De Gids. Jaargang 152
(1989)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
[Nummer 3]C.P. Bakker
| |
[pagina 172]
| |
ging en dat in die tijd zelf de onderlinge verwantschap ook is onderkend. | |
OvergangstijdDe jaren tachtig van de vorige eeuw vormen een periode van crisis en verandering. Halverwege de jaren zeventig was in Engeland, het centrum van de wereldeconomie in het liberale tijdvak, een periode van snelle economische groei ten einde gekomen en een tijdvak van chronische depressie begonnen. Iets later had de uitvoer van graan door de Verenigde Staten de landbouw in een crisis gestort. Er openbaarden zich halverwege de jaren tachtig in de steden en op het platteland problemen die in het kader van de toenmalige verhoudingen niet meer konden worden opgelost. De crisis beperkte zich niet tot de economie, maar strekte zich uit over de volle breedte van het maatschappelijk leven. Het was een overgangstijd, een periode van ‘snelle omkeer’Ga naar eind9., waarin op ieder gebied traditionele waarden hun vanzelfsprekendheid verloren. Het ‘materieele en geestelijke leeven’ werd, aldus Van Eeden, een ‘vormelooze, gistende en woelende, soms zeer vieze en onsmakelijke brij’.Ga naar eind10. Het ‘solide gebouw’ van de liberale wereldbeschouwingGa naar eind11. scheurde en de oude, liberale maatschappij viel uiteen. De vernietiging van belemmerende structuren schiep de voorwaarden voor een nieuwe fase van economische groei, waarin zich een nieuwe bourgeoisie en een nieuw proletariaat vormden. De periode rond de eeuwwisseling werd een tijdvak van nieuwe klassenvorming. De oude maatschappij viel in nieuwe klassen uiteen. Dit proces werd gecompliceerd doordat de oude maatschappij ook al een soort klassenmaatschappij, met een soort kapitalisten en arbeiders, vormde. En verder doordat er, uit nog weer een andere periode afkomstig, ook nog een financierskapitaal was. Het mooist zien we zich dit proces van klassenvorming voltrekken in de sfeer van het stedelijk ambacht dat in deze jaren door de industrialisatie werd aangeraakt. Kenmerkend was dat de nieuwe industrialisatiefase veel nieuwe mensen naar voren bracht. De uitbreiding van de machine-industrie bij voorbeeld ‘was vooral geconcentreerd in de ondernemingen, die in 1889 nog niet bestonden of nog klein waren’Ga naar eind12. en niet in de reeds bestaande grotere bedrijven. Onder deze nieuwe fabrikanten waren er velen die ‘als ambachtsman waren opgeleid’.Ga naar eind13. De massa van het nieuwe proletariaat bestond uit mensen die de ellende op het platteland hadden geruild voor een armoedig bestaan in de grote steden en daar werk vonden in de havens en de bouw. In de jaren negentig gaf dit nieuwe proletariaat de eerste blijken van leven. Visscher schrijft over de loonstrijd in ons land rond 1890: ‘In de regel zijn het (...) de minst geschoolde en slechtst betaalde arbeiders, die, zonder nog sterke vakorganisaties tot stand te kunnen brengen, te hoop lopen.’Ga naar eind14. | |
‘Groote beweging’De generatie die in de tweede helft van de jaren tachtig aan het maatschappelijk leven ging deelnemen, trof dus een samenleving aan die in een crisis was vastgelopen en die bezig was plaats te maken voor iets nieuws. Uit deze generatie ontwikkelde zich een vernieuwingsbeweging die het afscheid van de oude tijd ook bewust voltrok. Midden in crisistijd was er opeens een ‘groote beweging’.Ga naar eind15. In vlammende bewoordingen velde zij het oordeel over de negentiende-eeuwse burgerlijkheid, over de ‘heeren en dames’ met ‘huiden van laken en fluweel’, de ‘lijken, namaaksels van die, die voor duizenden jaren misschien waarlijk léefden’.Ga naar eind16. Deze samenleving moest vernietigd worden. ‘Vaneenrijten zal ik,’ dreigde Van Eeden in woorden die voor de daden der nihilisten niet onderdeden, ‘het net hunner doffe, dorre zeden.’Ga naar eind17. Ook Van Deyssel predikte moord en brand. ‘En ik kon mijn licht-gouden wereld niet anders stichten dan op een terrein, en het terrein was bezet met stulpjes en krotjes en vale grijze gemeentetjes. Die moesten weg, stuk | |
