| |
Spaans-Amerikaanse literatuur
Maarten Steenmeijer
Een mythe met een knipoog.
Ibargüengoitia's Estado del Plan de Abajo
De moderne Spaans-Amerikaanse literatuur heeft tot nu toe vier imposante mythische plaatsen voortgebracht, vier fictieve werelden waarin de geschiedenis van een bestaand gebied is omgesmeed tot een mythe, tot een verhaal waarin niet de bovenlaag van de historische feiten wordt verbeeld, maar de onderlaag van de cultuur.
Hoe groot de onderlinge verschillen ook zijn, drie van deze vier moderne mythes zijn in één belangrijk opzicht aan elkaar verwant: ze roepen een statische, gesloten wereld op die door onafwendbare krachten wordt beheerst, een wereld waarin de mens de strijd tegen zijn tekorten (eenzaamheid, doodsangst, haat, domheid, egoïsme, perversiteit) altijd verliest. In alle drie de gevallen is de wereld een labyrint waarin de mens frenetiek naar de uitgang zoekt, zonder echter bij machte te zijn hem te vinden.
Het meest bekend en zonder twijfel ook het meest geliefd is de mythe van Macondo, plaats van handeling van een belangrijk deel van de romans en verhalen van García Márquez. Deze populariteit kan niet los worden gezien van het bedrieglijk kleurrijke jasje waarin de sombere kern van deze mythe is gehuld. De warme, exotische couleur locale, de fantastische en minder fantastische gebeurtenissen en de zorgvuldig gepolijste vorm waarin deze zijn gegoten vormen de bijna sprookjesachtige buitenkant van het verval, het geweld en de
| |
| |
eenzaamheid die het leven in deze wereld bepalen.
In schril contrast met García Márquez' exuberante wereld staat Santa María, waarvoor de schepper, Juan Carlos Onetti, het Montevideo en Buenos Aires van zijn tijd als bouwmateriaal heeft gebruikt. Onetti heeft geen enkele consideratie met de lezer: zijn werk is verstoken van elk spoortje behaagzucht. Een onherbergzamer eenzaamheid dan die waarvan Santa María is doordrenkt laat zich nauwelijks denken. Dat komt niet alleen door het onaantrekkelijke decor - in Santa María is het altijd miezerig, hangt over alles een grijze waas, is alles oud, vervallen -, maar ook omdat de mens in Onetti's wereld het zonder de soms aandoenlijke en bijna altijd onschuldige naïviteit van García Márquez' personages moet stellen. Bij Onetti sleept de mens zich bij zijn volle verstand voort in een desolate wereld, zich er maar al te goed van bewust dat hij slechts overeind blijft door ruime hoeveelheden drank, een groezelig soort wellust en een onmogelijke, fetisjistische nostalgie naar de onherroepelijk verloren tijd van vóór de volwassenheid.
De derde mythische plaats - Comala, dat gestalte heeft gekregen in het piepkleine, uiterst geladen oeuvre van de Mexicaan Juan Rulfo - is in één opzicht nog troostelozer dan Santa María: de hel blijft niet beperkt tot de wereld van de levenden, maar strekt zich uit tot het dodenrijk: ook na de dood blijft de mens gevangen in het labyrint der eenzaamheid.
Blijft over de vierde mythische plaats, die in verschillende opzichten een buitenbeentje is: de Estado del Plan de Abajo, de Deelstaat van de Benedenvlakte, een naam die vanzelfsprekend niet alleen letterlijk moet worden geïnterpreteerd. Deze (fictieve) deelstaat is in het leven geroepen door Jorge Ibargüengoitia, de in 1928 geboren Mexicaanse schrijver die in 1983 in Spanje bij een vliegtuigongeluk om het leven is gekomen. Door dit tragische ongeval is ook de mythe van de Estado del Plan de Abajo een vroegtijdige dood gestorven: het heeft slechts gestalte gekregen in vier tamelijk korte romans, de laatste die de auteur heeft geschreven.
