De Gids. Jaargang 152
(1989)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 427]
| |
[Nummer 6]Wiel Kusters
| |
[pagina 428]
| |
in deze wereld één middelpunt bestond, en dat middelpunt was een ik, een wil, en dat ik was Bilderdijk.’ Dat schreef S. Gorter, de vader van de dichter, in 1869 in De Gids, naar aanleiding van een in dat zelfde jaar door J. van Vloten gepubliceerde bloemlezing uit Bilderdijks poëzie.Ga naar eind7. Tot de bekendste voorbeelden van Bilderdijks drang tot zelfvergroting behoort zijn ode aan Napoleon van 1806, waarin hij het dichterschap - meer in het bijzonder zijn eigen dichterschap - als volgt typeert:
[...] d'aardschen dampkring uitgeschoten,
Het aardrijk met den voet te stooten,
Zie daar, het geen den Dichter maakt!Ga naar eind8.
Over de extatische vergroting van het ‘zelfgevoel’ schreef Bilderdijk in De kunst der poëzy (1809):
'k Bleef in my-zelv' bepaald, doorzocht mijn eigen ziel,
En vond de waarheid daar, die zich verscholen hiel.
'k Zag alles opgelost in 't eenig zelfgevoelen;
Dit, grondslag van mijn zijn, bewustheid en bedoelen;
[...]
Het was zich-zelv' gevoel, en breidde in Hemelgloed
Zich tot die polen uit, waar ijs en winter woedt;
Omvademde Oost en West, en peilde zee en starren.Ga naar eind9.
In een inspirerend opstel over ‘De kosmische zelfvergroting van de dichter bij Bilderdijk, Perk en Marsman’ heeft Jacob Smit gememoreerd hoe verrukt Willem Kloos was over Bilderdijks Napoleon en hoe hij Jacques Perk die ode voorlas. Perks sonnet ‘Hemelvaart’ van 1880, oorspronkelijk ‘Zonnegloed’ geheten, bevat opvallende reminiscenties aan Bilderdijks gedicht. ‘Men krijgt de indruk,’ schrijft Smit, ‘dat het sonnet “Zonnegloed” voor Perk meer de literaire expressie is van een standpunt dat hij onder invloed van Kloos begrepen had dan een diep-persoonlijke uiting.’ Voor Kloos was dat anders. ‘Bewondering voor de zichzelfvergoddelijkende en de wereldverachtende Bilderdijk berust bij Kloos op een natuurlijke affiniteit die bij Perk ontbreekt.’Ga naar eind10. Hier had Smit naar Kloos' bekende sonnet dat begint met de regel ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’ kunnen verwijzen, dat in 1885 in De Nieuwe Gids verscheen. ‘De Godheid troont... diep in mijn trotsch gemoed,’ schreef Jacques Perk in de eerste versie van zijn ‘Hemelvaart’. En het ‘wriemlend menschen-wormgebroed’ waar de dichter Perk vanuit kosmische hoogte met verachting op neerkijkt, om het vervolgens mét de aarde weg te trappen, heeft trekken van overeenkomst met het ‘heir van donker-wilde machten’ dat in Kloos' sonnet ‘Joelt aan mij op en valt terug’.Ga naar eind11. Aan Kloos, Perk en Bilderdijk moet ik denken als ik aan het slot van het Tweede Boek van Mei deze woorden van Balder lees:
Wie dús zijn ziel is, is zichzelf een God.
Ik ben mijn ziel, ík ben de een'ge God.
Er is nu niets meer dat mijn blindheid heelt,
Mijn God, mijn ziel, naast haar bestaat geen beeld.
'k Word stil en niets bestaat meer dan mijn zielGa naar eind12.
Na deze woorden beseft Mei dat Balder niet voor haar bestemd is.
[...] Mei zag een blauw waas
Boven zijn hoofd, zijn aanschijn blonk, als dwaas
Stond hij, de armen uit, en scheen te drinken.
Zij wist dat hij voor haar niet was en zinken
Begon ze langzaam, sneller, en zijn stem
Bleef in haar oren, dat was al van hem.Ga naar eind13.