[pagina 173]
| |
geslagen en plat geplet, en dan, op de vlakte, en dan...’Ga naar eind18. Voortrekkers van deze beweging waren jonge intellectuelen. In Amsterdam richtten ze hun eigen blad op, de Nieuwe Gids. De literatuur had hun bijzondere aandacht,Ga naar eind19. maar ze opereerden ook in de politiek en in de pers. In 1888 stichtten zij in Amsterdam hun eigen kiesvereniging, de kiesvereniging Amsterdam. De radicalen, zoals de politici onder de vernieuwers zich noemden, hadden hun eigen weekblad en een eigen dagblad, beide onder de naam De Amsterdammer. Nu had het liberale tijdvak zelf ook oppositiebewegingen gekend van een anti-liberale signatuur. In de jaren rond 1870 was Abraham Kuyper de leider geworden van zo'n stroming, die in de Hervormde Kerk maar ook in de politiek de heersende kringen hun machtsmonopolie betwistte. In katholieke kring was er eveneens zo'n richting. Zij steunde op het uit 1864 daterende pauselijk verbod op de integratie van de katholieken in de liberale maatschappij. De klimaatverandering in de jaren tachtig en negentig gaf deze stromingen een nieuwe impuls. Abraham Kuyper had al in de jaren zeventig de samenwerking met progressieve liberalen niet geschuwd. In de jaren tachtig en negentig ging hij op die weg door. In 1894, ten tijde van de zogenaamde Takkiaanse troebelen, sprak Kuypers arp zich onomwonden voor de vernieuwing uit. In de ‘worsteling tusschen het Conservatisme van alle gading eenerzijds, en anderzijds tusschen hen, die voor het Volk achter de kiezers opkomen’ moest de arp ‘zich op onverdachte wijze tegen het Conservatisme te weer (...) stellen’.Ga naar eind20. Afkomstig uit verschillende milieus stemden gereformeerden, katholieken en radicalen daarin overeen dat ze zich afzetten tegen het negentiende-eeuwse liberalisme en dat ze instapten op de mogelijkheden van de nieuwe tijd. De verbondenheid tussen deze richtingen kwam in de praktijk ook tot uitdrukking, in de coalitie tussen Kuyper en Schaepman, maar ook in tal van samenwerkingsvormen tussen confessionelen en radicalen. Van hun kant stuurden ook de radicalen op deze samenwerking aan. De aanleiding voor de oprichting van de kiesvereniging Amsterdam was een conflict om de schoolkwestie in de liberale kiesvereniging Burgerpligt. De radicalen waren voorstanders van het subsidiëren van bijzondere scholen.Ga naar eind21. De vernieuwers vormden een heterogeen gezelschap. Ze waren uit alle hoeken en gaten van de oude maatschappij afkomstig en keken vanuit verschillende invalshoeken naar de nieuwe tijd. ‘Wij schijnen,’ schreef Van Eeden zijn - toen nog - vriend Van Deyssel, ‘wel in alle opzichten contrasten te zijn.’Ga naar eind22. De vernieuwers waren het eigenlijk nergens over eens, behalve dan daarover dat de breuk met het verleden zo volledig mogelijk moest zijn.Ga naar eind23. | |
Romantisch en recalcitrantDe mensen die in de tweede helft van de jaren tachtig de oude maatschappij begonnen uit te dagen, hadden geen alternatief paraat; ze wisten zelfs niet of hun protest enige zin zou hebben. Of er echt iets zou kunnen veranderen? Van Eeden bij voorbeeld beantwoordde die vraag in de jaren negentig een en andermaal ontkennend.Ga naar eind24. Toch kwamen ze in opstand: ze konden niet anders, ze verdroegen het oude niet langer. Ze wisten wel wat ze niet wilden, maar ze wisten niet, nog niet, nog niet goed, wat ze wel wilden, wat ze ‘eigenlijk allen onbewust’ begeerden.Ga naar eind25. Dit protest zonder perspectief gaf hun houding iets romantisch en ze kregen zelf ook belangstelling voor de vroeg-negentiende-eeuwse romantiek. ‘In de romantiek,’ schreef Van Eeden in 1891, ‘- de romantiek van den aanvang dezer eeuw - was zooveel dat wij nu nog mooi voelen maar niet gelooven omdat er zooveel mals en onwaars aan was. Maar de essens er van zal weer opleven en mooier nog en zuiverder verrijzen. Als wij maar eenmaal beter weten wat wij eigenlijk allen onbewust begeeren.’Ga naar eind26. | |
