| |
| |
| |
Hans Bendien
Mythe-vorming over de heiligheid van Etty Hillesum
Teksten van Etty Hillesum
Etty Hillesums werk is beroemd geworden meteen na de publikatie in 1981 van Het verstoorde leven, met als subtitel ‘Dagboek van Etty Hillesum, 1941-1943’. (1) De uitgever, J.G. Gaarlandt, maakt in de inleiding duidelijk dat dit boek een selectie is uit haar dagboeken en brieven, maar veel lezers hebben gemeend dat dit het volledige dagboek is.
Na nog enkele andere selecties, die minder opgang maakten, verscheen in 1986 Etty. De nagelaten geschriften van Etty Hillesum 1941-1943, onder redactie van Klaas A.D. Smelik, met medewerking van een aantal specialisten. (2) Dit boekwerk, vier maal de omvang van de vijf jaar tevoren gepubliceerde selectie, werd gepubliceerd nadat het, vaak moeilijk leesbare, manuscript geheel opnieuw was ontcijferd door deskundigen. Bij vergelijking van de tekst met dezelfde passages in Het verstoorde leven bleken talloze discrepanties, voor het grootste deel kleinigheden, maar voor een klein deel ook essentiële verschillen. Hier en daar komt dit erop neer dat in de aanvankelijke selectie allerlei ‘mooier’ is gemaakt, met een aureool van heiligheid, die op grond van de authentieke tekst onjuist blijkt.
Intussen waren in een snelle opeenvolging van Het verstoorde leven vele drukken in het Nederlands en in vele andere talen verschenen. De nagelaten geschriften werd niet vertaald en door de grote omvang (bijna 900 grote pagina's) schijnt dit ook in Nederland door weinig lezers te zijn doorgewerkt.
In maart 1989 verscheen bij uitgeverij Balans de negentiende druk van (de Nederlandse uitgave van) Het verstoorde leven, nu tenslotte met verbeteringen van de tekst op grond van de authentieke ‘Geschriften’. In een toegevoegd voorwoord bagatelliseert Gaarlandt deze verbeteringen, alsof het vooral zou gaan om dateringen en dergelijke. Hij suggereert dat de tekst (van deze negentiende druk) niet zou zijn veranderd, door te stellen dat ‘de selectie’ ongewijzigd is gebleven. Het betreft echter een selectie van een soms sterk gewijzigde tekst, waarbij hele zinnen werden toegevoegd of weggelaten. Bovendien handhaaft hij het voorwoord van de eerdere drukken, zonder daarbij enkele storende feitelijke onjuistheden te corrigeren.
| |
Commentaren van anderen
Etty Hillesum had haar dagboek alleen voor zichzelf geschreven, onder andere om tot een grotere helderheid over zichzelf te komen. Zo ontbreken in haar tekst veel gegevens die nodig zijn om te begrijpen wat er nu eigenlijk gebeurd is, wie de personen zijn over wie zij schrijft, etc. In Het verstoorde leven wordt hierover slechts in enkele gevallen heel in het kort enige toelichting gegeven. In De nagelaten geschriften heeft een groep wetenschappers van verschillende disciplines een notenapparaat toegevoegd van bijna honderd pagina's.
Vanaf de dag dat het eerste boek van Etty Hillesum verscheen, brak er een stroom van publikaties los, bijna steeds enthousiaste reacties. Het betreft honderden recensies, essays, doctoraal-scripties, etc., waarover al gauw
| |
| |
niemand meer een overzicht had, ook niet de leden van ‘De Etty Hillesum Stichting’.
In april 1989 publiceerde Gaarlandt een bundel geselecteerde commentaren, met als titel een regel uit Etty's dagboeken: Men zou een pleister op vele wonden willen zijn, en als subtitel: Reacties op de dagboeken en brieven van Etty Hillesum (3, hier verder aangeduid als de bundel Reacties). Deze bundel bevat 23 bijdragen van 21 auteurs, verzameld (en soms enigszins gewijzigd) door Gaarlandt op grond van wat hij het meest interessant vond, maar ook om een zo groot mogelijk aantal standpunten en visies bij elkaar te krijgen: bewonderaars en critici, en gezien vanuit literaire, filosofische, psychologische, mystieke en andere disciplines. Het valt op dat slechts enkelen van deze 21 auteurs de volledige Nagelaten geschriften blijken te kennen, de meesten baseren zich grotendeels of uitsluitend op Het verstoorde leven. Velen nemen dan ook de eenzijdigheden van deze selectie over of doen er nog een schepje bovenop.
| |
Etty Hillesums heiligheid
Etty Hillesum bezit een zekere faam, maar heeft ook hier en daar spotlust opgewekt als een moderne heilige, soms expliciet, soms meer impliciet. Waarop deze faam van heiligheid is gebaseerd, wisselt sterk bij de verschillende auteurs.
De bekendste kritiek op deze (uitgeroepen) heiligheid is gegeven door Henriëtte Boas, die op 12 januari 1982 in nrc Handelsblad een recensie over Het verstoorde leven schreef: ‘Etty Hillesum: meer egoïsme dan heiligheid’ (4). Dit artikel is in de bundel Reacties van uitgeverij Balans door Gaarlandt overgenomen onder de titel: ‘Meer egocentrisme dan heiligheid’ (3, p. 44). Er wordt niet bij vermeld dat deze titel, en ook de inhoud, nogal afwijkt van het oorspronkelijke artikel. Boas vindt Etty Hillesum ‘onsympathiek’.
| |
Heiligheid op grond van niet-haten
De eerste die Etty Hillesum expliciet heilig verklaarde was J.L. Heldring. Hij deed dit in twee besprekingen van haar werk in nrc Handelsblad (5/6), beide overgenomen in de bundel Reacties van Balans (3, p. 22 en 48).
Heldring schrijft: ‘Waarom heilige? - ‘omdat zij, de joodse op wie de vernietiging van de Endlösung wachtte, in staat was zonder haat te zijn - zelfs zonder haat jegens haar vervolgers en verdelgers. Dat is bovenmenselijk. In die zin moet haar “heiligheid” verstaan worden.’ Heldring geeft van dit niet-haten één voorbeeld: ‘Ja, zelfs “een ongelukkige Gestapojongen” die haar aanschreeuwt, wekt een “heus medelijden” in haar, zodat ik hem het liefst gevraagd zou hebben: “heb je zo'n ongelukkige jeugd gehad of heeft je meisje je bedrogen?” De hele scène is zonder exaltatie, eerder met humor beschreven.’
