zij de door kernwapens ontstane gemeenschappelijke afschrikking, de door het gedeelde gevaar van wederzijdse zelfmoord teweeggebrachte dwang om niet alleen oorlog, maar zelfs ernstige crises te voorkomen.
Vanuit het nog steeds sterk Eurocentrische denken is het misschien paradoxaal dat de nieuwe buitenlandse politiek van de Sovjetunie veel ingrijpender gevolgen heeft voor de Derde Wereld - met name voor regionale conflicten in Zuidwest- en Zuidoost-Azië; Zuidelijk Afrika; Centraal-Amerika en het Midden-Oosten - dan voor Europa.
De verbeterde verhouding tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten berust op twee gedeelde inzichten: dat een confrontatiepolitiek door de risico's van onbedoelde escalatie in feite onmogelijk is geworden (dat moest vooral Reagan ervaren); en dat de rivalen zich alleen door meer samenwerking als grote mogendheden kunnen handhaven (dat geldt wat meer voor de Sovjetunie, maar zeker niet uitsluitend). Uit het laatste inzicht volgt ook dat wapenwedlopen voortaan vermeden moeten worden, want veel meer kosten dan profijt met zich mee kunnen brengen.
Dit zijn realistische ideëen over de ontwikkeling van de internationale machtsverhoudingen, niet een plotselinge uitbarsting van idealisme in de vorm van ‘nieuw denken’. Wat kan dan op langere termijn de betekenis van de verbeterde verhouding voor Europa zijn? Vooralsnog ziet het er naar uit dat de verzachting van de Oost-West betrekkingen samengaat met verscherping van economische concurrentie en met politieke onenigheid binnen het Westen en binnen het Oosten (nog versterkt door Perestrojka). Dat betekent - en we zien dat al een tijdje - een teruglopende vanzelfsprekendheid van de Atlantische en de Sovjet-politieke kaders en veiligheidsgemeenschappen. Zo vinden veel Amerikanen dat West-Europa het voortaan maar zelf moet opknappen - of op zijn minst meer voor de eigen defensie moet gaan betalen dan Amerika -, terwijl veel Europeanen menen dat de eigen eenheid pas ‘echt’ kan worden als Amerika zich terugtrekt. Ruzies over de onderlinge handelsbetrekkingen worden in het zicht van 1992 ook heviger. In Oost-Europa is al vele jaren een emancipatieproces aan de gang, met ups en veel downs. Maar dat verloopt niet binnen eigen institutionele kaders, waarmee historische conflicten zijn verzoend, zoals in West-Europa. Tussen de Oosteuropese landen (beter Centraal-Europa en de Balkan) bestaan nog heel wat onvereffende rekeningen. De verhoudingen zijn er nog imperiaal: het Warschau Pact is meer een arm van het Sovjet-imperium dan een bondgenootschap. Zolang dat niet verandert blijft Oost-Europa de kiem van revolutionaire situaties en van onderlinge conflicten in zich dragen - en daarmee een bron van onveiligheid voor heel Europa. Om een veiligheidsgemeenschap te blijven zal het Sovjet-imperium in Europa veel ‘informeler’ moeten worden, veel meer op vrijwillige deelneming gaan berusten. Dat is ontzettend moeilijk. Misschien is Gorbatsjov's ‘Europese huis’ een manier om die harde waarheid te ontlopen. Als
alternatief voor de huidige kaders slaat die term nergens op, omdat zo'n huis de blijvende hegemonie van de Sovjetunie in Europa impliceert - en daarmee zelfs een uitnodiging kan worden tot de vorming van een Westeuropese kernmacht.
Het is geen zwartkijkerij die mij tot dit perspectief brengt. Gorbatsjov's initiatieven verdienen het uitermate positief te worden beoordeeld. Maar zonder een helderder zicht op de huidige realiteit en op mogelijke toekomstige ontwikkelingen kunnen ze gemakkelijk tot toenemende verwarring en verdeeldheid leiden. Het Westen zit bovendien nog vast aan prenucleaire opvattingen over afschrikking en de betekenis van militaire macht en weet zich daarom nauwelijks raad met de ingrijpende ommezwaai van de buitenlandse politiek van de Sovjetunie.
Niettemin, er bestaat nu de mogelijkheid om een op samenwerking gebaseerd veiligheidsregime tussen Oost en West in Europa tot stand te brengen. Als de rivaliteit tussen de grote mogendheden niet meer verbonden zou