De eerder aangehaalde Lex Meijer noemt het een getolereerde en geïnstitutionaliseerde orale agressie-uitlaat die niet alleen de mogelijkheid biedt tot ventilatie van agressie, maar die ook vanwege de multiformiteit van partijen (te verstaan in de zin dat deze niet georganiseerd zijn volgens lijnen van sociale of raciale groepen) zich richt tot de eigen groep. De regulering van het politieke spel in deze geaccepteerde uitlaatkleppen behoedt voor extremisme en uitwassen.
Maar wat de burgers dagelijks gewaarworden via de media, die ruim aandacht schenken aan het politieke gebeuren, laat een overheersende indruk achter van gekrakeel, vitterij en kissebisserij. Vooral ook vaak formalistische scherpslijperij en juridische haarkloverij, hetgeen wat vreemd lijkt in een politieke sfeer die zozeer doortrokken is van emoties. Formalisme en het Reglement van Orde zijn evenwel ook redmiddelen, geven de marges van opereren aan, anders gezegd bieden instrumenten van conflictbeheersing.
Oppervlakkige waarnemers (onder wie ook soms bezoekende Nederlandse parlementariërs) staan dan snel met de kwalificatie ‘dorpspolitiek’ klaar. Opgeld moge al doen het woord van Seneca (of was het Cato), die zei: ‘Senatores boni homines, Senatus mala bestia’, in de zin dat de persoonlijke kwaliteit van de politieke spelers hoger ligt dan het beeld en de uitkomst van het gezamenlijk gespeelde spel.
Wat er aan uitwassen in de marge van het politieke proces te onderkennen valt, moet ons niet de ogen doen sluiten voor de constatering dat au fond de democratische uitgangspunten en essentialia niet alleen gerespecteerd, maar ook wezenlijk hoog geschat worden, waarbij de politici er van doordrongen zijn dat zij staan in een democratische en vrijheidstraditie
| |
| |
die in tal van opzichten gunstig afsteekt tegen de praktijken in het Caribisch en Latijns-Amerikaanse gebied. De praktijk is soms slechter dan de leer, maar de leer blijft toch de norm stellen.
Evenzo als de democratische kwaliteit van het politieke proces wel eens wordt onderschat, geldt dat de vaardigheid, de lenigheid en de behendigheid van de Curaçaose politici, die onder hun charme en bonhommie hun werkelijke bedoelingen weten te maskeren, waardoor met name de Nederlandse politiek nog al eens misleid of in de luren wordt gelegd. Bovendien geldt grote kundigheid bij de Curaçaose politici ten aanzien van wat ik zou willen betitelen als ‘risk management’, het op een berekenende en koelbloedige wijze laten oplopen van conflicten of anderszins bedreigende situaties om dan op het laatste moment, heel calculatief, de dans te ontspringen, voor onmogelijk gehouden resultaten binnen te halen of voor de poorten van de hel weg te slepen.
| |
Staatkundige verhouding met Nederland: afhankelijk, onafhankelijk of onaf
De Preambule van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden stelt plechtstatig en bijna bezwerend dat Nederland en de Nederlandse Antillen ‘uit vrije wil hebben verklaard in het Koninkrijk der Nederlanden een nieuwe rechtsorde te willen aanvaarden, waarin zij de eigen belangen zelfstandig behartigen en op voet van gelijkwaardigheid de gemeenschappelijke belangen verzorgen en wederkerig bijstand verlenen’. Reëel genomen is de verhouding tussen de beide partners vanwege de historische kolonisatierelatie, bevolkingstal, economische en politieke machtspositie en culturele beïnvloedingsmogelijkheden natuurlijk een ongelijke. Het Rijksdeel in Europa, Nederland, is dominant (tot en met de nietoverstemmingsclausules van het Statuut, die alleen maar enkele horden opwerpen).
Vanaf de totstandkoming van het Statuut in 1954, die de Antillen zelfbestuur bracht, tot de 30 mei-uitbarstingen in 1969 verkeerde de statutaire verhouding in betrekkelijke rust. De wereldwijde dekolonisatie van de jaren zestig had de Nederlandse Antillen in de luwte gelaten. De wind stak op en zwol ook snel aan toen Nederland zich na de gebeurtenissen van 30 mei ging realiseren welke onafgewikkelde koloniale erfenis er nog lag, met een explosieve lading voor Nederlands internationale naam en faam. De jaren zeventig leverden de aanblik van opeenvolgende Ronde Tafel Conferenties, Gemengde Commissies, Werkgroep van Zeven en andere wijzen van aandrang om spoedige onafhankelijkheid van de Antillen te verwezenlijken. In de Nederlandse Antillen was de overheersende opinie dat de beschermende paraplu van Nederland te verkiezen was boven de situatie van andere, gedekoloniseerde Caribische eilanden die van de regen in de drup waren gekomen. De Antilliaanse strategie die tegenover de Nederlandse aandrang werd gesteld, varieerde van traineren, frustreren en aan de rem hangen tot gebruikmaking van de hele scala aan charme, vermogen tot inpakken en subtiel powerplay, waar Antilliaanse politici zo bedreven in zijn. En als het moest werd lippendienst bewezen aan de Nederlandse wensen of werd een coöperatieve opstelling gekozen, die nog altijd de mogelijkheid tot vertragingstactieken in zich borg. Aan Nederlandse zijde is niet alleen niet onderkend hoe min geneigd Antillianen waren zich de onafhankelijkheid te laten ‘opdringen’, maar is ook de ‘creatieve onwil’ van de Antilliaanse politici onderschat. Wat zich in de jaren tot 1983 leek af te spelen als snelle, elkaar in hoog tempo opvolgende ontwikkelingen valt achteraf gezien nauwelijks van stilstand te onderscheiden. Naar een door Boelie van Leeuwen in ander verband gebruikt, aan Lyndon Johnson ontleend, plastisch beeld: ‘It was like pissing in the wind.’