Toen Heldring dit schreef, kon hij niet weten dat hij hier met een corrupte tekst te doen had. Of misschien, met kennis-achteraf, zou men denken dat hij het had kunnen ruiken. En dit dan vooral aan de slotzin van deze scène, volgens de tekst in Het verstoorde leven: ‘En wanneer met het heeft over uitroeien, dan toch het kwaad in de mens en niet de mens.’ (1, p. 81). Deze zin is nooit door Etty Hillesum geschreven en is waarschijnlijk toegevoegd door een van de vrijwilligers die het eerst de tekst van het dagboek hebben uitgetypt en die haar hier en daar braver, schijnheiliger hebben gemaakt dan ze was. Wat zij hier eigenlijk schreef, was dat zulke jongens wèl ‘uitgeroeid’ moeten worden (Nagelaten geschriften, 2, p. 269). Dat ze deze jongen juist wèl de dood toewenste, lijkt een normaal-agressieve reactie.
Toch, ook in de authentieke versie van deze scène, lijkt Etty Hillesum, in haar vurig verlangen om kwaad met goed te vergelden, ook zelf aanvankelijk een tikkeltje schijnheilig, zoals men veel ziet bij mensen met hoge idealen. Zij put zich uit in herhalingen hoe ‘beklagenswaardig’ ze deze jongen vond, ze had ‘oprecht medelijden’ met hem, vond hem ‘opgejaagd en gekweld. Allerinteressantst om te zien’. Dit laatste zinnetje is weggelaten uit de tekst van Het verstoorde leven, wellicht omdat de typiste
| |
| |
goed aanvoelde dat ‘gekweld’ en ‘medelijden’ (wèl overgenomen) en ‘allerinteressantst’ niet bij elkaar passen.
Etty Hillesum schrijft hier dat ze deze jongen wel in ‘psychologische behandeling’ zou willen nemen, en daarbij zou ze hem dan die vernederende vragen stellen: of zijn meisje hem bedrogen had en dergelijke. Hier draait ze in haar fantasie dus de rollen om: hij had haar gekwetst en het lijkt heel natuurlijk dat ze hem iets terug zou willen doen. (Ze was geen psychotherapeute natuurlijk, studeerde ook geen psychologie, zoals in het voorwoord van Het verstoorde leven ten onrechte wordt gesteld).
Om terug te komen op de kwestie waar het Heldring in dit verband om ging: Etty muntte hier geenszins uit in het niet-haatdragend zijn. Bovendien schuilt er toch een stukje ‘exaltatie’ in haar pogingen deze kwaadheid weg te stoppen - tot ze uitbarst in haar wens tot uitroeien. (Geen ‘haat’ misschien, maar wel agressie).
Men zou zich wellicht kunnen afvragen of Etty Hillesum hier, na nog geen jaar ‘psychologische behandeling’ bij Spier en dagboek, nog niet haar ideaal van niet-haten had bereikt, maar later wèl. Hiervoor zou men wel enkele argumenten kunnen aanvoeren. Maar toch, heftige negatieve gevoelens tegenover anderen blijven in haar geschriften ook veel later aanwijsbaar. Meer dan een jaar na haar eerste vertrek naar Westerbork, na het mooiste jaar van haar leven waarin ze toch heel wat aan ‘zelfverwerkelijking’ had bereikt (3, p. 160), en twee weken voor haar transport naar Auschwitz schreef ze haar beroemde (reeds tijdens de oorlog illegaal gepubliceerde) brief over een ander transport daarheen. Hierin schrijft ze over het begeleidingspeloton van de ‘Grüne Polizei’, na het door een raam te hebben geobserveerd, het volgende: ‘Ik neem de gestalten en de gezichten op, ik probeer ze onbevooroordeeld te bekijken.’ (...) ‘Dit keer slaat er een grote schrik door me heen. Botte, honende koppen, die men tevergeefs afzoekt om er nog een restje van menselijkheid op te ontdekken.’ (2, p. 694)
Na de oorlog zijn heel wat oorlogsmisdadigers door psychiaters en psychologen onderzocht. En terwijl bij ‘gewone’ criminelen dan meestal wordt geconcludeerd dat ze psychisch gestoord zijn, geldt voor oorlogsmisdadigers meestal het omgekeerde. Bij de grote processen in Neurenberg, bij Eichmann in Jeruzalem etc., is meestal de conclusie geweest dat dit ‘normale’ mensen waren.
De conclusie over deze tegenstelling tussen vakspecialisten en Etty Hillesum bij gelijksoortige groepen (dat wil zeggen zelfs als men aanneemt dat de begeleiders van het straftransport oorlogsmisdadigers waren, en niet alleen maar medeplichtigen) lijkt me dat zij hier niet in staat is geweest, zoals ze probeerde, deze mensen ‘onbevooroordeeld te bekijken’. Dit is geenszins een kritiek op haar, we zijn in het algemeen in onze beoordeling van gezichten beïnvloed door wat we van mensen weten. In dit geval is er misschien niet zozeer sprake van haat, maar veeleer van afgrijzen. Haar beschrijvingen in deze zelfde brief van individuen, de Duitse en de Joodse commandanten van het kamp, zijn reëler, maar ook vol afkeer. Ze zijn die van een gewoon-menselijk, emotioneel iemand, niet wat Heldring noemt ‘bovenmenselijk’.
| |
Het Jessica-motief
Een tweede commentator die Etty Hillesum heilig verklaard wilde zien, was Rex Brico, in een recensie in Elseviers Magazine (7), die niet is opgenomen in de bundel Reacties. Een bijzonder aspect van zijn voorstel tot heiligverklaring was dat dit zou moeten gebeuren door de katholieke kerk. Hij stelt haar ‘messiaans werk’ tegenover de ‘haviken’ ‘van haar geloofsgenoten’. Hiermee schijnt hij dan (de) andere joden te bedoelen, hoewel zij zich nadrukkelijk had gedistantieerd van zowel het jodendom als het christendom. (2, p. 167-68) Het lijkt dwaas dat van haar dan postuum een soort katholieke heilige van joods geloof zou worden gemaakt. Zij was wel een uitgesproken niet-havik, haar werk heeft een humanisti- | |
| |
sche en pacifistische strekking. Deze ideologie, door haar overgenomen van Tolstoj en anderen, maakt haar noch heilig noch messiaans.