[pagina 174]
| |
Meer dan een waarnemer heeft zich daardoor laten misleiden: een nieuwe editie van de romantiek zou het zijn, anders niet.Ga naar eind27. Maar de vernieuwers waren geen klagers, het waren aanklagers. Het waren uitdagende, brutaleGa naar eind28. treiteraars, pestkoppenGa naar eind29., rebellen. Of eigenlijk waren ze het allebei tegelijk. In hun drang om wat zij aantroffen te ontkennen zochten ze steun bij alles wat als het andere kon gelden. Tegenover het schrale heden kozen ze voor het rijke en volleGa naar eind30. verleden. Tegenover de ingetogenheid van de burgerlijke cultuur kozen ze voor de ‘heidense verrukking’Ga naar eind31. van de natuur. Ze leefden mee met de ontdekkingsreizigers die zich ver van de beschaving in het poollandschap of in de ‘ontoegankelijke Himalaya's’Ga naar eind32. waagden. Om de beperktheid van de nette, moralistische burgerlijke rede te laten zien beriepen ze zich op de kracht van de hartstocht en op de ‘geheimzinnige levenskrachten’Ga naar eind33. in het algemeen. En boven het redelijke kennen stelden zij de intuïtieGa naar eind34., het voelen. Ze lieten zich niet door wet en orde van de burgerlijke maatschappij gezeggen, maar ze stelden zichzelf ‘naar rijksgeboôn/Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten’Ga naar eind35. de wet. Boven de in kaart gebrachte burgerlijke werkelijkheid gaven ze de voorkeur aan de spookachtige wereld van Edgar Allan PoeGa naar eind36., of aan de wereld van de spiritistische verschijnselen.Ga naar eind37. En tegenover de fatsoenlijke, middelmatige bourgeois zetten ze de superrijke of de armeGa naar eind38., de avonturier, de misdadiger, de gek. Waarop ze zich ook beriepen, het was telkens om nee te kunnen zeggen tegen het heden. Dat was wat hen als vernieuwers verbond. Niet - nog niet - een nieuw ideaalGa naar eind39., maar een gemeenschappelijk afgrijzen, een ‘gezamenlijk afkeuren’.Ga naar eind40. | |
‘Tastbare mogelijkheid’Terwijl zij zich klagend en scheldend een weg zochten, kwam er werkelijk verandering. Verbaasd, maar al gauw ook gretig zagen ze hun kritiek werkelijkheid worden. Wat daar gaande was, dat was niet minder dan een omwenteling!Ga naar eind41. In die omwenteling zagen ze zich een toekomst, een nieuwe maatschappij, aftekenen. Al kijkend, waarnemendGa naar eind42., brachten ze die onder woorden. Na de liberale maatschappij, die was doodgelopen op het ieder-voor-zich, was er een maatschappij op komst waarin allen met allen zouden samenwerken, een ‘zuivere, gemeenschappelijke zaligheid’.Ga naar eind43. Dat hoopten ze niet alleen, het was een ‘zekerheid’.Ga naar eind44. In wat daar voor hun ogen gebeurde, zagen ze hun verlangen vorm aannemen. ‘Wij zien,’ betoogde Van Eeden in 1898 met een prachtige paradox, ‘als tastbare mogelijkheid wat te voren droombeelden en hersenschimmen leken.’Ga naar eind45. Wat er gebeurde, dat wilden ze ook. Ze werden zich nu ook bewust wat ze in het verleden, in de romantiek eigenlijk hadden gezocht. Dat was ‘de essens ervan’.Ga naar eind46. Maar tegelijk bleek het heel anders dan wat ze in het verleden hadden gevonden. Er zou, concludeerden ze, geen herhaling komen, er was iets nog veel mooiers en grootsers in aantocht, ‘zonder maat en voorbeeld’.Ga naar eind47. De zo verrassende werkelijke vernieuwing van het maatschappelijk leven, deze omwenteling, veranderde hun houding tegenover de romantiek en veranderde hun eigen romantiek.Ga naar eind48. Het leidde tot een pittig debat in eigen kring. Kloos en Van Deyssel, om alleen maar die twee Nieuwe Gidsers van het eerste uur te noemen, haakten af. De vernieuwers namen afscheid van het verleden, omdat het in het licht van wat er te gebeuren stond verbleekte. En zodoende namen ze ook afscheid van de romantiek als klacht, als vlucht. Ze werden van klagers en dissidenten hemelbestormers. ‘Iedereen,’ schrijft Thys over de vernieuwingsbeweging halverwege de jaren negentig, ‘voelde zich in die jaren in zekere zin een held, geroepen om grote daden te voltrekken.’Ga naar eind49. Geen strijd maar samenwerking, geen individualisme maar organisatie, geen liberalisme maar socialisme. Met dat ideaal bevestigden ze de breuk met de liberale era. Marx had zijn socialistisch ideaal in het verlengde van de | |