De koppelverkoop van de rtc 1983, die Aruba de begeerde ‘Status Aparte’ bracht en bevrijdde van het Curaçaose ‘juk’, borg voor de andere Antilliaanse eilanden het risico in zich, met vertraging maar tòch, dezelfde weg naar onafhankelijkheid te moeten gaan. Wat
| |
| |
het begin van het einde leek in te zetten, blijkt nu zeven jaar later het einde van het begin te zijn, in die zin dat er inmiddels een kentering in het Nederlandse streven was opgetreden. Als onderliggende oorzaken van die ommekeer kan gedacht worden aan de gewijzigde internationale verhoudingen, waarin dekolonisatie een non-item is geworden, het kennelijke succes van de Arubaanse Status Aparte, een gewijzigde opstelling van de Nederlandse politiek waar de Partij van de Arbeid als eerste de draai nam, maar ook dat de Hollandse koopmansgeest weer vaardig werd en het Nederlandse bedrijfsleven doordrongen raakte van de betekenis van de Antillen als ‘gateway to Latin America’.
De enkele maanden geleden gepubliceerde, door Hirsch Ballin geïnspireerde Schets van een Gemenebestconstitutie voor het Koninkrijk der Nederlanden markeert heel duidelijk de omslag in de opstelling van Nederland ten opzichte van de Nederlandse Antillen. Het Statuut blijft wezenlijk intact en het komt alleen tot ‘modernisering en vereenvoudiging’. Het principiële belang van de Schets zit erin dat onomstotelijk wordt gekozen voor ‘het laten voortbestaan van de staatsrechtelijke band tussen de landen van het Koninkrijk’, waarmee naar de slotzin van de Schets ‘een basis kan worden gelegd voor een - desgewenst duurzaam - samengaan binnen één Koninkrijk’. Zo doet zich dus de wat merkwaardig ogende situatie voor dat het niet (ingrijpend) wijzigen van het Statuut de ommekeer vertegenwoordigt, doordat nu de onafhankelijkheidsdiscussie die, in Antilliaanse ogen, steeds als een zwaard van Damocles boven hen zweefde, voor - laat ik die boude uitspraak maar doen - de eerstkomende twintig jaar afgesneden is.
Welk een tournure dit vertegenwoordigt is, zo meen ik, in de Nederlandse Antillen en Aruba donders goed begrepen. Publiek wordt er niet op getamboereerd, er wordt niet triomfalistisch gedaan; de winst wordt in stilte geïncasseerd.
De andere component van de Schets heeft betrekking op de interne herstructurering van de Nederlandse Antillen waarbij twee landen, de Bovenwinden en Curaçao te zamen met Bonaire zouden moeten worden geformeerd. Hoe overtuigend, voor de hand liggend en op goede gronden gebaseerd deze Nederlandse benadering ook moge zijn, toch voorzie ik dat Nederland uiteindelijk bakzeil zal moeten halen. De resistentie van het insularisme, verkeerd begrepen eilandelijk eigenbelang en terechte beduchtheid voor overheersing door het hoofdeiland zullen dit idee uit Nederlandse koker om zeep helpen. Het is hier niet de plaats om aan te geven in welke richting dan wel gedacht zou kunnen worden ter oplossing van de patsituatie van het ‘bij elkaar deugen ze niet en van elkaar meugen ze niet’. De enige manier waarop de Antillen van de Zes, inclusief Aruba, of Antillen van de Vijf bij elkaar kunnen blijven is door afstand te creëren.
Ook in de nieuwe situatie die de Schets schept, zullen de Antillen in tal van opzichten van Nederland afhankelijk blijven. Maar alle door Nederland opgedrongen en niet door de Antillen zelf gewilde onafhankelijkheid zou onaf zijn.
| |
Ter afsluiting en relativering
Het vorenstaande bood een in verschillende opzichten onevenwichtige mengeling van gedistantieerde waarnemingen van een buitenstaander in een objectief gestelde toonaard en meer persoonlijk gekleurde observaties en ontboezemingen van een bij Curaçao en de Nederlandse Antillen betrokkene. Die tweeledigheid was het ook in welks teken deze bijdrage stond. Een langdurig en intensief verblijf op Curaçao leidt er onontkoombaar toe dat er voortaan ‘zwei Seelen in einer Brust’ huizen, want niemand loopt ongestraft onder de Tropenzon. Het komt je voor de rest van je leven te staan op een soms wat hinderlijke schizofrenie (wanneer het als ziektebeeld benaderd wordt) of op een geestelijke verruiming en verrijking (voor wie het positief wil zien), omdat je gepenetreerd bent door twee culturen.
Cola Debrot, in mijn ogen de meest impo- | |
| |
sante en bewonderenswaardige Antilliaan - en aan de grootste vertegenwoordiger moet een samenleving gemeten worden - typeerde zichzelf als volgt: ‘Ik behoor niet tot het evenwichtige type, de man uit één stuk.’ Zoals Debrot kan gelden als de personificatie en de apotheose van het polaire karakter van de Curaçaose samenleving, zo min is die samenleving eenduidig en uit één stuk. Debrot was dichterpoliticus, romantisch-realist en Caribisch-Europeaan, waarbij het scheidingsstreepje staat voor het verbindingsteken, het twee-in-een. Als hommage aan deze ‘honnête homme’ is dit dan ook geschreven.
|
|