Het Nieuw Israëlitisch Weekblad heeft op het stuk van Brico fors teruggeslagen, waarbij Etty Hillesum helemaal in de verdomhoek werd gezet, omdat ze niet bij het ‘verzet’ was en niet eens was ondergedoken. (Brico had haar een ‘oud-strijdster’ genoemd, doelend op haar morele en spirituele strijd.)
Henriëtte Boas heeft in een tweede, uitgebreid artikel (8), niet opgenomen in de bundel Reacties, de ‘algemene verering voor Etty Hillesum’ het ‘Jessica-motief’ genoemd, naar aanleiding van Shakespeare's The Merchant of Venice: ‘De engelzuivere dochter uit een boosaardig Joods gezin, die zich daarvan volkomen losmaakt en er geheel aan ontstijgt, en vaak het “ware geloof” vindt door zich tot het Christendom te bekeren, of althans het niet-Jodendom.’
De oproep van Brico is het enige mij bekende geval waarop dit Jessica-motief van toepassing lijkt: alleen hier wordt zij tegenover zogenaamde ‘geloofsgenoten’ gesteld. Het lijkt mij onjuist, zoals Boas doet, dit motief toe te passen op ‘de algemene verering die zij thans geniet’.
| |
Een speciale relatie met God
Een derde auteur die Etty Hillesum expliciet heiligheid toeschreef (waarschijnlijk alle drie onafhankelijk van elkaar) was de recensent van de New York Times, Terrence Des Pres (9, in vertaling in Reacties op p. 68). Volgens de inleiding van Gaarlandt in de bundel Reacties had deze recensie ‘grote invloed op de verbreiding van Etty's boek in het buitenland’ (3, p. x).
Terrence Des Pres fundeert zijn idee van haar heiligheid geheel anders dan de eerder genoemde auteurs. ‘She is speaking to God, or in fact, talking with Him, and this is, I think, the authentic language of sainthood.’
Er is wel opgemerkt dat Etty Hillesums spreken tot God (niet ‘met’ hem, zou ik denken, ze ontvangt geen antwoord, al noemt zij het zelf eens een ‘samenspraak’ (2, p. 682)) ten dele berust op een joodse traditie. Inderdaad, het hele Oude Testament door ziet men deze gewoonte, vanaf Adam en Kain, die toch geen heiligen waren, evenmin als de velen die volgen. Men zou ook een verwantschap kunnen zien in het spontane gebed van vele christenen. Een verschil zou kunnen zijn dat het gebed, bijvoorbeeld in kerken, veelal iets plechtstatigs heeft en vaak volgens bepaalde patronen verloopt, terwijl haar praten tot God uitzonderlijk direct en zelfs amicaal aandoet. Ze gaat hem dan ook al gauw tutoyeren. In dit amicale zou men een overeenkomst kunnen zien met Tewje, de melkboer in The Fiddler on the roof, dus weer een joodse parallel. Een tegenstelling blijft dat Tewje's gebabbel tegen God een komieke noot heeft, terwijl haar monologen tot God over de diepste ervaringen in haar gaan, met de grootste intensiteit beleefd.
In dit verband is het misschien van belang te noemen dat Etty meestal niet aan het bestaan van God als een macht buiten haar geloofde. Een veel geciteerde uitspraak van haar is dat zij God ziet als ‘dat allerdiepste in me, dat ik gemakshalve maar God noem’ (2, p. 523). Hierin was ze echter niet consequent, zoals vooral door Smelik wordt benadrukt (3, p. 214).
Het is duidelijk dat Terrence Des Pres wezenlijke aspecten van Etty heeft begrepen. Dit blijkt onder andere uit de laatste zinnen van zijn recensie van An interrupted life: ‘Despite the book's misleading title, Etty Hillesum's life was not interrupted. It was, as few lives are, whole, complete, given.’ Tot deze conclusie over de titel van het boek waren reeds eerder twee recensenten gekomen die ook met deze opinie in de bundel Reacties zijn overgenomen: Fens (3, p. 9, 10) en Herzberg (3, p. 13). In de termen van laatstgenoemde: ‘Is het niet juist een vervuld leven?’ Ook in dit geval schijnen de drie critici van de titel Het verstoorde leven, onafhankelijk van elkaar, tot deze conclusie te zijn gekomen. Terrence motiveert dit idee onder andere met zijn evaluatie van het boek als
| |
| |
‘a story of spiritual growth such as I have seldom seen anywhere’.
| |
Martelaarschap
In heiligenlevens wordt martelaarschap vaak centraal gesteld. Geen enkele bewonderaar van Etty Hillesum heeft haar op grond hiervan expliciet een heilige genoemd. Ook de term ‘martelares’ ben ik nergens tegengekomen, maar impliciet speelt dit idee een rol zowel in de verering voor haar als in de kritiek op haar. Volgens mij berust dit voor een groot deel op de onjuiste voorstelling van haar leven en dagboek, vaak door eenzijdige selectie van teksten of door commentaren die niet door het dagboek worden gesteund. Haar ‘martelaarschap’ bevat de volgende elementen:
a. | Zij zou beter dan anderen en met grote stelligheid hebben geweten dat ‘Polen’ voor haar de dood betekende. |
b. | Zij had haar leven kunnen redden door onder te duiken. |
c. | Toen zij haar oproep voor Westerbork ontving, zou ze zonder aarzelen aan deze oproep gehoor hebben gegeven. |
c. | Vanuit Westerbork zou zij later vrijwillig zijn meegegaan met een transport naar Auschwitz. |
Bij drie van deze vier punten is uitgever Gaarlandt vooropgegaan in zijn publikatie van Het verstoorde leven. Hierin heeft hij vooral het eerste punt grote nadruk gegeven.
a. Zo staat op de achterkant van de omslag: ‘Zij onttrekt zich niet aan wat zij als haar opdracht ervaart: meegaan met het joodse proletariaat naar Polen, naar wat zij wist dat op de dood zou uitlopen.’
Van sterke invloed op een wijdverbreide opinie over Etty Hillesums doodsverwachting is ook één citaat van haar dat, met kleine wijzigingen van haar tekst, maar met een veel essentiëler weglating, er bij de lezer wordt in gehamerd door het te herhalen op opvallende plaatsen. Dit betreft de eerste zin van een tekst, voor de eerste maal afgedrukt op een apart blad vóór de titelpagina van Het verstoorde leven; een tweede maal op de eerste bladzij van Gaarlandts inleiding; en een derde maal in het dagboek zelf. Deze zin luidt: ‘Goed, deze nieuwe zekerheid dat men onze totale vernietiging wil, aanvaard ik.’
