| |
| |
| |
Hugo Pos
De rode Toyota
Het is niet aannemelijk dat de rode Toyota, die bij Gonsalves & Sons in de showroom stond, Het Leven der Auto's van Ilya Ehrenburg heeft gekend. Toch zal men hem - de uitgang a is bedrieglijk - een hoge mate van onderscheidingsvermogen niet kunnen ontzeggen. Als een zelfbewuste primus inter pares wist hij een niet te overbruggen afstand te scheppen tussen hem en zijn mededingers, welke wereldwijd bekende namen die ook droegen.
‘Oom Ben, zullen we Erna die Toyota niet cadeau doen?’
Oom Ben, oudste firmant van Gonsalves & Sons, eigenaar van de showroom en importeur van een ruim assortiment automerken, was niet enkel en alleen een geslaagde self-made zakenman, die het binnen de koloniale verhoudingen tot grote welstand had gebracht. Hij was in zijn hele doen en laten het prototype van een bemiddelaar, een rol die hem - ofschoon hij nooit op de planken had gestaan - op het lijf was geschreven.
‘Oom Ben’. De man die hem op een dergelijke familiaire manier aansprak was van deze bemiddelende hoedanigheid beter dan wie dan ook op de hoogte. Mr. Freddie Hooplot was op nog jonge leeftijd door zijn intelligentie en leergierigheid op de Paulusschool al opgevallen, hij had de surnumerairscursus met klinkende cijfers doorlopen en werkte nu als adjunct-commies op de Gouvernements-Secretarie. Met een grote dosis nauwgezetheid en het achterwege laten van alles dat in de verste verte op het ontplooien van eigen initiatieven zou kunnen lijken was een mooie ambtelijke carrière niet uitgesloten. Desondanks was het in deze naoorlogse tijd zonder universitaire opleiding niet meer zo eenvoudig om hogerop te komen. Gelukkig was bij de gevestigde zakenlieden het inzicht gerijpt dat hun belang het meebracht niet alles bij het oude te laten en dat een moderne, in Europa (liefst Nederland) opgeleide intelligentsia een noodzakelijke voorwaarde was voor een evenwichtige sociale en economische ontwikkeling van het land. Het was dus niet ongewoon dat Freddie Hooplot door oom Ben in de gelegenheid werd gesteld om aan de vu in Amsterdam zijn meestertitel te halen. Bij het terugbetalen van het renteloze voorschot werd als iets vanzelfsprekends niet lang stilgestaan. Dat zou pas hoeven te gebeuren als Freddie straks genoeg verdiende om de schuld, desgewenst in maandelijkse termijnen, af te lossen.
Freddie heeft zijn studie in vier jaar afgemaakt. Vier jaar is kort, daar is iedereen het over eens, maar voor Erna, zijn vriendin, waren het vier lange, lange jaren. Ze was in alle opzichten het tegendeel van haar oudere zuster, die nu al drie kinderen van drie verschillende mannen had en in
| |
| |
de wandeling ‘hete bol’ werd genoemd. Om voor dat verachtelijke epitheton gespaard te blijven had ze zich voorgenomen zich met niet meer dan één man in te laten. Dit voor hautain aangeziene gedrag - ‘wat verbeeldt die meid zich wel?’ - bracht haar in een zeker isolement, waardoor ze zich, meer dan anders het geval zou zijn geweest, op haar werk ging toeleggen. Als cassière bij Gonsalves & Sons wist zij door haar stiptheid en prettige verschijning, licht gekleurd en een tikkeltje Chinees, de aandacht van oom Ben te trekken.
Hij spoorde haar aan om een boekhoudcursus te volgen en binnen de kortst mogelijke tijd werd ze een van zijn vertrouwdste medewerkers. De terugkeer van Mr. Hooplot bracht daarin verandering. Freddie was niet op zijn voorstel ingegaan om na afloop van zijn studie nog een jaar stage te lopen bij een bevriende handelsfirma in Rotterdam. Vol zelfvertrouwen was hij meteen na aankomst in Paramaribo een advocatenpraktijk begonnen. Erna zegde haar baan op om op het kantoor van haar vriend te gaan werken. Het was een eenmanskantoor dat zich voornamelijk bezighield met wat hier te lande de sociale advocatuur wordt genoemd, maar wat in Paramaribo nog een onbekend fenomeen was en al daarom iets verdachts. Een dergelijke vorm van dienstverlening brengt, van welke kant je het ook bekijkt, weinig brood op de plank en het lag dan ook voor de hand dat Freddie zich met de politiek ging inlaten. Maar juist op dit gebied was het dat zijn intelligentie hem parten speelde. Advocaat voor de armen en minder bedeelden mocht dan lofwaardig zijn, al gauw deed het gerucht de ronde dat hij de mensen opzette tegen de gevestigde orde van banken, importeurs, handelshuizen, multinationals. Het gerucht nam in deze kringen een zodanig vaste vorm aan, dat Ben, om niet als de aanstichter van het kwaad te worden aangemerkt, het geraden vond een gesprek onder vier ogen met Freddie te hebben.