[pagina 175]
| |
Franse Revolutie gedacht, als de voltooiing ervan. Voor hen gold dat niet. Zij zagen de periode na de burgerlijke revoluties als het laatste stuk van een neergaande lijn, als een dieptepuntGa naar eind50., waarna een ‘opgaande curve’Ga naar eind51. begonnen was. Door de anti-liberale toonzetting, het teruggrijpen op oude, preliberale ideeën en waarden kon hun ideaal weleens een reactionaire schijn wekken. In werkelijkheid vatten ze in die oude woorden de nieuwe maatschappij samen die bezig was te ontstaan. De oude woorden kregen een nieuwe betekenis.Ga naar eind52. De veranderingen in zich opnemend werden de vernieuwers aan het begin van de jaren negentig socialisten. Dat overkwam de Nieuwe Gids-redacteur Van der Goes en weldra ook Gorter en Van Eeden. De laatste werd naar eigen zeggen zelfs socialistischer dan Van der Goes.Ga naar eind53. Het werd kenmerkend voor de avantgarde. Socialisme werd trendy.Ga naar eind54. De keuze voor het socialisme aan het begin van de jaren negentig was nog geen keuze voor een bepaalde politieke partij, of voor een bepaalde strategie. De versmelting van het socialisme met de arbeidersbeweging in politieke partijen op welbepaalde programma's die in de loop van dit tijdvak tot stand kwam, is zo totaal geweest dat die zaken voor ons onverbrekelijk bij elkaar horen. Aan het begin van de jaren negentig was dat echter nog niet het geval. ‘Het ging,’ schrijft Thys, ‘nog zonder politiek of organisatie, alles dreef op welsprekendheid en stroomde voor een spontane kruistocht samen.’Ga naar eind55. Dat het socialisme in aantocht was, de ontdekking daarvan was nog zo overweldigend dat men zich om het hoe niet te zeer bekreunde. | |
Labiel en dynamischAan het eind van de negentiende eeuw ontwikkelde zich een nieuwe maatschappij met een nieuw proletariaat èn een nieuwe bourgeoisie tegen het uit de oude maatschappij afkomstige machtscentrum, het traditionele financierskapitaal in. Het is daarom te beperkt om de vernieuwingsbeweging alleen te beschrijven in termen van een machtsstrijd tussen fracties van de bourgeoisie: de ondernemende bourgeoisie die pogingen in het werk stelde om het traditionele financierskapitaal te onttronen of in elk geval tegenover dat financierskapitaal een aandeel te verwerven in de politieke macht. Deze tegenstelling, of liever die tussen de financiersoligarchie en de rest van de maatschappij, heeft in de geschiedenis van ons land sinds de achttiende eeuw zeker een eminente rol gespeeld. Het waren echter wel telkens nieuwe groepen, die de positie van de financiers aanvochten. In de pruikentijd waren het de patriotten die aan het begin van de negentiende eeuw hun kracht verbruikt en zich met de heersende kringen gecompromitteerd hadden. De fakkel werd overgenomen door de bourgeoisie, op wie Thorbecke steunde, totdat ook die hun progressieve energie hadden opgebruikt en zich tevreden stelden met een secundaire positie. Op het eind van de negentiende eeuw werd deze tegenstelling opnieuw actueel, maar ook toen was het weer een nieuwe formatie die aan de oppositie tegen de financiers gestalte gaf. De jaren rond de eeuwwisseling zijn de periode waarin deze formatie in politieke en sociale zin geformeerd werd. Het socialisme werd de ideologie die deze machtsstrijd betekenis gaf, en die aangaf dat deze strijd door middel van het op gang komende maatschappelijke vernieuwingsproces gewonnen zou worden.