De redacteur van de volledige Nagelaten Geschriften, Klaas A.D. Smelik, wilde in zijn verantwoorde essay in de bundel Reacties (3, p. 210) blijkbaar geen al te openlijke kritiek op Gaarlandt geven (beiden delen samen de eer van de publikatie van Etty Hillesums werk). Zo schrijft hij slechts achterin de bundel, bij de pagina-verwijzing van citaten: ‘Deze passage is in H.V.L., p. 109, niet correct weergegeven.’
In zijn essay zelf geeft Smelik op pagina 216 de gecorrigeerde versie, met zijn commentaar: ‘Vandaar deze volstrekt onlogische passage, die in het oorspronkelijk luidt: “Het geldt nog: het weten in mij dragen, dat m'n verlangen wordt vervuld, dat ik eens naar Rusland zal gaan, dat ik eens één van de kleine verbindingsschakels zal worden tussen Rusland en Europa. Dat is een zekerheid in me, die niet verstoord wordt door die nieuwe zekerheid: dat men onze vernietiging wil. Ook dat aanvaard ik”.’
Het wezenlijke verschil tussen deze authentieke versie van het dagboek en de versie in Het verstoorde leven, zo bekend in Nederland en in alle landen waar dit boek in vertaling verschenen is, is dus dat Gaarlandt ervan gemaakt heeft dat Etty Hillesum met open ogen, willens en wetens, de dood tegemoet is gegaan, terwijl Smelik haar plannen voor een toekomst na de oorlog ook citeert. Smelik noemt de combinatie van deze twee zekerheden ‘volstrekt onlogisch’, maar dat is in feite niet zo. Aan de ene kant geeft zij hier aan dat het Duitse plan de vernietiging van de joden ‘wil’; aan de andere kant voelt zij, wanneer zij dit schrijft, een zekerheid dat zij persoonlijk de oorlog zal overleven.
Voorzover ik weet, heeft geen enkele commentator erop gewezen dat Etty Hillesum een soort persoonlijke overlevings-fantasie heeft
| |
| |
gehad. Als zij in juli 1942 haar voornemens beschrijft voor haar bagage naar Westerbork, komen daar ook De Idioot van Dostojewski en Russische woordenboekjes bij ‘om de taal te onderhouden’. En dan schrijft zij: ‘Dat kan natuurlijk toch nog een heel merkwaardig geval met mij worden, wanneer ik bij onze registratie opgeef als beroep: lerares Russische taal. Het zal wel een “Einzelfall” sein en de consequenties daarvan laten zich nog moeilijk overzien. God weet langs wat voor geforceerde omwegen ik toch nog eens in Rusland kom, als ze me, met talenkennis en al, in hun klauwen gekregen hebben.’ (2, p. 507)
Elders schrijft zij dat ze in een ‘arbeidskamp’ in Polen ‘in drie dagen dood’ zou zijn, ‘omdat mijn lichaam niets waard is’ (2, p. 500). Zij was inderdaad snel uitgeput na lichamelijke inspanning. Maar als Duits-Russisch tolk of vertaalster zou zij misschien wel kunnen overleven. Deze fantasie schijnt niet alleen overleving als achtergrond te hebben, maar het via Polen in Rusland belanden, wat overleving impliceert. En verder kan hierbij het idee hebben gespeeld dat ze graag in Polen haar ‘beroep’ zou uitoefenen en in een positie zou zijn om anderen te helpen. Deze fantasie komt nà haar uitspraak over ‘in drie dagen dood’.
Hoe reëel zo'n fantasie was om in Polen haar eigen beroep uit te oefenen, kon zij natuurlijk niet weten. Tenslotte heeft Primo Levi (10) in het Auschwitz-complex wèl een begunstigde positie in zijn eigen vak, de chemie, gekregen.
Waar het hier om gaat is dat Gaarlandt in Het verstoorde leven op vele manieren de suggestie heeft gewekt dat Etty Hillesum zeker was van haar aanstaande dood (door zijn veranderingen en weglatingen, door zijn commentaren en door zijn voorwoord bij de Amerikaanse tekst: ‘Etty, with her clear vision, instinctively knew that she would not return from the camps’). Dit idee is door bijna alle commentatoren overgenomen, door de pro- en de anti-Etty Hillesummensen. Nog onlangs schreef Koos van Zomeren, in een recensie over de bundel Reacties, dat Etty Hillesum aan ‘ondergangsverheerlijking’ deed en ‘een filosofie om te sterven’ bood. (11) In feite bood zij geen enkele filosofie en verkondigde ze, met vele variaties, haar levensgevoel: ‘Wat is het leven toch mooi.’ (2, p. 563) Bij haar afscheid van vrienden in Amsterdam benadrukte zij, op een overtuigende wijze, dat zij zeker wist dat ze terug zou komen.
b. Het tweede punt, genoemd in verband met Etty Hillesums ‘martelaarschap’, is dat ze haar leven had kunnen redden door onder te duiken. Hier hadden zij en veel joden in haar omgeving allerlei bezwaren tegen, uitvoerig beschreven door Regenhardt in zijn essay over zijn interviews met haar vrienden en kennissen in de bundel Reacties (3, p. 192).
Zo citeert hij haar beste vriendin Alice Levie: ‘Ik wil niet dat andere mensen hun leven wagen voor het mijne.’ Een jeugdvriendin, Leni Wolff, had ‘verhitte gesprekken’ met haar over de onderduik, met andere argumenten: ‘Mijn ouders vonden het schandalig dat ik onderdook. Veel te gevaarlijk, de oorlog zou toch niet lang meer duren.’ (De Duitsers dreigden onderduikers als strafgevallen te transporteren, daarom werd de onderduik hier als veel te gevaarlijk beschouwd.) ‘Als je onderdook, was je niet solidair met je eigen mensen, was je een verrader. Ik heb het toch gedaan.’ ‘Ik loop nog - en dat doen ze allemaal die het overleefd hebben - met schuldgevoelens.’ Etc.
Men denkt bij Etty Hillesum in dit verband te gemakkelijk dat onderduiken ook veiligheid zou betekenen. Presser schat dat van de joodse onderduikers misschien de helft is opgepakt, terwijl de andere helft het heeft overleefd. Hij benadrukt ook dat hierover geen cijfers bestaan (12 deel 11, p. 245). Dit betekent overigens wel dat, achteraf bezien, de kansen op overleving groter waren voor de onderduikers.