‘Is het waar, Freddie?’
‘Wat waar, oom Ben?’
‘Dat je communist...’
‘Hoe komt u erbij, integendeel, ik weerhoud ze.’
‘Om wat te doen?’
‘Dat weten ze zelf nog niet. Maar laat mij het u zeggen. Er broeit wat.’
‘Onzin. Niemand komt hier om van de honger. Het is geen India, Suriname is een gezegend land. Laat het zo blijven.’
Het gerucht hield aan.
Lucratieve zaken bleven Freddie's deur voorbijgaan. En de kleine man, van wiens stemgedrag hij afhankelijk was om als lid van de Staten te worden gekozen, had al gauw door dat hij er meer baat bij had als hij achter een van de grote partijen, die wat te vergeven hadden, aanliep dan wanneer hij zich achter Mr. Hooplot schaarde.
De grote ommekeer kwam eerst, toen de charismatische leider van de grote Creoolse partij stierf zonder een algemeen erkende kroonprins te hebben nagelaten.
In de daaropvolgende verwarring wist de combinatie Hooplot/Leeflang - Leeflang was een journalist - met hun anticorruptiecampagne drie van de 35 zetels te veroveren. In de coalitieregering die na veel geharrewar tot stand kwam kreeg Freddie de post van minister van Economische Zaken toebedeeld. Indien oom Ben er trots op mocht zijn dat zijn voormalige beschermeling het tot zo'n invloedrijke positie had gebracht, dan liet hij daar in ieder geval naar buiten niets van blij- | |
| |
ken. Zijn gelukwens bleef beperkt tot een met flessen Veuve Clicquot en Courvoisier aangevulde fruitmand. Ingetogener kon bijna niet. Het anti-corruptieprogramma van het duo droeg tot op zekere hoogte zijn instemming. Er waren, daar was vrijwel iedereen het over eens, door vergaande toegeeflijkheid tegenover politieke vrienden, een paar onfrisse praktijken het bestel binnengeslopen, die het daglicht en zelfs de schaduwen van de nacht niet konden verdragen.
‘Oom Ben, wat zegt u ervan, zullen we Erna die Toyota niet cadeau doen?’
‘Wie, wij?’
‘Ja, wij. Ze zou niets liever willen.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Ik heb het haar gevraagd.’
‘En wat zei ze?’
‘Dat zei ik u toch.’
‘Zeg aan Erna...’
‘Ik hoef haar niets te zeggen, oom Ben. Ze weet zeker dat u haar zoiets moois nooit zal willen weigeren.’
Wat Erna wist, wist Ben maar al te goed. Wat Freddie wist, dat was de brandende vraag die nu op hem af kwam en hem van zijn stuk bracht. Had Erna haar vriend op de hoogte gebracht van wat zich tijdens diens studie in Holland tussen hen had afgespeeld? Hij had tot nog toe geen enkele directe of indirecte hint in die richting opgevangen. Dit was voor het eerst dat hem, door de minister van E.Z. nog wel, de rekening onder de neus werd gehouden. Maar was het wel de rekening? Het zou niet de eerste keer in de geschiedenis zijn dat politici dat, wat ze eerst hadden bestreden, zich later als iets vanzelfsprekends, als een correlaat van de macht toeëigenden. Hij was het gesprek dat hij een tijd geleden met Freddie had gevoerd, nog niet vergeten. ‘Er broeit wat.’ Het zou best kunnen dat dit zijn manier was om de rekening met de compradores - het woord was vanuit Cuba naar Suriname overgewaaid - te vereffenen. Ze hadden aan hun ongefundeerde argwaan genoeg gehad om hem een behoorlijke boterham te onthouden, hadden hem en zijn advocatenpraktijk links laten liggen. Nu was hij aan zet.