Waarom verschilt Ibargüengoitia's mythe zo sterk van de andere drie mythes? Niet omdat de Estado del Plan de Abajo verder van de historische werkelijkheid afstaat dan Macondo, Santa María en Comala, want ook Ibargüengoitia heeft voor zijn fictieve wereld op ondubbelzinnige wijze geput uit een bestaande geografische en historische werkelijkheid: die van zijn vaderland, Mexico. De Estado del Plan de Abajo is geïnspireerd op de staat waar de auteur is geboren, het droge, ten noorden van Mexico-Stad gelegen Guanajuato, een streek die bekend staat om zijn zilverwinning. Maar door een niet bestaande naam te gebruiken maakt Ibargüengoitia, net als García Márquez en Onetti, de lezer iets duidelijk wat deze bij het lezen van realistische romans (en nog sterker bij historische romans) geneigd is te vergeten: dat een roman - historisch of niet - nooit een beschrijving van, maar altijd een visie op de werkelijkheid is. Door de ruimte waarin zijn verhalen zich afspelen een fictieve naam te geven, benadrukt de auteur dat elke visie op de (roman)wereld voorlopig is, onvolledig, want gebonden aan een gebrekkig geoutilleerde kijker: de mens.
Dat het altijd om een beperkte visie gaat, wordt ook nog door een ander literair procédé benadrukt: alle vier de romans zijn in de ikvorm geschreven. Met andere woorden, de romanwereld wordt slechts gefocaliseerd - gezien - door één personage. Hier zou men tegenin kunnen brengen dat het in elke roman om een andere ik-figuur gaat (in één geval zijn het er zelfs twee), zodat er wel degelijk sprake is van verschillende visies. De overeenkomsten tussen de ik-figuren zijn echter zó groot (in de manier waarop ze zich uitdrukken, in hun gedrag, in hun manier van denken), dat ze met weinig moeite kunnen worden geabstraheerd tot één focalisator. Veelzeggend in dit verband is dat wanneer in Twee misdaden, de enige roman waarin twee ik-figuren voorkomen, het vertelperspectief zich wijzigt, dit geen noemenswaardige veranderingen in de
| |
| |
toon, stijl of Weltanschauung tot gevolg heeft.
De eerste roman die zich in de Estado del Plan de Abajo afspeelt is Estas ruinas que ves (Deze ruïnes die je ziet, 1975). De ik-figuur - en tevens hoofdpersoon - van de roman is een literatuurdocent die terugkeert naar zijn geboortestad Cuévano (de hoofdstad van de Estado del Plan de Abajo) om er les te geven op de universiteit. Het boek verhaalt niet alleen van zijn wederwaardigheden gedurende het eerste semester, maar onthult ook het een en ander over de geschiedenis van de stad en over de trotse bewoners ervan (‘wij zijn het Athene van deze contreien’).
Een kort resumé van de belevenissen van de ik-figuur zou het misverstand kunnen wekken dat het boek niet veel meer om het lijf heeft dan een serie vrij banale romances, studentikoze avonturen en lachwekkende misverstanden. Omdat de verwikkelingen bovendien alleen in Ibargüengoitia's woorden helemaal tot hun recht komen, is een synopsis van de inhoud weinig zinvol. Daarom beperk ik me tot de bespreking van wat ik als de wezenlijke aspecten van Estas ruinas que ves beschouw, aspecten die terugkeren in de romans die Ibargüengoitia hierna nog zou schrijven. Een van de opvallendste hiervan is de nuchtere verteltrant. Bijna zonder commentaar te leveren vertelt - ik zou bijna zeggen: rapporteert - de ik-figuur wat hem overkomt en wat hij om zich heen ziet gebeuren. Hij is wars van gepsychologiseer: er worden geen vragen gesteld of vermoedens geuit over het gedrag van de anderen, terwijl de verteller evenmin knagende twijfels of diepzinnige gedachten over zijn eigen gedrag heeft, dat in banaliteit overigens weinig onderdoet voor dat van zijn omgeving. Veelzeggend voor de vanzelfsprekendheid waarop de soms absurde gebeurtenissen worden gepresenteerd is dat uitroeptekens schitteren door afwezigheid. Met een geveinsde onschuld doet de verteller het voorkomen of zijn tekst over niets anders dan normale, alledaagse dingen gaat.