Voor Etty Hillesum speelden echter, bij haar rotsvaste besluit tegen een onderduik, argumenten van eigen veiligheid geen rol. Voor haar was het een kwestie van solidariteit met de andere joden, ook in het bijzonder met het joodse proletariaat. Dit laatste argument (het proletariaat dat niet kon onderduiken) zou
| |
| |
volgens Boas (4) een fantasie van Gaarlandt zijn, maar het wordt bevestigd in de interviews van Regenhardt. In een van deze interviews (met Glassner) wordt nòg een argument van Etty Hillesum genoemd dat aansluit bij haar dagboek: zij wilde het lot van haar volk óók ten volle meemaken ‘zodat ze er later over kon schrijven’. (3, p. 196)
Zo hoeft men zeker niet te twijfelen aan haar motief van solidariteit met de andere joden (eventueel een punt voor haar ‘martelaarschap’), maar uiteraard zijn de achtergronden van dit soort beslissingen complex.
c. De oproep voor Westerbork. Dit is een punt van Gaarlandts inleiding in Het verstoorde leven, ook nog in de verbeterde negentiende druk. Hij schrijft: ‘Als haar oproep komt, begin augustus, gaat zij zonder aarzelen naar Westerbork. Aan het lot van de joden, het “Massenschicksal” zoals zij dat als onafwendbaar ziet, wil zij zich niet onttrekken.’
Deze beschrijving is in strijd met de uitgebreide gegevens van de Nagelaten Werken (2, p. 519 en 774). De oproep voor Westerbork kwam op 14 juli en haar reactie erop was net zo als de reacties van veel radeloze, bange joden: ze solliciteerde naar een baantje bij de Joodse Raad in Amsterdam, op dringend advies van haar broer, en werd met hulp van connecties meteen aangenomen. ‘Ik kon die oproep niet eens goed tot me laten doordringen, na een paar uur was ik hem al weer kwijt ook’ (2, p. 525). Dat zij zich inderdaad, evenals vele anderen, angstig voelde over wat verder zou kunnen gebeuren, biecht ze op aan God tijdens de twee weken waarin ze voor de Joodse Raad in Amsterdam een administratieve functie vervulde: ‘Ik wil het je in een zwak moment wel eerlijk bekennen: als ik uit dit huis weg moet, weet ik me geen raad’ (2, p. 527, 22 juli '42).
Gelukkig voor Etty Hillesum heeft in dit geval haar zwakte niet lang geduurd. Spoedig hierna gaf zij zich vrijwillig op bij de Joodse Raad voor de ‘Sociale Verzorging Doortrekkenden’ in Westerbork en op 30 juli kwam ze daar aan.
Dit is dus wel een heel ander verhaal dan dat uit de inleiding van Het verstoorde leven. Daar ziet men een soort heilige, met opgeheven hoofd, die ‘zonder aarzelen’ meteen gevolg geeft aan een (verkeerd gedateerde) oproep. Na gedetailleerde studie van de Nagelaten Werken ontstaat een veel genuanceerder en menselijker beeld: een aanvankelijk bang meisje, dat doet wat haar werd geadviseerd om haar vertrouwde leven in Amsterdam te rekken, daarna schuldgevoelens, een doorbraak en een beslissing om het anders te doen.
d. Als vierde punt van Etty Hillesums martelaarschap is genoemd dat zij in Westerbork uit vrije wil op de trein naar Auschwitz zou zijn gestapt. Volgens Henriëtte Boas (3, p. 45) wordt deze versie van de gebeurtenissen ‘thans algemeen geschreven’, en ik heb ook de indruk dat veel mensen het zo in hun hoofd hebben.
Voor zover ik het kan nagaan, berust dit misverstand op het t.v.-interview van Herzberg meteen na de verschijning van Het verstoorde leven. Helaas is slechts een fragment van dit interview (het was zeer indrukwekkend) opgenomen in de bundel Reacties. Hier zegt Herzberg: ‘In de voorrede staat dat ze dat (het transport naar Polen) helemaal vrijwillig gedaan heeft’ (3, p. 13). Hier vergiste Herzberg zich: in het voorwoord van Het verstoorde leven heeft Gaarlandt niets geschreven waarop men de uitspraak van Herzberg zou kunnen baseren. En in de laatste bladzijden van het boek (de brief van Vleeschhouwer) ziet men dat Etty Hillesum juist al het mogelijke gedaan heeft om niet met dit transport mee te hoeven.
Als excuus voor Herzbergs vergissing is dan aan te voeren dat hij toen slechts zeer korte tijd heeft gehad om het boek te lezen; dat hij tijdens het interview het boek niet nog eens kon nakijken (hij sprak uit het hoofd); dat hij reeds 88 jaar oud was; dat hij een algemene instelling van Etty Hillesum wel juist weergaf, alleen klopte het niet voor deze specifieke gebeurtenis; en tenslotte dat Gaarlandt weliswaar in zijn voorwoord niet heeft geschreven wat Herzberg meende, maar dat hij op de ach- | |
| |
terzijde van het boekomslag wel een suggestie in deze richting gaf.
Henriëtte Boas verwijt Etty Hillesum, vooral in een derde artikel (13), dat deze zichzelf wilde vrijwaren van transport vanuit Westerbork, door haar functie daar bij de Joodse Raad. Dit punt wordt het meest overtuigend weerlegd door brief 39 in de Nagelaten Geschriften (2, p. 644), waar ze probeert voor haar ouders en broer de betrouwbaarste van alle ‘Sperre's’ te krijgen (de ‘Barneveld Sperre’ voor ‘Kulturjuden’) en er expliciet bij schrijft dat zij zelf hier geen gebruik van wil maken. Dit bevestigt dus het principe waar het Herzberg om ging, al is het in een andere context: dat ze voor zichzelf geen ‘veiligheid’ zocht, wèl mee op transport wilde, alleen niet samen met haar ouders. Zij zelf schrijft hierover in een brief van 10 juli 1943: ‘Het is geen angst voor Polen, dat ik niet met m'n ouders samen ga, maar angst om ze te zien lijden. Dus toch weer lafheid.’ (2, p. 669)
| |
De goede werken
Van een ‘heilige’ verwacht men ‘goede werken’. En ook in dit opzicht heeft Gaarlandt voorop gestaan, hoewel hij ook hierbij geen van deze beide termen gebruikt heeft.