De aanhangers van het duo Hooplot/ Leeflang, groter in aantal dan voor lange tijd mogelijk gehouden, waren te voet, op karren en vrachtauto's door de straten van Paramaribo getrokken en hun daverend gejoel Hoop-Lot-Leve-Lang, Hoop-Lot-Leve-Lang klonk nog na in zijn oren. Hij had zelf toen hem voor de zoveelste maal door de propagandisten van de gevestigde partijen een bijdrage voor hun verkiezingsfonds werd gevraagd, een omineus grapje gemaakt: ‘Wie hoopt ziet toe dat hij lang leeft.’
Minister van Economische Zaken, dat hield in dat Freddie over importvergunningen en deviezentoewijzingen besliste. Het bloeien, ja zelfs het voortbestaan van Bens op import gebaseerd handelshuis was afhankelijk geworden van, overgeleverd aan de goedgunstigheid van zijn voormalige beschermeling. Jaren geleden, toen hij nog vol vertrouwen in de toekomst van het land het initiatief had genomen om Freddie in Holland te laten studeren, zou hij in zijn handen hebben geklapt als het in hem was opgekomen dat Freddie nog eens deze post zou gaan bekleden. Nu was het dan zo ver. Freddie stond naast hem in de showroom en streek met zijn hand over de glimmende motorkap van de Toyota. Hij zag in dat hij geen tijd te verliezen had om een beslissing te nemen. ‘Een mooi cadeau. Ik wil niets liever. Wat vind je van die beige Suzuki, daar links in de hoek, of die kleine, snelle Honda?’
| |
| |
Freddie begon te lachen. Hij hield het lachen aan tot het een geforceerde grijns was geworden.
‘Sorry,’ was alles wat hij zei. Hij maakte aanstalten om te vertrekken. Buiten stond zijn dienstauto met chauffeur op hem te wachten. Het was vier uur in de middag, oktober, droge tijd. De wind was komen opzetten en verjoeg de hitte die over de stad hing. Ben liep met hem mee naar buiten. ‘Het komt in orde,’ zei hij. Freddie deed alsof hij het niet had gehoord. Hij stapte in zijn auto, maar maakte direct daarop het portier weer open, stapte uit, ging naar Ben toe, pakte diens rechterhand met beide handen beet en zei: ‘Er staat nog een oude rekening open. Ik ben het niet vergeten.’
Erna. Zou ze het hem verteld hebben? Ze wist ervan had Freddie gezegd, maar wat betekende dat? Hield dat in dat Erna hem alles verteld had? Hij was te oud om zich nog goed voor te kunnen stellen hoe zoiets tussen jonge mensen toegaat. Slaan, schelden, tieren, verzoenen, omhelzen, pijn doen, strelen, huilen. Ach wat, daar ging het immers niet om. Dat betrof het intieme leven tussen twee gelieven waar hij buiten stond. Uiteindelijk, als ze uitgeraasd waren, zouden ze hun handen ineenslaan en een plannetje uitdenken. Om hem te treffen, om zich op hem te wreken, hem als boosdoener vast te nagelen. Voor Freddie, intelligent als hij was, was het een peuleschil om zo'n ondoorzichtige, ingenieuze constructie in elkaar te flansen en ervoor te zorgen dat wat er achter schuilging niet aan het licht kwam.
Wat de armzalige, bij hem in het krijt staande advocaat niet vermocht, kon de nieuwbakken minister van Economische Zaken zich met gemak veroorloven. Ben was koopman genoeg om te beseffen dat hij met het afstaan van de Toyota nog niet van hem af was. ‘Tegen finale kwijting’, de geruststellende slotzin die het mogelijk maakte om zonder omzien verder te gaan, was uitgebleven. Ieder woord dat Freddie had losgelaten kreeg ineens een onheilspellende, dubbele betekenis.
‘Er staat nog een schuld open.’ De oude, nooit afbetaalde, kwam, sedert Freddie minister was geworden, niet langer in zijn boeken voor. De andere...
