De Gids. Jaargang 151(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 587] [p. 587] B. Zwaal Twee gedichten na lange reizen staande bij de houten balustrade langs mijn huis zag ik de bomen voorbijkomen. ze liepen weg, klagelijk was hun vlucht. zo hoorde ik tussen de stammen, die in hun snelheid schuurden en struikelden over nagelaten wortels, de klacht dat het eeuwen stilstaan hun had betoverd om nooit meer te zoeken dan wortel en een wijde kroon, een uitbarsting naar boven, maar nooit was er de roep geweest van trek naar horizon na horizon waar einder wijkt en einde niet bestaat, slechts bukken voor de tijd. zij gingen. ik plantte mijn benen op de balustrade, ze braken door het dek en wortelden. ik wiegde met mijn kroon en boorde tot de wateraders die mij voedden. het huis viel in, de balustrade rotte. [pagina 588] [p. 588] het stroomroosje is los van de wilgen - die blijven op hun plek en beschouwen de modder als eigen uitvinding - en gaat mee waar jouw golfslag het wil. 's avonds wil zij - als jij wat verwacht - weg uit jouw luwte mee op stroom langs de schepen voor anker op vloed. niet deert het goor van de haven omdat de verre zee trekt met een gebiedende nauw voelbare deining, dan schiet het stroomroosje langs de schepen en gaat alleen naar de eenzame vlotten die allang gaan, allang naar zee er al wonen. ook de zee is klein, naar blijkt, ook de oceaan nu is niets meer groot zij gaat lopen, dan lijkt het nog wat, en laat zich van de wereld vallen in een groot heelal misschien is daar nog onbekende maat. maar in het nauw heelal trok iedereen een nummertje om elkaar niet in de weg te zitten, en daarna was het brood op en moesten ze morgen terugkomen en slopen weg het nauw heelal uit. met de hand de aarde strelen die grote bol past in je hand lief mens we wonen op een bol en kijken naar stroomroosjes. Vorige Volgende