In zijn inleiding tot Het verstoorde leven schrijft hij dat Etty Hillesum haar talenten ingezet heeft om anderen ‘verlichting’ te brengen (bedoeld als steun in hun lijden) en dan: ‘overlevenden van de kampen hebben bevestigd dat Etty inderdaad tot het laatst toe een “lichtende persoonlijkheid” geweest is.’ (...) ‘Een Rode-Kruisbericht meldt op 30 november 1943 Etty's dood in Auschwitz.’ (1, p. 8)
Voor enkele details van deze citaten past een zekere skepsis. Het meervoud ‘de kampen’, met de toevoeging ‘tot het laatst toe’ kan niet worden waar gemaakt, want niemand heeft enige mededeling kunnen doen over Etty Hillesums verblijf in Auschwitz. Dat het Rode Kruis op 30 november 1943 haar dood zou hebben gemeld, is onmogelijk, omdat het Rode Kruis tot na de oorlog geen berichten heeft gegeven over getransporteerde joden en hiervoor onlangs scherp is bekritiseerd. Wel heeft het Rode Kruis na afloop van de oorlog gegevens verzameld over getransporteerde joden. Het lijkt vrijwel uitgesloten, voor ieder die iets van de toestanden in Auschwitz weet, dat iemand zich in 1945 overlijdensdata uit 1943 heeft herinnerd. Juist de vrouwen van het transport van 7 september 1943 kwamen in zulke afschuwelijke toestanden dat ‘hun levensduur op maximaal twee maanden werd geschat’. (2, p. 809) Etty had een zwakke gezondheid en zal bijna zeker lang vóór 30 november zijn omgekomen. Evenals andere onjuiste of oncontroleerbare gegevens is deze datum door veel commentatoren overgenomen.
Dat Etty Hillesum in het laatste jaar van haar leven ‘iets stralends’ had, is door verschillende mensen bevestigd die haar of haar werk hebben beschreven. Ook ziet men in haar brieven hoe sterk zij zich heeft ingezet om voor anderen iets te doen. Over het resultaat van al haar moeite moet men inderdaad te rade gaan bij ‘overlevenden’. Hierover geeft het artikel van Regenhardt (3, p. 192), zijn interviews met mensen die haar gekend hebben, een overzicht. De oogst aan ‘goede werken’ is daarbij niet groot.
Een van de overlevenden van de kampen met wie Regenhardt gesproken heeft, was Liesl Levie, ‘die met veel liefde terugdenkt aan Etty’ (een liefde die wederzijds was, maar in Westerbork lijkt te zijn bekoeld). In dit interview beperkte Liesl zich tot haar verbazing dat Etty ‘met die vreselijke mensen van de Joodse Raad omging’. Ze vond ‘dat het helemaal niet bij Etty paste dat ze daar zat waar de een de ander heeft weggestuurd’. Dit was Etty met haar eens (3, p. 197), mede daarom wilde ze telkens ook mee op transport, maar ze meende, tot het zo ver was, de anderen nog te kunnen helpen en troosten. Natuurlijk heeft zij zelf nooit mensen ‘weggestuurd’.
Een andere overlevende, Gerhard Durlacher, later socioloog en schrijver, was vijftien, toen hij Etty Hillesum in Westerbork oppervlakkig leerde kennen. Hij was misschien be- | |
| |
vooroordeeld tegen haar door zijn vader, die ‘een bloedhekel aan haar had’. (Deze vader is omgekomen.) ‘Ze zei wel dat ze de mensen troostte, maar ze maakte ze ook doodongelukkig door teveel gevoeligheid. Ik heb een keer gezien dat ze iemand troostte, maar die kreeg zo'n huilbui dat ze eigenlijk niet meer bijkwam door dat getroost en gewoonweg onder tranen op transport ging.’ Uit haar eigen beschrijvingen krijgt men de indruk (en dit ligt ook voor de hand) dat ze andere vrouwen vooral troostte als die reeds in tranen waren. Als dan alle verdriet heviger loskwam, ‘ontnam ze de mensen hun zelfbescherming’, zoals Durlacher het uitdrukt. Men zou zich kunnen afvragen of het volle doorbreken van ten dele ingehouden verdriet een extra belasting was of een katharsis. Deze beide aspecten vindt men misschien terug in het commentaar van Weinreb over een hevige huilbui van Etty Hillesum zelf, nadat ze een schokkend transport had meegemaakt. Iemand zei tegen haar: ‘Juffrouw, hou nu op, we hebben al zorgen genoeg, we moeten geen klaagvrouwen hebben.’ Weinrebs eigen reactie is dan: ‘We lieten maar en het deed wel goed, dan hoefde je zelf tenminste niet te huilen.’ (2, p. 793)
Durlacher vermeldt ook nog: ‘Ik denk dat ze gewoon veel praktisch werk heeft gedaan, met echte sociale overtuiging.’ Hierbij noemt hij dan wat men ook bij haar zelf kan lezen: ze hielp mensen die in Westerbork kwamen zonder rugzak, lepels, vorken etc. Verder vond hij haar ‘extatisch’.
Nog een andere overlevende noemde haar ‘een beetje schwärmerisch’. Ze zei steeds dat ze anderen toch moest helpen. Ja, ‘ze kon ze helpen van de straat in de trein. Verder kon ze toch niet helpen’ (3, p. 203). Etty Hillesums twijfel aan de effectiviteit van haar hulp wordt hier ook beklemtoond.
En toch kan men de hulp die zij anderen in Westerbork gaf, niet afdoen met haar zorg voor kleren en schoenen die, zoals zij had gehoord, bij aankomst in Auschwitz toch werden afgepakt. (2, p. 670) In haar dagboek en brieven ziet men hoeveel mensen zich met vragen en klachten tot haar hebben gewend en hoe intens zij heeft geluisterd. Dit is een reële hulp die ook in goede psychotherapie steeds weer wordt ervaren: ‘De kreet is gehoord.’