Voor de lezer is de waarheid echter anders. Estas ruinas que ves geeft een weinig verheffende visie op Mexico en de Mexicanen. Het beeld dat zich bij de lezer vormt, is dat van een gemeenschap waar nepotisme, onbetrouwbaarheid, opportunisme, egoïsme, corruptie en zelfgenoegzaamheid de scepter zwaaien maar verborgen blijven achter een masker van bloemrijke retoriek en grote gebaren. Een gemeenschap waar efficiëntie, kritische zin en intellectuele belangstelling ver zijn te zoeken, waar het machismo en andere erecodes tot ridicule confrontaties leiden en waar een goedkope, want voorspelbare sentimentaliteit in minder dan geen tijd de tranen doet vloeien. Dit weinig flatteuze beeld kan ontstaan omdat de nuchterheid al te nuchter en de vanzelfsprekendheid al te vanzelfsprekend is. Ibargüengoitia creëert zo'n grote ironische afstand tussen de woorden van zijn personages en hun daden, tussen de normen waarvan zij met veel vertoon beweren ze hoog in het vaandel te hebben staan en de weinig verheffende praktijk van hun gedrag, dat er geen andere keuze overblijft dan deze wereld met een grote korrel zout nemen.
Deze oneerbiedige visie zal niet wezenlijk veranderen in de drie volgende romans over de Estado del Plan de Abajo. Variatie is er wel wat betreft de toon. In Estas ruinas que ves is het vrijwel uitsluitend ironie wat de klok slaat. Alleen de titel heeft iets grimmigs: de protserige zelfgenoegzaamheid van deze gemeenschap staat in schril contrast met de fundamenten ervan, de ruïnes uit de titel: ‘ondergelopen mijnen, verlaten zilvergroeven, verwoeste kerken, spooksteden...’ Overblijfselen van een rijk, glorieus, maar broos verleden.
De tweede roman uit de Estado del Plan de Abajo-cyclus, Las muertas (1977; Nederlandse vertaling De dode meisjes), wordt in Estas ruinas que ves aangekondigd. Het is het boek over de rampzalige geschiedenis van twee hoerenmadams en hun personeel die de ik-figuur had willen schrijven, maar waar hij steeds maar niet toe kwam. Ibargüengoitia neemt de honeurs voor zijn personage waar.
De dode meisjes heeft binnen en buiten Mexico sterk de aandacht getrokken. In een bespre- | |
| |
king van het boek noemt Octavio Paz Ibargüengoitia een van de grootste Spaans-Amerikaanse romanschrijvers en De dode meisjes een van zijn beste romans. De dode meisjes is naar mijn gevoel Ibargüengoitia's aangrijpendste roman. Dat komt niet in de eerste plaats door de dramatische geschiedenis - gebaseerd op ware gebeurtenissen -, maar vooral door de afgekloven verwoording ervan. Nog nadrukkelijker dan in Estas ruinas que ves onthoudt de verteller zich van moralistisch commentaar en van psychologisch gewroet. Hij blijft op de achtergrond en beperkt zich tot een droog, zakelijk verslag van de gruwelijke feiten. Zijn reconstructie, vooral aan de hand van getuigenverklaringen tot stand gebracht, luidt in het kort als volgt. Door een onbezonnen crime passionel van Serafina Baladro - hoerenmadam van beroep - komt de politie op het spoor van de dode meisjes naar wie de titel van de roman verwijst. Ze behoorden tot het personeel van Serafina en haar zuster Arcángela. De zes prostituées zijn door een buitengewoon ongelukkige samenloop van omstandigheden om het leven gekomen. De eerste tijdens een ‘bedrijfsongeval’ in de periode dat het de twee zusters nog voor de wind ging, de overige vijf in de tijd dat ze zich met hun personeel in een van hun bordelen schuilhielden, daartoe gedwongen omdat prostitutie van de ene op de andere dag werd verboden. De vrouwen worden onder leiding van Serafina en haar zuster Arcángela in het geheim begraven. Het resterende gezelschap blijft hopen op betere tijden, die weer kunnen beginnen zodra het verbod op prostitutie wordt opgeheven. Geen ongegronde hoop, want de opportunistische en corrupte politiek waaruit het verbod is voortgevloeid, is nog steeds van kracht. De kans dat de balans weer naar de andere
kant zal doorslaan is dus groot.
