den via een andere taal (Duits of Engels) vertaald. Al deze titels verschenen namelijk in de jaren zestig en zeventig, dus vóór het ontstaan van de Poolse neerlandistiek.
Daarnaast ging de belangstelling van de uitgevers ook uit naar de Nederlandse cultuurgeschiedenis in brede zin. Zo verscheen in Poolse vertaling Erflaters van onze beschaving van J. en A. Romein. Van de beroemde Nederlandse cultuurhistoricus Johan Huizinga verschenen zowel Herfsttij der Middeleeuwen als Homo ludens (dit laatste werk beleefde zelfs verschillende herdrukken, de laatste in 1985).
Zoals reeds vermeld werd in de jaren zestig en zeventig vooral via andere talen vertaald, en doorgaans ging het ook om werken die door de Poolse uitgevers nooit ontdekt zouden zijn als ze niet in Engelse, Franse of Duitse vertaling verschenen waren. Dit geldt bijvoorbeeld voor Elsschot, van wie in 1973 Lijmen, Het been en Het dwaallicht verschenen, voor Maurice Gilliams (Elias of het gevecht met de nachtegalen) of voor Heere Heeresma (Een dagje naar het strand, De vis).
De meest enthousiaste reacties vielen echter Louis Couperus' Van oude mensen. De dingen die voorbijgaan te beurt. Dit was overigens (naast Vestdijks Het vijfde zegel) het enige werk dat rechtstreeks uit het Nederlands vertaald werd, en wel door de reeds vermelde M. Chełkowski. Het verscheen in 1966. De pers besteedde er vrij veel aandacht aan. ‘Het is een groots boek, dat men bijna een meesterwerk zou kunnen noemen’ - schreef een van de critici. Geprezen werd vooral ‘het authentieke van Couperus' stijl’, zijn ‘grote suggestiviteit’, zijn ‘meesterschap in het uitdiepen van psychologische achtergronden’.
Niet aan alle titels werd evenveel aandacht besteed als aan Couperus. Toch ging bijvoorbeeld de vertaling van Heere Heeresma niet onopgemerkt voorbij. ‘Zijn verhalen blijven vraagtekens,’ lezen we in een recensie. ‘Ze zitten vol contrasten, steeds in een weloverwogen wisselwerking tussen inhoud en vorm.’ Men waardeerde ook zijn ‘snelle en vaak onmerkbare overgangen van het komische naar het grimmige, van het ironische naar het groteske’.
De vertaling van de bovengenoemde werken van Elsschot (via het Engels) laat veel te wensen over en geeft slechts een flauw beeld van Elsschots karakteristieke stijl. Toch zagen de critici de waarde van zijn werk in. ‘Dit plechtstatige proza is van blijvende waarde en bestand tegen de tand des tijds,’ schreef Bohdan Czeszko.
Ook het experimentele proza van Ivo Michiels wekte belangstelling bij de critici. Het boek Alfa en Orchis Militaris hebben betrekking op de oorlogssituatie en dit gaf aanleiding tot een interessante vergelijking tussen het experiment van Michiels en de Poolse oorlogsliteratuur. Natuurlijk werd vooral aandacht besteed aan de vorm, aan de ‘eenheid en geslotenheid van constructie, die bereikt wordt door subtiele toepassing van de associatietechniek’, aan de ‘montage van tijd en ruimte en de meesterlijke registrering van wat zich vanuit het onderbewustzijn in de hoofdfiguur voltrekt’.
Het reservaat van Ward Ruyslinck is niet alleen goed onthaald door de kritiek, maar is ook voor het toneel bewerkt en opgevoerd onder de titel Homo mollis. Als bijdrage tot de discussie over de morele en politieke conditionering van de mens in de huidige samenleving genoot de toneelbewerking ruime belangstelling.
Samenvattend kan worden vastgesteld dat in de jaren zestig en zeventig en ook vóór die tijd een aantal waardevolle werken vertaald werd, maar van een vertaalbeleid kan zeker niet worden gesproken. Integendeel, er is kennelijk veel aan het toeval overgelaten. Hoe is anders te verklaren dat we op de lijst van vertaalde werken maar liefst vier titels van Jo van Ammers-Küller aantreffen? En dat na de oorlog heel wat schrijvers vertaald werden die in hun eigen land weinig of nauwelijks bekend zijn, zoals bijvoorbeeld Jo Elsendoorn, Walter Breedveld, Aster Berkhof, Anthony van Kampen, Jacoba van Velde? De door Czytelnik uitgegeven Bibliografie van buitenlandse literatuur in Poolse vertaling, 1945-1976 brengt een lijst van