Maar dan is er nog iets anders. Het meest verrassende essay in de bundel Reacties vind ik dat van Loet Swart: ‘Etty Hillesum en de mystieke traditie’ (3, p. 133). Hier is het centrale motief dat zij, waar ze zich in haar dagboek uitschreef, soms zonder zelf te begrijpen wàt ze schreef, tot beelden en tot ervaringen kwam die eeuwen geleden zijn beschreven door mystici (joodse en christelijke), waar ze geen weet van had en waar lezers ook wel vaak als ‘vreemd’ overheen zullen lezen. Dit betreft enerzijds de ‘wezensmystiek’, dat wil zeggen de ervaring van een onmetelijke ruimte in zichzelf, in beeld gebracht door eindeloze, vlakke landschappen, waar ze God voor dankt: ‘Ik dank je ervoor dat ik zo vol wijdheid mag zijn soms, die wijdheid is toch niets anders dan een vervuld zijn van jou.’ Anderzijds betreft dit ook het in-zich-beleven van al het lijden in de wereld, zodat ze zich tot ‘slagveld’ laat maken: ‘Het is daar soms een allerbloedigst slagveld bij mij.’
Hierbij ervaart zij een volgens Swart mystiek soort participatie met anderen. In Amsterdam had zij een sterke kwaadheid gevoeld tegen medewerksters van de Joodse Raad, die haar ‘afblaften’ (2, p. 537). In Westerbork waren de heren-medewerkers van deze Raad misschien niet beter, maar zij beschrijft de ervaring van een merkwaardig soort verbondenheid met hen. ‘Dikwijls wanneer ik daar rond liep in Westerbork, tussen de rumoerende, kibbelende en àl te actieve leden van de Joodse Raad, dan dacht ik: ach, laat mij maar een stukje ziel van jullie zijn. Laat ik maar de opvangbarak zijn van het betere in jullie, dat er toch zeker in ieder van jullie is. Ik hoef niet zo veel te doen, ik wil er alleen maar zijn.’
Het gaat hier dus niet om ‘goede werken’, die waren er niet zo veel. Maar misschien kan men in deze beschrijvingen wel iets herkennen van wat Gaarlandt noemde: een ‘lichtende persoonlijkheid’.
| |
| |
| |
Evaluatie
Honderden mensen hebben met grote bewondering en warmte over Etty Hillesum geschreven, slechts weinigen kritisch. Maar als men om zich heen vraagt wat lezers van haar vinden, hoort men nog wel eens andere geluiden. Dit betreft in de eerste plaats lezers die het maar vreemd of dwaas vinden dat zij zich met voorbedachten rade heeft laten vermoorden. Dit idee over haar is hier bestreden.
Een tweede kritiek is voor lezers vaak moeilijker te formuleren, of men schaamt zich het hardop te zeggen. Dit is dan dat sommigen Etty Hillesums manier van schrijven overdreven en halfzacht vinden. Deze, vaak ingehouden kritiek, is in hoge mate bevorderd door geknoei met haar teksten, in beide selecties van haar dagboek (1 en 14), steeds in de ‘halfzachte’ richting. Zo zijn vaak agressieve uitingen van haar weggelaten of omgewerkt tot het tegendeel van wat zij in feite heeft geschreven. Hetzelfde geldt ook voor de commentaren, onder andere de ‘mooier gemaakte’ feiten over haar leven. Voor zover lezers Etty Hillesum hebben afgewezen mede op grond van dit soort heilig-makers, hebben die haar onrecht gedaan.
Dit geldt wel in het bijzonder voor de eerste heilig-verklaarder, Heldring, een scherpzinnig politiek analyticus, maar geen gevoelig literair recensent. Hij doorzag niet de dubbele bodem in haar fantasie om de ‘ongelukkige Gestapojongen’ in psychotherapie te nemen en hem daarbij eens goed te kakken te zetten. Hij spreekt een vluchtig ‘heilig’ uit en eindigt dan zijn tweede artikel met een onbedoeld-negatief eindoordeel: ‘In elk geval is een groot schrijftalent aan haar verloren gegaan. Misschien zou zij, als zij in leven was gebleven, zijn uitgegroeid tot een tweede Carry van Bruggen.’
In feite is met Etty Hillesums dagboek een groot schrijftalent gewonnen en is zij tijdens het schrijven ervan ‘uitgegroeid’ tot wat we nu vooral in het latere deel van haar geschriften zien.
Hierover schijnen de literaire specialisten het wel eens te zijn, ook juist de twee recensenten die zeer kritisch over haar hebben geschreven: Karel van het Reve en Henriëtte Boas. De eerstgenoemde (3, p. 41) ziet een ongewoon snelle ontwikkeling in haar wijze van schrijven, van ‘bakvisachtig’ en ‘broeierig’ in 1941 tot ‘echt goed schrijven’ in ‘eenvoudig en helder proza’ in 1942 en 1943. Onafhankelijk van hem (vrijwel gelijktijdig gepubliceerd) komt Boas tot nog extremer standpunten. Zij heeft felle kritiek op Etty Hillesum, onder andere omdat zij niet genoeg joods zou zijn geweest; maar komt dan tot de conclusie: ‘Het zijn, vooral in het laatste gedeelte, geschriften van zeer grote schoonheid en van een verwonderlijk hoog religieus-wijsgerig niveau.’(...) ‘Verschillende passages verdienen het bij kleine gedeelten te worden gelezen en herlezen’ (3, p. 47).
Herzberg formuleert de vraag of Etty Hillesum, wanneer ze in leven was gebleven, het niveau van haar dagboek had kunnen overtreffen, als volgt: ‘Dit (het dagboek) is het toppunt van wat iemand kan, ook stilistisch. Ik geloof niet dat iemand verder kan komen dan dit’ (2, p. 14). Toen Herzberg dit zei, had hij nog geen kennis kunnen nemen van de zure, hooghartige opinie van Heldring dat hij wel een betere schrijfster kent. Etty Hillesum zelf heeft ook nooit een tweede iemand-anders willen zijn. Ze wilde alleen maar méér zichzelf worden, haar potentieel realiseren, en daarin is ze in uitzonderlijke mate geslaagd.
In een uitstekende, koel gehouden studie over haar leven, haar milieu en wat later vereerders van haar gemaakt hebben, schrijft de Belgische historica Els Lagrou: ‘Etty werd gemaakt tot een heilige in wording, met de gebruikelijke vaagheid en cliché-matige idealisering, die heiligen-makers aan de dag leggen.’ (15, niet opgenomen in de bundel Reacties. Gebaseerd op het volledige materiaal vóór dit was gepubliceerd.) Dit soort heiligen is statisch, consequent, een smalle, rechte weg volgend. Etty Hillesum was van dit alles het omgekeerde: uitermate dynamisch, tegenstrijdig, ze volgde haar innerlijke impulsen van het mo- | |
| |
ment. Haar slingerwegen zijn door degenen die haar teksten bewerkt hebben en commentaar hebben geleverd, vaak rechter gemaakt, met de valstrikken van misleidende conclusies.