Het is ook eenzijdig om voor de verklaring van de veranderingen in dit tijdvak alle nadruk te leggen op het naar voren komen van een nieuw proletariaat en het ontstaan van een nieuwe bourgeoisie, hoewel dat er onvermijdelijk bijhoort, buiten beschouwing te laten. Ook in dat geval ontstaat er een te schraal beeld van deze periode. De instabiliteit en de dynamiek ervan worden dan alleen verklaard uit de klassentegenstellingen tussen proletariaat en bourgeoisie, of de ‘verscherping’ daarvan. Zo schrijft Siep Stuurman: ‘Onder invloed van de verscherping van de klassentegenstellingen vol- | |
[pagina 176]
| |
trok zich vanaf het einde van de jaren tachtig een splitsing in het liberale kamp.’Ga naar eind56. In zijn boek over de verzuiling werkt Stuurman met het concept van een heersende klasse, waarvan verschillende fracties, de liberale en de confessionele, deel uitmaakten. In dit concept kan echter niet tot zijn recht komen dat de ene fractie ‘heersender’ was dan de andere. Menige gereformeerde of katholieke ondernemer was ongetwijfeld een geducht heerser in zijn fabriek, maar dat betekende niet vanzelf dat hij ook participeerde in de heersende klasse, in de staatsmacht. Verzuiling was niet de vorm waarin de bourgeoisie haar klassemacht uitoefende, het was de weg waarlangs een deel van de bourgeoisie een aandeel in de klassemacht veroverde. Het vraagstuk van de ‘sociaal-politieke en ideologische invoeging van de arbeidersklasse in de staat’Ga naar eind57. was in dit tijdvak nog niet aan de orde. Het probleem van de Amsterdamse radicalen, van Abraham Kuyper enzovoort, was niet: hoe brengen we de arbeiders tot aanvaarding van de machtsverhoudingen? Zij wilden juist een verandering van de machtsverhoudingen en ze zagen in dat ze de arbeiders daarbij nodig hadden. Aan het slot van zijn boek komt Stuurman nog eens in wat andere termen op het probleem terug. Hij onderscheidt dan in de heersende klasse een aristocratische en een democratische fractie. ‘Maar,’ vervolgt hij, ‘beide fracties bewegen zich binnen de grenzen van de burgerlijke klasse.’Ga naar eind58. En hij vat dan klasse op ‘in de ruime zin des woords’, namelijk als een groep mannen die door de census van Thorbecke's kieswet niet werden uitgesloten, met andere woorden als inkomenscategorie. Maar dat is niet terzake. Het gaat om de verhouding tot de politieke macht. De tegenstellingen binnen deze groep mannen zijn, erkent Stuurman, ‘reëel’, maar, betoogt hij, ‘ze worden ook gerelativeerd door de gemeenschappelijke belangen van deze elite tegenover de kleine burgerij en de volksklassen’. In politiek opzicht waren echter de verschillen tussen de ‘democratische fractie’ en de kleine burgerij en de volksklassen relatiever. Al deze fracties en klassen hadden met elkaar gemeen dat ze uitgesloten waren van de staatsmacht èn dat ze met die situatie niet langer genoegen namen. Scherper dan bij Stuurman komt het problematische van deze benadering tot uitdrukking bij Romein. Want terwijl Stuurman, nadat hij een groot deel van de vernieuwingsbeweging bij de heersende klasse heeft ingedeeld, de klassentegenstellingen en de ‘verscherping’ daarvan te hulp roept om de dynamiek van deze periode te verklaren, schat Romein - reëler - deze tegenstellingen als nog niet zo scherp in. De arbeidersklasse was, aldus Romein, rond de eeuwwisseling ‘over het geheel genomen toch nog machteloos’Ga naar eind59. en de bourgeoisie voelde zich in die situatie ‘zelfverzekerd, niet meer bedreigd door machten uit het verleden en nog niet door die der toekomst’.Ga naar eind60. Gevolg is dat de instabiliteit van deze periode uit zicht verdwijnt en dat hij zijn toevlucht moet zoeken tot de meest gewrongen verklaringen voor de veranderingen die zich in dit tijdvak voltrokken. Zo hangt volgens Romein het ondergangsbesef uit die tijd niet samen met het einde van de liberale era, maar hoorde het bij ‘wat nog altijd de groten der aarde leken’Ga naar eind61., de vorsten en hun aanhang. De bourgeoisie participeerde in dat denken uit pose, in een behoefte om adellijk te doen. Ook de actualiteit van de sociale kwestie kan Romein niet goed plaatsen. De bourgeoisie, poneert hij het ene moment, had geen sociaal ideaal. ‘Het bestond niet.’Ga naar eind62. Elders heet het dan weer precies omgekeerd dat het nieuwe sociale inzicht uitgerekend in het hoofd van de ‘deftige ondernemer’Ga naar eind63. begon baan te breken. De Fabian Society, die in de vernieuwingsbeweging in Engeland omstreeks deze tijd een zeer belangrijke rol speelde, was volgens Romein een ‘neurose’ van de bourgeoisie, die het te kwaad kreeg met haar eigen slechte instinct.Ga naar eind64. Er zit, aldus Romein, zelfs iets waars in de gedachte dat het socialistische ideaal, dat immers niet van de ‘proletariërs zelf’ afkomstig is, uit ‘schuldgevoel’ is bedacht door de bourgeoisie.Ga naar eind65. | |