Erna, jong en smetteloos aan de kassa, had zijn aandacht getrokken, zijn begeerte opgewekt. 's Middags, als ze fris gebaad in een lichte, mouwloze jurk daar stond, had hij geregeld een voorwendsel gezocht om haar bij zich te roepen. Ze moet hebben aangevoeld dat hij van haar gecharmeerd was. De wijze waarop ze hem bedankte, toen hij Freddie dat genereuze voorstel deed, hoe ze zich over hem boog om hem een zoen op zijn voorhoofd te geven, net alsof ze er geen erg in had dat haar borsten in die lage jurk zijn wangen beroerden. Zo was het begonnen. Niet anders. Wat hij voor een frivool verzetje had gehouden groeide uit tot een moeilijk te kanaliseren obsessie. Zijn begeerte was niet die van een man die op neuken uit was, ze bestond veeleer uit het verbaasd terugvinden, het herkennen van een verloren gewaande tinteling in zijn bloed. Zo overrompelend was het gevoel dat hij het tegen elke prijs wilde vasthouden. Zijn zakelijk instinct bleef daarbij het kompas waarop hij voer. De snelle promotie die hij Erna liet maken viel samen met het belang van zijn zaak. Ze kreeg op grond van haar accuratesse een zodanige vertrouwenspositie op de boekhoudkundige afdeling dat dagelijks contact tussen hen een even noodzakelijk als onopvallend vereiste werd. Van een
| |
| |
smerig, uitgekookt plannetje was geen sprake. Haar elke dag in de beslotenheid van zijn kamer dicht bij zich te hebben en afwachten wat voor heerlijks daaruit zou voortvloeien, meer hield zijn opzet niet in. Als zakenman was hij gewend door het treffen van kwieke maatregelen het lot een handje te helpen.
Erna's handen, dezelfde handen die aan de kassa zo rap met munten en bankbiljetten konden omgaan, waren al heel gauw geen onbekende meer voor hem, hij had ze op een moment dat ze daar niet op verdacht was weten te vangen, lang vastgehouden, ze als blijk van innig vertrouwen tegen zijn borst gedrukt. Daar bleven ze rusten, terwijl Erna naast zijn stoel bij zijn bureau stond, waarop ze de bladen met cijfers voor hem had uitgestald.
Het bleef niet bij deze ene keer, het vertrouwelijk gebaar werd herhaald, werd gewoonte. Was hij het die zijn hemd had opengeknoopt of was zij het? Hij wist het niet meer, het deed er niet meer toe. Langzamerhand kwamen haar vingers in beweging, vonden hun weg tussen borstharen, zochten zijn tepels op. Hij moest zich inhouden om niet te kraaien van plezier, het plezier van een oude impotente man, die zich toch nog probeerde een houding te geven door zijn ogen gericht te houden op de debet- en credit-kolommen voor hem op het bureau. In geen geval mocht het zakelijk aspect van haar aanwezigheid in zijn kamer verloren gaan, het was juist deze opstelling - hij op zijn vaste stoel, zij lichtelijk gebogen, in een respectvolle houding naast hem - die ervoor zorgde dat zijn positie als degene, die het voor het zeggen had, ongewijzigd bleef.
Het leven in Holland was duurder dan voorzien. Freddie had Erna geschreven dat hij niet rond kon komen, schulden moest maken, niet kon deelnemen aan het verenigingsleven, afzien van nuttige sociale contacten. Ze sprak erover met oom Eddie. Ze vroeg niets, ze liet het aan hem over om daar iets aan te doen. In een opwelling van driestheid overschreed hij de grenslijn die hij voor zich had uitgestippeld en bracht haar hand naar beneden naar zijn buik, daar waar zijn geslacht verpakt zat achter broek en onderbroek. Erna liet hem stilzwijgend begaan, niets stond een verhoging van Freddie's toelage meer in de weg. Er brak een periode aan dat Erna's hand de ritssluiting niet wist te vinden. Het leek alsof haar aandacht op iets dat zich buiten het kantoor afspeelde was gericht. Ben zag in dat de malaise waarin zij zich bevond niet van de ene op de andere dag zou overwaaien en dat het initiatief weer van hem moest uitgaan.
‘Je doet zo afwezig, is er wat met Freddie?’
‘Nee, hoe komt u erbij?’
‘Waarom ga jij hem niet eens opzoeken? Een drieweeksretour met de slm.’
‘Van u, oom Eddie?’
‘Ja, van mij.’
Erna's hand zakte af naar beneden. Het begin van een o, zo aarzelende erectie werd voelbaar. Erna gaf er een lichte tik tegenaan.
‘Oom Eddie, u bent stout.’