Corruptie en opportunisme zijn niet de enige Mexicaanse mores uit De dode meisjes die ook al in Estas ruinas que ves te kijk werden gezet. Het grote verschil is dat ze deze keer geen aanleiding zijn voor een onschuldig, droog soort slapstick, maar voor een grimmig verhaal met dramatische gevolgen: de dood van de zes meisjes. Het wrange is dat men de verantwoordelijkheid vrijwel uitsluitend bij de twee hoerenmadams legt, terwijl zij door een ongelukkige speling van het lot niet meer zijn dan de tamelijk willekeurige zondebokken van een verloederd systeem dat het geraamte vormt van een dubbelhartige samenleving. (Al te veel medelijden hoeven we overigens niet met ze te hebben, want uit de epiloog blijkt dat de twee dames zelfs in de gevangenis in staat zijn lucratieve handeltjes op poten te zetten. Ook de gevangenis is Mexicaans grondgebied.)
Het verschil met Estas ruinas que ves lijkt dus hemelsbreed. Toch vinden we ook hier de nuchtere, compacte stijl, ook hier geen gewroet in de gedachtenwereld en het gevoelsleven van de personages. Het grote verschil is gelegen in het feit dat de auteur veel zuiniger is met zijn ironie. De roman is niet gespeend van humor, maar door de streng gecontroleerde dosering is De dode meisjes een buitengewoon beklemmende roman.
Opvallend is ook het veelkleurige effect van Ibargüengoitia's puntige stijl, die deze keer niet alleen zorg draagt voor rake typeringen en een grote vaart in het verhaal, maar die de handeling ook van een kaal, en daardoor des te weerzinwekkender decor voorziet. Op onvergetelijke wijze gebeurt dit in de beschrijving van de operatie van een van de prostituées, Blanca, die na een abortus zwaar aan één kant verlamd was geraakt. De operatie wordt door haar collega's met veel goede wil maar met weinig verstand van zaken uitgevoerd. In het bestek van ongeveer een pagina weet Ibargüengoitia met heel weinig middelen tot aan de grenzen van het incasseringsvermogen van de lezer te komen.
Andere fragmenten krijgen dank zij deze compacte stijl een melancholieke toon, die nergens sentimenteel wordt. Bijvoorbeeld aan het begin van het hoofdstuk waarin de zojuist genoemde Blanca centraal staat. Het fragment is een indrukwekkende oase te midden van de volle, drukke geschiedenis van de twee hoerenmadams. Het geeft een indruk van het
| |
| |
uitzichtloze leven in Ticomán, de geboorteplaats van Blanca:
In Ticomán is het zand wit en zacht, je voeten zakken er in weg als je loopt. Het zand is breed. Er is een rivier vol stenen die uitmondt in de zee. Sinds mensenheugenis hebben de inwoners van de plaats in tijden van droogte in de bedding van die rivier putten gegraven. De mensen van Ticomán zijn afkomstig uit het binnenland en leven met hun rug naar zee. De mannen werken op de maïsvelden, die in de plooien van de heuvels liggen, en de vrouwen geven de varkens eten die op de hof lopen. Geen mens kan zwemmen, geen mens waagt zich in zee, geen mens verwacht iets van de zee. Het enige dat de zee hen te bieden heeft is brandhout: ze wachten tot het in de regentijd door de rivier wordt meegevoerd naar de zee en tot het door de zee wordt teruggeworpen op het strand.
Met het schrijven van Dos crímenes (1979; Nederlandse vertaling Twee misdaden) wilde Ibargüengoitia op adem komen na de gruwelijke geschiedenis van De dode meisjes. De roman is licht verteerbaar en doet dan ook denken aan Estas ruinas que ves. De hoofdpersoon - een van de twee vertellers - is weer prominent aanwezig, en ook hier worden het machismo, de sentimentaliteit, de hypocrisie, de hebzucht en het egoïsme op tamelijk luchtige wijze op de hak genomen. Het zal geen toeval zijn dat de roman veel duidelijker fictie is.