[pagina 177]
| |
Zo worden de ondergang van de liberale wereld en de vorming van het socialistische ideaal teruggebracht tot stemmingen van een deftige ondernemer, die het ene ogenblik om duur te doen als pessimist poseert en het andere ogenblik uit schuldgevoel het socialisme bedenkt. | |
De arbeidersklasse ontdektDe vernieuwing van het maatschappelijk leven die in de jaren negentig zichtbaar werd, zou uitlopen op het socialisme. Maar hoe? Welke krachten droegen deze vernieuwing? De vernieuwers hadden van meet af aan een zekere belangstelling gehad voor de arbeiders. Het leven in armoe en onzekerheid, dat de arbeider leidde, stond net als het leven in weelde als het andere tegenover de burgerlijke middelmatigheid. Van groot belang in dit verband was het verschijnen van Zola's roman Germinal in 1885. De arbeiders die de auteur in dat boek ten tonele voerde, waren in hun ruwheid en onbeschaafdheid de vertegenwoordigers van de natuur tegenover de burgerlijke beschaving. De ‘zwarte menschenkudden, met wilde haren en vuile huiden, uit Germinal, die schreeuwen om geluk en om leven’Ga naar eind66. maakten diepe indruk op de vernieuwers. Kort nadat zij van Zola's roman hadden kennisgenomen, brak in Amsterdam het Palingoproer uit. Gefascineerd zagen zij vlak bij huis opeens dezelfde natuurkracht aan het werk. Van Deyssel, in die tijd juist midden in de correctie van de drukproeven van zijn roman Een liefde, vatte onmiddellijk het plan op er een boek over te schrijven. Hij legde zijn werk opzij en richtte zich in grote haast in een brief van vier kantjes tot Domela Nieuwenhuis. Tak schreef met het rumoer van het Palingoproer op de achtergrond dat ‘nietige’ oorzaken tot ‘algemeen verzet’ konden leidenGa naar eind67. en De Koo legde in een beschouwing over het oproer de nadruk op het ‘natuurlijke’ van de gebeurtenissen: het was een ‘ontzettende uitbarsting’.Ga naar eind68. Gaandeweg echter kreeg de belangstelling van de vernieuwers voor de arbeiders een nieuwe kwaliteit. Ze ontdekten de samenhang tussen het maatschappelijke vernieuwingsproces en het ontstaan van het nieuwe proletariaat. Ze ontdekten de arbeidersklasse als factor in het vernieuwingsproces. En deze ontdekking deden ze zowat allemaal. Niet alleen de latere sociaal-democraten onder hen, maar ook de latere vrijzinnig-democraten, ook een Van Eeden en ook de confessionelen. In het protestantse milieu was er de merkwaardige figuur van Abraham Kuyper, die naar voren gekomen in de woelige tijd rond 1870, in de jaren '80 en '90 een tweede jeugd beleefde. Hij had al eerder begrepen dat het niet meer mogelijk was om zonder de arbeiders politiek te maken. Symbolisch was dat hij zich in 1886 bij zijn kerkelijke machtsgreep door hen liet vergezellen. De timmermansbaas Bart Poesiat en de metselaarsonderbaas Klaas Kater, ze waren respectievelijk secretaris en voorzitter van Patrimonium, forceerden voor hem de toegang tot de Nieuwe Kerk op de Amsterdamse Dam. In katholieke kring kwamen rond 1890 de eerste vakverenigingen tot stand. Deze ontwikkeling werd sterk gestimuleerd door de stellingname van paus Leo xiii in zijn encycliek Rerum Novarum, die in 1891 verscheen. Ook de radicalen zochten contact met de arbeiders. Sterker nog, zij beschouwden zich, schrijft Visscher, ‘als de ware vertegenwoordigers van de arbeidersklasse’.Ga naar eind69. Verhoudingsgewijs nogal laat ontdekte ook Van Eeden de arbeiders. Hij probeerde hen voor zijn stichting Walden te interesseren. Aanvankelijk was Walden ‘meer (...) een verzamelpunt van individualisten, die voor zich zelf in vrijheid en onderlinge broederschap een zo zuiver mogelijk, eenvoudig leven nastreefden’. Maar al spoedig probeerde Van Eeden het ‘te maken tot een uitgangspunt van een nieuwe georiënteerde socialistische arbeidersbeweging’.Ga naar eind70. | |