Oom Eddie, de weldoener, hij hield ze, Erna en haar Freddie, bij elkaar, hij de bemiddelaar bij uitstek. Met wat voor hem overschoot, als het uitleven van hun behoeften hun beloop had gehad, was hij ruimschoots tevreden. Meer kon hij niet aan en wat hij niet aan kon liet hij met rust. Deze sobere gedragsregel had hem altijd doen afzien van wilde speculaties en had aanzienlijk bijgedragen tot de groei en bloei van Gonsalves & Sons. Hij was er
| |
| |
tenslotte zo mee vergroeid dat hij op den duur niet eens meer doorhad hoe dit zijn driftleven had afgeknepen en gekortwiekt.
Gedurende de vier jaar dat Freddie in Holland was, steevast zo tegen eind augustus, bespeurde Ben bij Erna dezelfde eendere tekenen van verslapping en afwezigheid. Je kunt er de klok op gelijk zetten, concludeerde hij dan lankmoedig bij zichzelf, laten we hopen dat ze niet zwanger terugkomt.
‘Was Freddie blij je te zien?’
Ze knoopte zijn hemd los. ‘Ik neem aan van wel.’
De verhoging van de toelage stelde Freddie in staat om een vaste relatie met de dochter van een hoge ambtenaar aan te knopen, die slechts onderbroken werd door het jaarlijkse drie-weken-interval van Erna's overkomst. Hij had zijn Hollandse vriendin leren kennen op een feestavond van de culturele beweging ‘Wi sa stré’, Wij zullen strijden. Met haar uitgesproken progressieve opvattingen wist ze zijn aanvankelijke politieke lauwheid al gauw in het tegendeel te doen omslaan, zwart bewustzijn en trots op zijn door de jaren heen geminachte taal. Samen genoten ze als de jonge dichters hun verzen in het Sranantongo gedreven voordroegen en hij haar de vertaling van de woorden in het oor fluisterde. Eenmaal op het spoor gezet begon hij zich steeds meer met de sociale achtergrond van de ‘négritude’ bezig te houden en hij nam zich voor straks bij zijn terugkeer in Suriname de ideologie verder uit te diepen. Toen, na afloop van zijn studie, dat moment genaderd was, vertelde hij zijn vriendin van het bestaan van Erna. Ze was minder verrast dan hij had verwacht. Ze stelde hem niet voor de keus, zij koos voor Erna. ‘Je moet een zwarte vrouw naast je hebben.’ Toen was het pleit snel beslist. Hij sloeg het aanbod nog een jaar stage te lopen af en keerde zo snel mogelijk naar Suriname terug.
Ze zat achter het stuur van de rode Toyota. Het was alsof die zijn instemming met de afwikkeling van de transactie wilde betuigen, zo gevoelig en soepel reageerde hij op elke handbeweging van Erna. Op Freddie's aandringen was ze Ben van kantoor komen halen om hem naar het vliegveld Zanderij te brengen, waar de vertegenwoordiger van een assemblagebedrijf, dat van plan was een vestiging in Suriname op te zetten, moest aankomen. Het was voor het eerst sinds lange tijd dat ze, nu de vrouw van de minister, dicht bij hem was.
‘Weet je dat ik jaloers ben.’
‘Op wie, op Freddie?’
‘Nee, kun je het niet raden?’
Haar hand omklemde de versnellingspook. Ze bloosde.
‘De Toyota, houd toch op, mijn baby.’
Haar baby, de vrucht van een conceptietijdvak dat vier volle jaren had geduurd. En die oude verwende oom Ben naast haar deed nog jaloers ook. Ze moest lachen om het idiote idee.
Hij drong aan: ‘Weet Freddie dat jouw baby ook van mij is?’
‘Waar heb je het over, oom Ben, er is toch niets gebeurd?’
Niets gebeurd. Alles wat bij hem onder zijn schedeldak lag opgeslagen telde voor haar niet. Hij wilde dat ze begreep hoe hij haar miste, hoe hij nog altijd in gedachten haar hand over zijn lichaam liet zwerven, hoe hij het gevoel had dat hij van binnen uitdroogde, een levende mummie.
Ze was niet hardvochtig. ‘Het is u aan te zien dat tante Loes goed voor u zorgt. Uw wangen zijn de laatste maanden heel
| |
| |
wat voller geworden.’
Tante Loes, zijn vrouw. Dat was nou het allerlaatste waar ze mee moest komen aanzetten. Hij nam dat niet, zijn handen gebaarden afwijzend, sloegen uit, de Toyota, gewend aan Erna's liefdevolle benadering, schrok ervan, begon te slingeren, raakte van de weg af, sloeg over de kop.