Om enkele van de belangrijkste misverstanden over Etty Hillesum samen te vatten:
a. | Het is niet waar dat zij bewust verwachtte in Polen te zullen omkomen. Zij heeft deze mogelijkheid onder ogen gezien en geaccepteerd, maar ze bleef vervuld van wat ze nà de oorlog zou doen. Ze meende wel eens, met haar zwakke gezondheid, een ‘arbeidskamp’ niet te zullen overleven, maar hoopte ook wel eens in Polen werk te krijgen waarin ze haar talenkennis zou kunnen gebruiken, en van daar naar Rusland te komen. Daarna wilde ze schrijven over de kampen. |
b. | Anderzijds is het niet waar dat zij de eerste stap naar Polen, die naar Westerbork, gemakkelijk heeft genomen. In de allerlaatste, herziene druk van Het verstoorde leven staat nog steeds in het voorwoord dat, als ze haar oproep voor Westerbork krijgt, zij ‘zonder aarzelen’ aan deze oproep gehoor geeft. In feite deed zij hetzelfde als veel terecht-bange joden: ze nam een administratief baantje bij de Joodse Raad in Amsterdam en raakte zo haar oproep kwijt. Toen haar angst had plaatsgemaakt voor schuldgevoel, ging ze vrijwillig naar Westerbork, voor een sociaal-verzorgende functie bij de Joodse Raad. |
c. | Het is ook niet waar, zoals waarschijnlijk veel mensen menen, dat zij vanuit Westerbork vrijwillig met een transport naar Auschwitz meeging, zij heeft juist geprobeerd aan dit transport te ontkomen. Wel was zij van plan met een ander transport mee te gaan, maar dan zonder haar ouders. |
d. | Verder is de stelling dat ze op ‘bovenmenselijke’ wijze niet meer in staat was te haten, ook onjuist. Zij was in alle opzichten menselijk en zo kon ze, tot het eind toe (dat wil zeggen het eind van Westerbork, uit Auschwitz is niets over haar bekend) uiting geven aan afkeer, kwaadheid en afgrijzen, zowel ten opzichte van individuen als van groepen mensen. Door selectie en verandering van teksten, en ook door slecht lezen, zijn deze misvattingen ontstaan. Het is wel waar dat zij ervan overtuigd was dat haat de wereld alleen maar meer onbewoonbaar maakt. |
Deze en andere correcties laten van het beeld van Etty Hillesum als ‘heilige’ weinig heel, als men al meent dat dit een zinvolle term is. Wat overblijft is dat zij, na alle innerlijke stormen van depressies, wanhoop, jaloezie en angst, tenslotte in staat is geweest alles los te laten en toen tot een grote bevrijding en paradoxale geluksbelevingen is gekomen, vervuld van een God die ze in zichzelf gevonden had. Ze heeft in haar laatste jaar ook met grote toewijding geprobeerd anderen te helpen, al was het resultaat hiervan niet zo indrukwekkend. Zij heeft in zichzelf een vervulling ervaren die sommigen als vreemd en extatisch aandeed, terwijl anderen iets van haar innerlijke straling hebben herkend.
Het zal niet gemakkelijk zijn de scheefgetrokken beelden over Etty Hillesum bij een groot lezerspubliek te corrigeren. Deze beelden zijn in Nederland voor een groot deel gevormd door eenzijdige tekst en uitleg in Het verstoorde leven. De zeer verantwoorde ‘wetenschappelijke’ editie van de volledige Nagelaten Geschriften schijnt voor een groot publiek weinig toegankelijk en is in geen enkel land in vertaling uitgekomen. Ik hoop dat er nog eens, in het Nederlands èn in andere talen, een goed leesbare editie van haar werk verschijnt, waarin aan haar volle menselijkheid recht wordt gedaan, inclusief haar mystieke ervaringen, maar zonder ‘bovenmenselijkheid’. Als titel voor zo'n boek stel ik Herzbergs idee voor: Het vervulde leven.
| |
Noten
1. | Hillesum, E., Het verstoorde leven. Dagboek van Etty Hillesum, 1941-1943, De Haan, Haarlem 1981. |
2. | Hillesum, E., Etty. De nagelaten geschriften van Etty Hillesum, 1941-1943, Balans, Amsterdam 1986. |
3. | ‘Men zou een pleister op vele wonden willen zijn’. Reacties op de dagboeken en brieven van Etty Hillesum, Balans, Amsterdam 1989. |
| |
| |
4. | Boas, H., ‘Etty Hillesum: meer egoïsme dan heiligheid’, nrc Handelsblad, 12 januari 1982. |
5. | Heldring, J.L., ‘De heilige van het Museumplein’, nrc Handelsblad, 11 december 1981. |
6. | Heldring, J.L., ‘Een tweede Carry van Bruggen?’ nrc Handelsblad, 4 juni 1982. |
7. | Brico, Rex, ‘Van de Berm af’, Elseviers Magazine, 16 januari 1982. |
8. | Boas, H.,
‘Etty Hillesum in niet-Joodse en Joodse ogen’, in: Neveh Ya'akov. Opstellen aangeboden aan dr. Jaap Meijer ter gelegenheid van zijn 70e verjaardag, Van Gorcum, Zutphen 1982. |
9. | Terrence Des Pres, ‘Eros, God and Auschwitz’, in Book Review van de New York Times, 29 januari 1984. |
10. | Levi, Primo, Is dit een mens, Meulenhoff, Amsterdam 1987. |
11. | Van Zomeren, Koos, ‘Een overmaat aan vergeestelijking. De navolging van Etty Hillesum’. Recensie van de bundel Reacties in de Boekenbijlage van Vrij Nederland, 29 juni 1989. |
12. | Presser, J., Ondergang, Staatsuitgeverij/Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage 1965. |
13. | Boas, H., ‘Nagelaten geschriften Etty Hillesum wekken irritatie’, in: Nieuw Israëlitisch Weekblad, 14 november 1986. |
14. | Hillesum, E., In duizend zoete armen, De Haan, Weesp 1984. |
15. | Lagrou, E., Etty Hillesum, 1914-1943. Een historischbiografische studie. Verhandeling aangeboden tot het bekomen van de graad van Licentiaat in de Moderne Geschiedenis, Leuven 1985. |
|
|