De hersens van de filosoofVolgens René Boomkens kent het klassieke marxisme een overdreven betekenis toe aan intellectuelen als degenen die de nieuwe ideo- | |
[pagina 178]
| |
logie ontwikkelden. Hij verwijst in dit verband naar Marx, die in de jaren veertig als zijn mening had gegeven dat de revolutie in de ‘hersens’ van de filosoof begint.Ga naar eind71. Met de opvatting dat de arbeiders wel in staat zijn een klassebewustzijn te ontwikkelen, maar dat het socialistische ideaal hun van buitenaf moet worden bijgebracht, stelde de Tweede Internationale zich later officieel ook op dit standpunt. Volgens Boomkens bedient het marxisme zich zo van een noodgreep om de vraag te beantwoorden hoe mensen in verzet kunnen komen tegen het bestaande: de intellectuelen. Zij verschijnen als een ‘deus ex machina’ op het toneel van de geschiedenis en laten de massa zien dat het anders kan. ‘Het probleem, dat de meest onderworpen maatschappelijke groep tegelijkertijd de rol van revolutionair subjekt moet spelen, wordt in het Manifest opgelost door de deus ex machina van de proletariserende burgerlijke ideologen, die “zich hebben opgewerkt tot het theoretische begrip van de gehele historische beweging”.’Ga naar eind72. Deze marxistische opvatting, hoe ‘onbevredigend’ ook, klopt toch nauwkeurig met wat er in de jaren tachtig en negentig gebeurde. We zien de vernieuwingsbeweging inderdaad als een deus ex machina op het toneel van de historie verschijnen. De veronderstelling achter de marxistische noodgreep is, aldus René Boomkens, dat intellectuelen, anders dan arbeiders, in staat zijn zich te onttrekken aan de heersende ideologie en een standplaats te kiezen buiten het systeem. Maar dat is, betoogt hij, een naïeve opvatting. De kritische intellectuele praktijk staat ‘niet tegenover De Macht, De Discipline of Het Normale om een geheel Andere macht of normaliteit te ontwerpen. Zij is zelf genesteld in bepaalde machtsnetwerken, maakt dus zelf al deel uit van “de macht”’.Ga naar eind73. Deze gedachtengang gaat uit van een stabiele situatie, waarin het normale inderdaad normaal, vanzelfsprekend is. Kenmerkend echter voor de toestand die de intellectuelen in de jaren tachtig en negentig aantroffen, is dat de negentiende-eeuwse liberale maatschappij was vastgelopen. In die labiele situatie, waarin het oude zijn vanzelfsprekendheid verloor en nieuwe mogelijkheden ontstonden, kregen zij de ruimte om hun ideaal onder woorden te brengen. De naïeve overtuiging dat zij zich tegenover het heersende konden terugtrekken op het andere, heeft voor deze generatie een enorme rol gespeeld. Gaandeweg echter bleek het heersende minder solide en het andere minder wereldvreemd dan zich in eerste instantie liet aanzien. | |
‘Kudde-menschen’De benadering van de arbeidersklasse door de vernieuwers werd gekenmerkt door een merkwaardige tegenstrijdigheid. De moderne arbeiders, voortgekomen uit de ontbinding van de oude maatschappij en vrij van de normen van die maatschappij, verpersoonlijkten in hun visie het andere, de natuur, die zich kwam wreken op een verrotte beschaving. De vernieuwers raakten door de arbeiders geboeid, niet omdat ze de ‘meest onderworpen’ mensen waren, maar integendeel juist om hun vrijheid en natuurlijkheid. Tegelijkertijd echter was die natuurlijkheid een groot probleem. Het betekende in de praktijk dat de arbeiders ruw waren en onontwikkeld en zich niet van hun historische taak bewust. Met deze benadering mengde zich de elitaire kijk van de vernieuwers op hun omgeving. Levend in een benauwde, bedompte omgeving waren zij het die het licht hadden gezien. Zij waren de ‘oorspronkelijken’ en de anderen, de massa, dat waren ‘kudde-menschen’.Ga naar eind74. Deze massa vormde in een soort Aristotelische zin de inerte stof, waaraan de oorspronkelijke vorm moest geven. De massa komt, oordeelde bij voorbeeld Van Eeden, niet zelf tot activiteit en creativiteit, maar ‘wil’ en ‘moet’ ook ‘beheerscht’ worden.Ga naar eind75. Van arbeiders socialisten maken. Het leek velen haast onbegonnen werk. Maar het moest toch. Met de nobele bedoeling om ze op de hoogte te stellen van hun historische taak wendden de vernieuwers zich tot de arbeiders. | |