Twee misdaden heeft een ingenieus, thrillerachtig plot, dat de roman zelfs een plaatsje heeft opgeleverd in de detective & thrillergids van Vrij Nederland. De hoofdpersoon, de in poncho en weelderige baard gehulde pseudorevolutionair Marcos González, heeft veel weg van de universitair docent uit Estas ruinas que ves: een intelligente, spitsvondige opportunist, die buitengewoon gevoelig is voor vrouwelijk schoon. Hij wordt beschuldigd van een terroristische aanslag. Hij is weliswaar onschuldig, maar in een samenleving als de Mexicaanse is een beschuldiging op zichzelf al voldoende reden om je uit de voeten te maken: als er geen bewijzen zijn, dan worden ze in een handomdraai te voorschijn getoverd.
Hij ontvlucht Mexico-Stad en zoekt een rijke oom op, die in de Estado del Plan de Abajo woont. Omdat het jaren geleden is dat Marcos zijn oom voor het laatst heeft gezien, weet hij niet dat deze ernstig ziek is en omringd wordt door een hebzuchtige hofhouding van familieleden, die gretig afwachten tot het suikeroompje de geest geeft. Het laat zich raden dat ze Marcos niet met open armen ontvangen. Zijn aanwezigheid is hun een doorn in het oog, vooral als hij de sympathie van de oude man weet te winnen en hem verleidt tot kostbare investeringen in een nieuw mijnproject. Het gevolg is een kluwen van intriges, die Ibargüengoitia weer in de gelegenheid stellen uiting te geven aan zijn oneerbiedige visie op de Mexicaanse handel en wandel. Dat levert ook nu veel vermakelijke passages op. Maar wederom ondergraaft Ibargüengoitia de verwachtingen van de lezer, met name aan het slot. De onverwachte, onnadrukkelijke grimmigheid waarmee de roman eindigt contrasteert fel met de spannende whodunnit-plot en de mild ironische toon van het voorafgaande. Ibargüengoitia, zo wordt duidelijk, gunt zijn lezers vele aangename momenten, maar ook wil hij, zonder zich op te dringen, duidelijk maken dat zijn ambities verder reiken dan het schrijven van ontspanningsliteratuur.
Los pasos de López (De stappen van López, 1981), de laatste van de vier in de Estado del Plan de Abajo gesitueerde romans, gaat als enige ver terug in de geschiedenis. De roman geeft een eigenzinnige versie op de mislukte onafhankelijkheidsstrijd van Miguel Hidalgo, de pastoor die in 1810 met de beroemde ‘grito de Dolores’ (kreet van Dolores) een massale, gewelddadige volksopstand tegen het koloniale juk van Spanje ontketende, een opstand die op bloedige wijze zou worden onderdrukt. Niet de minst belangrijke reden voor de mislukking is dat het anarchistische en massale karakter van de opstand de liberale onafhan- | |
| |
kelijkheidsdenkers in Mexico tegen de borst stuitte. Ze zouden het enkele jaren later zelf op wat ‘beschaafdere’ wijze overdoen. Met meer succes dan Hidalgo en zijn volgelingen, zoals bekend.
Geen enkele lezer die is geïnteresseerd in de historische feiten zal teleurgesteld worden in Los pasos de López. Op consciëntieuze wijze wordt uit de doeken gedaan waarom de volksopstand mislukte: onkunde en verdeeldheid onder de samenzweerders, de verlokkingen van het leiderschap, het gebrek aan discipline in het volksleger, de vernielzucht... Maar misschien is door deze tamelijk grote historische getrouwheid de roman als literair werk minder geslaagd. Het verhaal verliest zich soms in details: over het komplot, over de verdeeldheid onder de samenzweerders, over de veldtochten, de gevechten, de plunderingen... Zeker bij een zo compact schrijvend auteur als Ibargüengoitia springen dit soort uitweidingen snel in het oog.