Toen hij, zwaar gekneusd, in het ziekenhuis bijkwam, werd hem voorzichtig de dood van Erna medegedeeld. Het kwam bij niemand op om hem iets over haar baby te komen vertellen, hoe ze die hadden aangetroffen, wat er daarvan was geworden. Hij had de indruk dat hij er verkeerd aan deed om daarnaar te vragen, alsof zijn belangstelling voor de Toyota afbreuk kon doen aan het verschrikkelijke drama van Erna's dood.
Freddie kwam hem in het ziekenhuis opzoeken. Hij had het over wielsporen, die uitwezen dat Erna plotseling een ruk aan het stuur moet hebben gegeven. Zonder aanwijsbare reden. ‘U mag uw God danken dat u het er levend hebt afgebracht.’ ‘Gods wegen zijn ondoorgrondelijk,’ hoorde hij zichzelf zeggen. Hij sloot zijn ogen. Hij-en God-alleen wisten dat hij in een vlaag van jaloezie, van losgewoeld verlangen, zijn handen naar haar moet hebben uitgestoken. Van wat er daarna was gebeurd kon hij zich niets meer herinneren.
Freddie bleef plichtmatig aan het bed zitten. Allerlei tegenstrijdige gedachten raasden door zijn hoofd zonder ergens tot een halt te komen.
Het gezeur van Erna, de rode Toyota, kijken hoe ver hij met oom Ben kon gaan, Hoop-Lot-Leve-Lang, Hoop-Lot-Leve-Lang, Wi sa stré. Het klopte niet. Er was iets anders, iets dat hij diep in zijn geheugen had weggestopt, voor altijd, meende hij, begraven, omdat hij niet wist wat hij ermee aan moest. Erna had in een onbewaakt ogenblik, of omdat ze het niet langer voor zich kon houden, zich laten ontvallen dat Ben een vieze oude vent was.
‘Zeg eens eerlijk, heeft hij je genaaid?’
‘Hoe kom je daar nou bij,’ had ze geantwoord, ‘hij is nooit aan me gekomen.’ (Dat was waar, Ben had zijn handen thuisgehouden. Anders, dat meende ze in ernst, had ze het geen vier jaar bij hem uitgehouden.) ‘Wacht maar tot je zelf oud bent.’
Oom Ben, die oude zak en nog altijd niet uitgeblust. Toch was het goed beschouwd een geruststellende gedachte als hij het vergeleek met wat hij in die vier jaar in Holland had uitgespookt. Om zijn achterdocht in de kiem te smoren of, kan het zijn, misschien juist om hem op te jutten, om meer aandacht van hem te krijgen, had ze eraan toegevoegd: ‘Als we geen kinderen kunnen krijgen, ga ik weer bij oom Ben werken.’
Werktuigelijk herhaalde hij hardop voor zich uit die woorden, alsof dat perspectief, die mogelijkheid, nog altijd openstond. Ben's bril lag op het kastje bij zijn bed. Hij kon het verwrongen gezicht van Freddie niet zien, hij hoorde alleen maar de muziek van de woorden, een hemelse cantate, die door de ziekenkamer ruiste en alle pijn tot bedaren bracht. Het bezoekuur was afgelopen. Freddie zat nog steeds aan het bed, stijf, kaarsrecht, bewegingloos. Zijn gedachten bleven in het rond draaien: de wielsporen, een ruk aan het stuur, zonder aanwijsbare reden. Straks zal de club van oom Ben - de Lions - het totaal verfrommelde karkas wel op een stellage langs de weg naar het vliegveld laten hijsen. Ter afschrikking van roekeloze automobilisten. Erna! Ineens schoot het los, knalde het in zijn hersens: jij!
| |
| |
Ben reageerde niet, zijn ogen bleven gesloten, zijn ademhaling was nauwelijks meer hoorbaar. Freddie drukte op de bel om de verpleging te waarschuwen. Een zuster kwam aangesneld, voelde de pols, las de instrumenten af, legde een thermometer aan.
‘Niets aan de hand. We kunnen hem beter rustig laten slapen. Hij heeft een sterk gestel. De dokter denkt dat hij er snel bovenop komt.’
Freddie treuzelde nog even. ‘Hij wel,’ mompelde hij, voordat hij op zijn tenen de kamer uitsloop, ‘hij wel.’
Amsterdam, september 1988
|
|