brede terrein dat Verkeer en Waterstaat bestrijkt, ging mijn collega voort, maar over zomaar een kleine actualiteit waarop hij recentelijk gestoten was. Hare Majesteit had waarschijnlijk al wel iets erover in de krant gelezen.
De koningin knikte heftig, zonder nog te weten waarom het ging, maar als om te kennen te geven dat zij inderdaad dagelijks de kranten spelde.
In de zeevaart was men ertoe overgegaan vrachtschepen weer met zeilen uit te rusten, vertelde de deskundige voor de droge en natte waterstaat op geheimzinnige toon.
Ik zag hoe de koningin zich naar hem toe draaide.
‘Koopvaardijschepen weer met zeilen...? Zoals in de tijd van de voc, bedoelt u?’
‘Ja, ja,’ verzekerde hij haar en zei dat de Japanners zelfs hun mammoettankers van mast en zeilen hadden voorzien.
Er verscheen een uitdrukking van ongeloof op het gezicht van de koningin, terwijl zij zich nu wendde naar de kring, alsof zij bij ons wilde achterhalen of zij voor de mal gehouden werd. Onze spraakzame nauticus was dit niet ontgaan.
‘Ja werkelijk waar, Majesteit!’ riep hij luid en als om lijfelijk zijn beweringen te staven, sprong hij op van zijn stoel en strekte de armen wijd uiteen. Daar stond hij wijdbeens tussen twee iele tafeltjes en maakte, schuin naar beneden, naar zijn buurvrouw kijkend, gebaren die wel iets weg hadden van die van een kind dat een vliegmachien wil nadoen. De mammoettanker met bollende zeilen, die hij blijkbaar wilde uitbeelden, zou niemand erin herkend hebben.
Ik zag dat de koningin steun zocht aan de overzijde van de kring, waar de hofdame zat, en hoe zij probeerde haar blik te vangen. Maar deze staarde verbouwereerd naar de kleine, dikke man, die nog steeds verstrikt was in zijn pantomime. Het was mijn taak de situatie te redden, dat was duidelijk. Ik tikte de koningin op de knie, omdat ik geen andere mogelijkheid zag haar aandacht te trekken.
‘Majesteit,’ stamelde ik ter compensatie van mijn astrant gebaar, ‘ik geloof dat wij niet langer beslag mogen leggen op uw tijd...’ Vertwijfeld zocht ik naar een nadere motivering; ik kon toch moeilijk zeggen dat het tijd werd voor haar middagslaapje? Gelukkig viel de koningin mij bij.
‘Ja, ja, mijnheer, u zult het allemaal wel druk hebben in de Kamer.’
Onze zeevaartkundige collega, die nog steeds met gespreide armen naar de koningin gebaarde, gaf zijn pogingen op en liet moedeloos de handen langs het lichaam vallen.
De drie auto's stonden al te wachten aan de voet van het bordes. De motorescorte was ons ontvallen, maar de chauffeurs gaven op eigen initiatief vol gas en leverden ons met gezwinde spoed weer op het Binnenhof af. Hier wachtte mij het slot van mijn gewichtige taak. Aan het hoofd van de commissie trad ik het Kamergebouw binnen. Toen ik mij door de zware gordijnen een doortocht baande, trof ik echter een praktisch lege vergaderzaal aan. Ik beklom het spreekgestoelte en vond daar de tekst gereed, waarmee ik de Kamer mededeling had te doen van de goede afloop van onze missie.
‘Mijnheer de voorzitter!’ zo las ik voor: ‘De commissie, door de Kamer belast met het aanbieden van de voordracht voor de benoeming van de voorzitter voor de komende zittingsperiode, heeft zich gekwe-