Dit neemt niet weg dat Los pasos de López een waardevolle bijdrage levert aan de mythe van de Estado del Plan de Abajo. Nog duidelijker dan in De dode meisjes - de andere roman die op ware gebeurtenissen is gebaseerd - laat het vertelperspectief je voelen dat de geschiedenis, de feiten, voor een aanzienlijk deel ongrijpbaar blijven. De ik-figuur - een van de samenzweerders, zij het tegen wil en dank - vertrouwt vele jaren na de onhandige opstand zijn herinneringen toe aan het papier. Zoals alle vertellers van Ibargüengoitia is hij een nuchtere verteller, op het flegmatische af, en heeft hij een scherp oog voor het kleine, veelzeggende detail. Maar deze eigenschappen kunnen niet verhinderen dat veel in nevelen blijft gehuld. Bijvoorbeeld de inborst van de leider van de opstand, de López uit de titel. Wat bezielde deze eenvoudig levende, onopvallende maar raadselachtige dorpspastoor? Ibargüengoitia laat de lezer in het ongewisse.
Het ligt voor de hand te concluderen dat de Estado del Plan de Abajo zo sterk van Macondo, Santa María en Comala verschilt, omdat het een wereld is die ons met een knipoog wordt voorgeschoteld. Want, zoals gezegd, Ibargüengoitia stelt de lezer regelmatig in de gelegenheid zich vrolijk te maken. Maar anderzijds is zijn ironische, spottende visie op de Mexicaanse cultuur niet gespeend van engagement, van tragiek, van grimmigheid. Ik geloof dan ook dat zijn werk tekort wordt gedaan als het alleen wordt gelezen door een humoristische bril, als het gezien wordt als verantwoorde ontspanningsliteratuur. Want juist op het moment dat de lezer zich genesteld heeft in een comfortabele glimlach, vergaat het lachen hem snel omdat het verhaal plotseling een dramatische wending neemt. En als hij heel goed leest, dan ziet hij dat deze lichtvoetigheid gepaard gaat met een sombere scepsis tegenover de Mexicaanse samenleving.
Een van de belangrijkste elementen van Ibargüengoitia's bijzondere mythe is nog niet genoemd: de eigenaardige manier waarop de ik-figuren in het leven staan. Geen van hen wordt slachtoffer van de wereld waarin ze leven, zonder uitzondering blijken ze uitstekend opgewassen te zijn tegen de valkuilen van een samenleving waarin men allesbehalve samenleeft. Het zijn volleerde schelmen: ze hebben een haarscherp inzicht in de geschreven en ongeschreven wetten van hun omgeving en schromen niet hun voordeel te doen met hun kennis. De ironie wil dat deze cynische instelling meer kans op overleving biedt dan de principiële, authentieke eenzaamheid van de personages die de werelden van García Márquez, Onetti en Rulfo bevolken. Ibargüengoitia's ik-figuren hebben op ondramatische wijze afstand genomen van de wereld waarin ze leven. Het paradoxale is dat zij zich door deze ironische distantie als een vis in het water voelen in de wereld waarin ze leven. Deze paradoxale mengeling van onthechting en participatie maakt ze tot postmoderne helden.
Het is verbazingwekkend dat de Weltanschauung in Ibargüengoitia's romans zo modern is, want hun structuur en stijl zijn veel traditioneler dan de door de grote boom-auteurs gehanteerde. De auteur is bepaald
| |
| |
niet scheutig met (post)modernistische kunstgrepen. Dit neemt niet weg dat Ibargüengoitia's mythe een heel aparte plaats in de Spaans-Amerikaanse literatuur inneemt. De lichtheid van zijn werk (de droge ironie, de puntige stijl, de bewuste oppervlakkigheid) maakt het tot een vreemde eend in de Spaans-Amerikaanse bijt. Dat verklaart misschien de geringe bekendheid ervan in Nederland: Ibargüengoitia's werk past noch binnen het exotische (García Márquez, Vargas Llosa, Neruda, Allende) noch binnen het kosmopolitische, intellectuele imago (Borges, Cortázar, Paz) dat de Spaans-Amerikaanse literatuur in ons land heeft.
|
|