[pagina 179]
| |
En zo kwamen ze in contact met de organisaties van de arbeidersbeweging en met personen uit de ‘oude beweging’, die al in een eerder stadium een soortgelijke keus hadden gemaakt. De ontvangst daar was koel en wantrouwig. In de oude beweging had men helemaal niet het gevoel dat de revolutie bezig was zich te voltrekken. De blik stond er wat dat betreft op oneindig. De oude socialisten leek daarom de revolutie waarover de vernieuwers het hadden, eerder een privé-oorlogje, een machtsstrijd, die hunzelf een betere positie moest opleveren. En dan was er natuurlijk nog de persoonlijke rivaliteit. Socialisme, dat was Domela Nieuwenhuis. Was hij niet ‘de machtigste spreker’, ja, ‘de “Jezus-figuur”, de verlosser’?Ga naar eind76. Het was zijn beweging. Wat moesten die betweters? Kwamen ze hem, hem, de kunst van het socialisme leren? In de tweede helft van de jaren tachtig ontwikkelde zich een levendig verkeer tussen de vernieuwingsbeweging, in het bijzonder de radicalen, en de Sociaal-Democratische Bond. Er kwamen contacten tot stand, bij voorbeeld in de amnestiebeweging voor Domela Nieuwenhuis, of in de steunbeweging voor de staking van de Almelose wevers in 1888. In de sdb rees, zo vertelt Visscher, scherp, zelfs ‘hartstochtelijk’ verzet tegen het samengaan met de radicale intellectuelen.Ga naar eind77. In Friesland kwam Troelstra in conflict met de oude beweging, toen hij in 1892 een poging deed om de Friesche Volkspartij te reorganiseren. In de sdb werden de ‘“heren” van de oppositie’ volgens Visscher ‘volstrekt niet als goede socialisten (...) vertrouwd’. Ze werden zelfs ‘vervolgd en verguisd’.Ga naar eind78. De nieuwe sympathisanten waren geen arbeiders, het waren intellectuelen. Als die op enige schaal de beweging zouden binnenkomen, zouden ze die dan niet uit het rechte spoor tillen en voor eigen doeleinden misbruiken? De vernieuwers brachten wat heette het klassekarakter van de beweging in gevaar. Uit bevreesdheid daarvoor keerde de sdb zich ‘in zijn streven tot opbouw van een volkomen zelfstandige klassepartij der arbeiders’Ga naar eind79. steeds scherper tegen de opkomende radicale richting. In 1893 gooide de sdb de deur naar de vernieuwers dicht met het besluit om niet meer aan de verkiezingen deel te nemen. De kennismaking van de vernieuwers met de oude beweging verliep dus nogal stroef. Het werd min of meer een mislukking. En zo zat er voor hen niet veel anders op dan dat ze op eigen kracht en buiten de oude beweging om het contact met de arbeiders legden. Dat contact tussen vernieuwers en mensen uit de arbeidersbeweging kwam tot stand bij de oprichting van de sdap.Ga naar eind80. | |
FusieDe fusie van het vernieuwingsideaal, het socialisme, met de arbeidersbeweging is zo volkomen geweest dat socialisme en arbeidersbeweging in het spraakgebruik synoniem konden worden. De gedachte vatte post dat het socialisme altijd bij de arbeiders had gehoord, ja, dat zij het hadden voortgebracht. De zaken kwamen op de kop te staan. Het socialisme was des arbeiders en de intellectuelen werden gezien als min of meer vreemde vogels in een proletarische beweging. ‘Veel burgers met open ogen,’ schrijven Hueting, De Jong en Ney, zouden via het ‘liberaal radicalisme bij de sociaal-democratie terechtkomen: Wibaut, Tak, Van der Goes en ook Troelstra. Zij zouden - behalve wellicht Van der Goes - dit liberale verleden nooit helemaal van zich afschudden.’Ga naar eind81. Troelstra, Van der Goes, Tak ‘kwamen terecht’ bij de sociaal-democratie! Als een soort politieke zwerfstenen zouden ze in andermans beweging verzeild zijn geraakt. Zo is het dus niet gegaan. Ze raakten niet in de sdap verzeild, maar ze richtten die partij op. Het was hun eigen partij. En daartoe kwamen ze juist omdat ze niet bereid waren hun ‘verleden’, de identiteit die ze zich in het kader van de vernieuwingsbeweging hadden verworven, van zich af te schudden. Het samengaan met de sdb, met Domela Nieuwenhuis strandde juist | |
[pagina 180]
| |
daarop dat ze zich niet als overlopers gedroegen. Ze wilden hun eigen idealen werkelijk realiseren. |
|