Zij zinkt, dat is het echec van Mei's hemelvaart. Haar val bevestigt Balder in zijn kosmische, extatische zelfverheffing. Dat hij Mei afwijst, is vergelijkbaar met wat we bij Bilderdijk en Perk kunnen lezen: Balder stoot in haar ‘het aardrijk met den voet’. In dat opzicht is er | |
[pagina 429]
| |
een opmerkelijk contrast met het liefdesverlangen dat de dichter in Kloos' sonnet ‘Ik ben een God...’ tegenover zijn solipsistische gezindheid plaatst, een verlangen naar sterfelijkheid, naar de liefdedood, naar het ‘vergaan / Op úwe lippen’. Het lijdt voor mij weinig twijfel dat Gorter bij de conceptie van zijn Balder-figuur Bilderdijk, Perk en Kloos door het hoofd hebben gespeeld en dat de naam Balder mede als een toespeling op de oudere dichter mag worden opgevat. In het Mei-nummer van De Gids citeerde Enno Endt onlangs uit een lezing die Gorter in mei 1885 als tweedejaars student voor het dispuut unica heeft gehouden.Ga naar eind14. Endt haalde deze voordracht aan om er een door Gorter gevoelde noodzaak tot alleen-zijn mee te demonstreren en Gorters verwantschap, in dat opzicht, met de door hem geschapen Balder. Opmerkelijk is nu - Endt wijst er niet op - dat er in de bedoelde lezing een beeld voorkomt dat aan de Bilderdijkiaanse zelfvergroting doet denken: het is soms alsof ‘het geheele lichaam plotseling in grootte toeneemt. De mensch loopt dan [Gorter doelt op een vorm van door stilte en alleen-zijn veroorzaakte inspiratie] op de teenen, of, wil men het fraaier, schiet vleugelen aan’.Ga naar eind15. Balder lijkt een ander type dichter te vertegenwoordigen dan de schrijver van Mei, blijkens zijn eigen gedicht, zelf wilde zijn, schreef ik hierboven naar aanleiding van de liederen die Balder zingt. De vorm van Balders gezangen herinnerde mij aan poëzie van Bilderdijk. Even dacht ik: die reminiscentie geldt alleen maar de metrische en typografische vorm. Maar Balder heeft meer met Bilderdijk gemeen, zeker wanneer we op de kosmische aspiraties van de laatste letten, of zelfs maar op zijn martiale allure, de rol van dichter-held die hij zo graag speelde.Ga naar eind16. Balder zingt:
Wie joeg de sombere ruiters voort,
Gedromde wolken, op zonnemoord,
Met hun hagelslag,
Als met sabelslag,
Gereden uit het noord?Ga naar eind17.
En zo beschrijft hij zijn eigen hemelvaart, al moet ik er onmiddellijk bij zeggen dat het hier niet zo zeer een opvlucht uit ‘zelfgevoel’ betreft, als wel een verlangend zoeken naar genezing van zijn blindheid. De volgende strofe herinnert even aan het begin van Jacques Perks Iris:
En ben ik opgestegen
Naar bronnen van den regen,
De wolkendauw drupte op mijn ogen af,
En zoog ik wolkenhoning
In Iris' ronde woning,
Niets vond ik dat mijn blindheid drinken gaf.Ga naar eind18.
Balder lijkt op Bilderdijk en herinnert aan Kloos, aan Perk, aan de jonge Gorter ten tijde van zijn unica-lezing. Wat zijn Bilderdijkachtige ‘zangstukken’ betreft, zou ik, alles overziende, nog het volgende willen zeggen: Gorter gebruikt iets van Bilderdijks oudere retorische vormen voor het schrijven van nieuwe poëzie. Want wie naar de taal van Balders liederen kijkt, met haar ‘impressionistische’ idioom, haar neologismen en syntactische gewaagdheden, die moet wel tot de conclusie komen dat hier nieuwe wijn in oude zakken is gegoten. Het lijkt wel of Gorter Bilderdijk, voor aspecten van wiens poëzie hij zeker, net als Kloos, bewondering zal hebben gehad, in puur-dichterlijke bravoure heeft willen overtreffen, zoals hij, naar mijn idee, ook Schaepmans Aya Sofia in beeldende inventiviteit en vrijmoedigheid naar de kroon heeft willen steken.Ga naar eind19. Wie het wil zien, herkent de wachtwoorden in zijn tekst: ‘liedren als zuilen’ en de eigennaam Balder. Ook de vermetelheid van deze allusies behoort tot Gorters bravoure. |
|